ECLI:NL:GHARL:2023:9260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
21-001373-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en veroordeling voor rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en het rijden onder invloed van drugs. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, waardoor hij voor dat onderdeel is vrijgesproken. De verdachte had op 9 oktober 2019 een voertuig bestuurd na gebruik van cocaïne en morfine, wat wel bewezen is verklaard. Het hof heeft de eerdere straf van de politierechter vernietigd en een taakstraf van 100 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De verdachte heeft aangegeven dat hij inmiddels is afgekickt en zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als buschauffeur.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001373-21
Uitspraak d.d.: 1 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2021 met parketnummer 96183028-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Vos, naar voren is gebracht. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere strafoplegging en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te [plaats] een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en heroïne/morfine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 150 microgram cocaïne per liter bloed en 190 microgram morfine per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat, om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, uit de bewijsvoering moet blijken:
dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, dat het desbetreffende besluit aan hem bekend is gemaakt en dat dit besluit van kracht was doordat zes dagen zijn verlopen na die bekendmaking;
dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
(vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146)
In het dossier bevindt zich een aan de verdachte gerichte brief d.d. 4 december 2018 van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR), waarin de verdachte wordt meegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard vanaf 11 december 2018. Op deze brief staat vermeld dat deze aangetekend is verzonden, maar niet gebleken is of dit daadwerkelijk is gebeurd en zo ja, wanneer. Evenmin bevindt zich informatie in het dossier waaruit blijkt dat deze brief door de verdachte is ontvangen. Ook anderszins blijkt niet uit het dossier dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Uit het dossier blijkt weliswaar dat de verdachte ervan op de hoogte was dat hij een onderzoek naar zijn drugsgebruik moest ondergaan, omdat hij voor het betalen van de kosten hiervan een betalingsregeling met het CBR had getroffen en dat hij deze betalingsregeling niet is nagekomen, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat hij ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op dat moment ongeldig was verklaard. Dit brengt mee dat het onder 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2019 te [plaats] een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en morfine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 150 microgram cocaïne per liter bloed en 190 microgram morfine per liter bloed bedroeg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto na het gebruik van cocaïne en morfine. Dit zijn stoffen die de rijvaardigheid in negatieve zin beïnvloeden. Door zijn handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij inmiddels is afgekickt, dat hij sinds 2019 geen verdovende middelen meer gebruikt en dat het nu goed met hem gaat. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn baan als buschauffeur en dat hij een opleiding volgt in de zorg, waarvoor hij stage loopt.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof een taakstraf passend en geboden, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. In de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding om de ontzegging in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof zal hieraan een proeftijd van drie jaren verbinden.
Verder stelt het hof vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte heeft op 22 maart 2021 hoger beroep ingesteld en dit arrest wordt gewezen op 1 november 2023. Aldus is in hoger beroep de redelijke termijn met ruim een half jaar overschreden. Het hof zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Gelet op het feit dat het hof - anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd - de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal.
Alles afwegende zal het hof de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van drie jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 1 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.