ECLI:NL:GHARL:2023:9311

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
21-002991-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling voor verkoop en aflevering van harddrugs met medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is gedeeltelijk vrijgesproken van het medeplegen van het verkopen en afleveren van harddrugs, maar is wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 januari 2019 samen met anderen opzettelijk cocaïne en methadon heeft verkocht en afgeleverd. Daarnaast heeft hij op 23 januari 2019 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, heroïne, MDMA en methadon opzettelijk aanwezig gehad. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling, waarbij de rechtbank hem een gevangenisstraf van 12 maanden had opgelegd. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een gevangenisstraf van 45 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 150 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de beperkte rol van de verdachte in de drugshandel en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is ook vrijgesproken van opzetheling van een telefoon, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002991-19
Uitspraak d.d.: 3 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 mei 2019 met parketnummer 16-019406-19 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte partieel vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde medeplegen;
  • de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het deels tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 januari 2019 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een onbekende hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of methadon en/of MDMA, (telkens) zijnde cocaïne en/of heroïne en/of methadon en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aanwezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 54,63 gram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne en/of 28,19 gram heroïne, althans een hoeveelheid heroïne en/of 46,84 gram MDMA, althans een hoeveelheid MDMA en/of 68,92 gram methadon, althans een hoeveelheid methadon, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of methadon (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 23 januari 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een goed te weten een telefoon ( [merk 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. (art. 417bis lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde

Partiële vrijspraak met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde medeplegen
Het gerechtshof overweegt dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen welke rolverdeling de verdachte en de medeverdachte hebben gehad. Op grond daarvan is het gerechtshof van oordeel dat hoewel er sprake lijkt te zijn van een bepaalde mate van gezamenlijkheid, de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit. Volgens de advocaat-generaal is de getuigenverklaring van [getuige 1] tegenover de politie betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Tegenover de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] verklaard tegen de politie naar waarheid te hebben verklaard. Daarnaast bieden de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] steunbewijs dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen. De verklaringen van [getuige 1] , zoals afgelegd bij de politie en tegenover de raadsheer-commissaris zijn innerlijk tegenstrijdig en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De verdediging kan zich daarnaast niet vinden in de lengte van de tenlastegelegde periode van de vermeende handel in verdovende middelen. Ten aanzien van de telefoon die is aangetroffen op de kamer van de verdachte ( [Merk 2] ) heeft de raadsman bepleit dat het enkele aantreffen niet betekent dat de verdachte deze telefoon daadwerkelijk heeft gebruikt bij de handel in verdovende middelen.
Het oordeel van het gerechtshof
Is verdachte [bijnaam] ?
Het gerechtshof stelt vast dat gelet op diverse verklaringen uit het strafdossier, waaronder de verklaring van getuige [getuige 1] tegenover de raadsheer-commissaris, niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de persoon die ‘ [bijnaam] ’ wordt genoemd, de verdachte is. Tegenover de raadsheer-commissaris, waar een foto van de verdachte is getoond (pagina 388 dossier), heeft [getuige 1] verklaard dat dit niet de persoon is die hem gedurende zes of zeven maanden hielp. De persoon ‘ [bijnaam] ’ is volgens [getuige 1] maximaal 1.78 meter en droeg een rood/witte pet. Het gerechtshof concludeert dat de persoon die [getuige 1] tegenover de raadsheer-commissaris heeft omschreven als ‘ [bijnaam] ’ niet overeenkomt met het signalement van de verdachte. Het feit dat de verdachte niet de vaste dealer van [getuige 1] was, leidt het gerechtshof tevens af uit de eerste verklaring van [getuige 1] tegenover de politie. Daarin heeft [getuige 1] verklaard dat hij drie of vier keer in de woning een man heeft gezien met [kenmerk 1] , 1.95 meter, atletisch gebouwd, donker getint, ongeveer 30 jaar oud, met een [kenmerk 2] uiterlijk en die vrouwelijk overkwam. Deze persoon gaf aan dat hij iets moest achterlaten in verband met het verkrijgen van verdovende middelen. Dit betreft een signalement dat passend is bij de verdachte en daarmee kan de verdachte naar het oordeel van het gerechtshof niet worden aangemerkt als de vaste dealer van [getuige 1] , zijnde ‘ [bijnaam] ’.
Periode
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat de verdachte sinds december 2017 een kamer huurt in de woning aan de [adres 2] . De bankpas van [getuige 1] is op 23 januari 2023 aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn bankpas heeft afgegeven als onderpand voor de cocaïne die hij wilde. [getuige 1] heeft verklaard dat hij deze persoon drie of vier keer in de woning heeft gezien en dat die persoon niet zijn vaste dealer was. [getuige 1] heeft ook verklaard dat hij soms twee- of driemaal per week cocaïne kocht, maar soms ook wekenlang niet.
