In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, dat op 12 april 2023 is uitgesproken. De zaak is verwezen naar de rol van 5 september 2023 voor het indienen van een memorie van grieven. Echter, de procesvertegenwoordiger van [appellant], mr. L.H. Leijendekker, heeft zich op 1 september 2023 onttrokken. Hij heeft het hof geïnformeerd dat hij zijn cliënt op de gevolgen van deze onttrekking heeft gewezen. Het hof heeft vervolgens de zaak verwezen naar de rol van 19 september 2023, maar er heeft zich geen nieuwe procesvertegenwoordiger gesteld en er is geen memorie van grieven ingediend. Hierdoor heeft [appellant] geen gronden voor het hoger beroep aangevoerd.
Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] ingevolge artikel 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zonder procesvertegenwoordiger niet bevoegd is om in hoger beroep een proceshandeling te verrichten, zoals het indienen van een memorie van grieven. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vordering in hoger beroep niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed. Daarom heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in hoger beroep.
Daarnaast is [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten voor de betekening van de uitspraak. Het hof heeft de proceskosten vastgesteld op € 783,- aan griffierecht en € 591,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde]. De betaling dient binnen 14 dagen na de uitspraak te geschieden.