De verdachte heeft daarnaast verklaard dat zijn eigen slaapkamer op slot zat en hij als enige de sleutel van zijn slaapkamer had. Naast de bankpas van [getuige 1] zijn zes mobiele telefoons, € 1.600 aan contant geld en verschillende soorten harddrugs op de kamer van de verdachte aangetroffen. Voor het aantreffen van deze goederen heeft de verdachte geen redelijke, verifieerbare verklaring gegeven. De verdachte heeft bijvoorbeeld nagelaten de legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag te benoemen.
Daarbij is het naar het oordeel van het gerechtshof niet mogelijk dat de bankpas van [getuige 1] die direct in verband te brengen is met de koop van cocaïne en die in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen -een ruimte waar enkel de verdachte kwam en die voor het overige op slot zat, aldus de verdachte zelf- anders dan door de handel in cocaïne daar terecht is gekomen.
Het gerechtshof stelt voorts vast dat gelet de uiterlijke verschijningsvorm van de aangetroffen goederen deze passen bij de handel in verdovende middelen.
De [Merk 2] telefoon
De [Merk 2] telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] is op de afgesloten slaapkamer van de verdachte aangetroffen. Dit telefoonnummer was bij de verdachte van 7 augustus 2018 tot en met 23 januari 2023 (actief) in gebruik. Getuige [getuige 3] heeft verklaard via het telefoonnummer [telefoonnummer] methadon te hebben gekocht. De persoon waarmee hij contact had omschreef hij als de [kenmerk 2] met [kenmerk 1] . Nadat door de verbalisanten aan hem de foto van de verdachte wordt getoond (pagina 459 dossier), hoorden zij hem zeggen dat dit de persoon is bij wie hij zijn methadon kocht. Het gerechtshof stelt daarmee vast dat [getuige 3] tijdens het actief in gebruik zijn van de [Merk 2] telefoon in de periode van 7 augustus 2018 tot en met 23 januari 2023, methadon heeft gekocht bij de verdachte.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde periode in de woning woonde, alsmede de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] waaruit is gebleken dat de verdachte met de onder hem aangetroffen telefoonnummer [telefoonnummer] heeft gehandeld in cocaïne en methadon in combinatie met het feit dat de bankpas van [getuige 1] op de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen samen met een aantal met drugshandel in verband te brengen andere goederen concludeert het gerechtshof dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en methadon.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen. De advocaat-generaal merkt op dat de verdachte zijn slaapkamer op slot had en hij als enige de sleutel van zijn slaapkamer had. De drugs bevonden zich daardoor in de machtssfeer van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor de aangetroffen drugs die in de woning zijn aangetroffen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen drugs in de woonkamer en dat deze zich niet in zijn machtssfeer bevonden. Ten aanzien van het tenlastegelegde deel dat betrekking heeft op de aangetroffen drugs in de slaapkamer van de verdachte stelt de raadsman dat het om een geringe hoeveelheid ging en de verdachte daarvoor al voldoende is gestraft.
Het oordeel van het gerechtshof
Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Het gerechtshof stelt vast dat in de gemeenschappelijke woonkamer, waaronder de gemeenschappelijke voorraadkast, van de woning aan de [adres 2] verschillende soorten (hard)drugs zijn aangetroffen. Het gerechtshof overweegt dat de verdachte als bewoner stond ingeschreven in de GBA en regelmatig in de woning aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat hij en anderen, waaronder de medeverdachten en visite, gebruik maakten van de keuken en de woonkamer. Alle gemeenschappelijke ruimtes waren voor de verdachte toegankelijk. In die situatie kan het naar het oordeel van het gerechtshof niet zo zijn dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woonkamer en in de voorraadkast. De drugs en de drugs gerelateerde goederen zoals een weegschaal bevonden zich niet zorgvuldig verstopt in de ruimte. Zo stond de weegschaal met resten van een wit poeder in de vensterbank van de keuken zichtbaar voor iedereen die de ruimte binnen kwam en lagen de drugs in een etui in het laatje van de salontafel en de voorraadkast. De verdachte kon daar ook gewoon bij en daarmee bevonden de drugs zich ook in zijn machtssfeer. Het gerechtshof verwerpt daarnaast de stelling van de raadsman dat de op de slaapkamer van de verdachte aangetroffen drugs slechts geringe hoeveelheden betreffen. Op de slaapkamer van de verdachte zijn 37 bolletjes cocaïne en 4 wikkels cocaïne aangetroffen van in totaal 9,78 gram. Daarnaast werden in zijn slaapkamer 10 pillen aangetroffen van 3,81 gram met een materiaal bevattende MDMA, alsmede 48 pillen bestaande uit 10,49 gram aan methadon. Het gerechtshof stelt vast dat de aangetroffen drugs op verdachtes slaapkamer -ook gelet op het grote aantal bolletjes- een handelshoeveelheid is en niet passen bij het aanwezig hebben voor eigen gebruik.
Medeplegen
Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de (aanmerkelijke kans van) aanwezigheid van verdovende middelen. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd zijn niet zonder meer voldoende voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
Het gerechtshof heeft hierboven overwogen dat de verschillende drugs op meerdere plaatsen in de gemeenschappelijk te gebruiken ruimtes zijn aangetroffen. Zowel de verdachte als de medeverdachten stonden als bewoner op het adres ingeschreven en zij woonden allebei in de woning. Het is onder de gegeven omstandigheden heel onaannemelijk dat de verdachte en de medeverdachte niet van de drugs in de woonkamer en de voorraadkast wisten. Zoals het gerechtshof hiervoor met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit heeft overwogen, kan worden vastgesteld dat de verdachte vanuit de woning heeft gehandeld in verdovende middelen. Voort is op grond van de inhoud van het dossier gebleken dat ook door anderen dan de verdachte vanuit de woning is gehandeld in drugs. Het pand stond bij de politie bekend als overlast gevend en ook waren er meldingen bij de politie dat het om een drugspand zou gaan. Daarnaast concludeert het gerechtshof dat de medeverdachte [medeverdachte] , die in de woning verbleef, eveneens beschikkingsmacht en toegang had tot de harddrugs. Er was aldus sprake van een gezamenlijke machtsuitoefening over de aangetroffen harddrugs. Gelet op deze omstandigheden is het gerechtshof van oordeel dat verdachte en de medeverdachte willens en wetens de aanwezigheid van de drugs in de woning hebben geaccepteerd in de door hen te gebruiken gemeenschappelijke ruimtes en dat derhalve sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Aldus kan het medeplegen door de verdachte van het aanwezig hebben van de aangetroffen drugs bewezen worden verklaard.

Overweging met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit

Partiële vrijspraak met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde opzetheling
Met de raadsman en de advocaat-generaal en evenals de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte wist dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. Het gerechtshof spreekt de verdachte dan ook vrij van opzetheling.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof ter zake van een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde schuldheling.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, zoals eventueel later in de op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het gerechtshof vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde schuldheling. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 januari 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, telkens een onbekende hoeveelheid cocaïne en methadon, telkens zijnde cocaïne en methadon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aanwezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op 23 januari 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 54,63 gram cocaïne, 28,19 gram heroïne, 46,84 gram MDMA, 68,92 gram methadon, zijnde cocaïne en heroïne en MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en methadon telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij in de periode van 24 juni 2018 tot en met 23 januari 2019 te [plaats] , een goed te weten een telefoon ( [merk 1] ) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte cocaïne en methadon heeft verkocht en afgeleverd, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van cocaïne en methadon vormt voor de volksgezondheid en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid harddrugs, bestaande uit cocaïne, heroïne, MDMA en methadon. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat deze verslavend zijn en nadelige effecten hebben voor de gebruikers daarvan.;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een telefoon. De strafwaardigheid daarvan is gelegen in het bevorderen van een afzetmarkt voor gestolen goederen en daarmee het in stand houden van het onderliggende gronddelict zoals in deze situatie, de diefstal van de telefoon.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 27 augustus 2020;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Hieruit komt naar voren dat de verdachte thans woonachtig is op een kamer in een huis met vier andere mannen, hij een uitkering heeft en schulden waarop maandelijks een deel wordt afgelost, hij nog zo nu en dan drugs en alcohol gebruikt en inmiddels vijf kinderen heeft en een relatie met de moeder van zijn jongste zoontje.
Voorts heeft het gerechtshof acht geslagen op het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak.
De verdachte heeft op 31 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 3 november 2023. Het gerechtshof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM van in totaal ruim 2 jaar en 5 maanden. Het gerechtshof zal vanwege de forse termijnoverschrijding niet volstaan met enkele de constatering van het verzuim.
Het gerechtshof neemt bij de bepaling van de straf in ogenschouw dat uit het strafdossier naar voren is gekomen dat de verdachte een relatief beperkte rol heeft gespeeld met betrekking tot de verkoop en aflevering van verdovende middelen, in vergelijking met de medeverdachte. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de beperkte rol van de verdachte in de handel in verdovende middelen, acht het gerechtshof thans de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de verdachte het onvoorwaardelijke deel reeds heeft uitgezeten in voorarrest, met daarnaast een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft het gerechtshof tot uitdrukking gebracht in de keuze voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een omvang groter dan die van het reeds ondergane voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.