Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
2.[geïntimeerde2]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
“Voor wat betreft mijn taxatie: de markt is anders dan enkele jaren terug. In het verleden is er € 3.600.000,= gevraagd en [naam1] is nu verkocht voor € 2.350.000,= (…). Weet jij een mogelijkheid om er uit te komen? (…) Concreet: Gaan jullie bij overdracht aan de familie [naam3] de canon proberen te verhogen? Ook ik heb navraag gedaan of dit voor 2018 juridisch kan en volgens diverse rotten in het vak, kan het niet of is het op z’n minst niet gebruikelijk. Ik denk echter dat we die kant niet moeten en doe een beroep op je redelijkheid en billijkheid).”Staatsbosbeheer is niet op dat verzoek ingegaan. De koop is vervolgens niet doorgegaan. Ook bij brief van 1 februari 2010 heeft Staatsbosbeheer aan [geïntimeerde1] meegedeeld vast te houden aan de voorwaarde van canonherziening bij overdracht. Op het verzoek van de makelaar op 18 februari 2010 om de voorwaarde van herziening bij overdracht te laten vervallen en uit te gaan van herziening in 2018, is Staatsbosbeheer niet ingegaan.
“Voor mij was de koopakte een definitieve koopakte, want ik had het kasteeltje gekocht, mits de canon niet enorm zou stijgen. Het klopt dat er geen financieringsvoorbehoud is opgenomen: uit de verkoop van mijn bedrijf had ik nog voldoende middelen.”Volgens [naam3] gingen partijen toen uit van een canon van € 12.000 of € 14.000 en vond hij een canon van maximaal € 28.000
“wel veel, maar nog te doen”.
“minimaal € 2.459.000 zou hebben betaald”en zijn verklaring in 2021: “
wij zaten toentertijd al op die € 2.500.000”niet overtuigt. In de eerste plaats niet omdat het precieze bedrag van € 2.459.000 erop duidt dat [naam3] kennis heeft gekregen van dit bedrag doordat dit in de processtukken door [geïntimeerde1] is genoemd en in de tweede plaats niet omdat geen inzicht is geboden in de vraag hoe dit bedrag zich verhoudt tot de vraagprijs en tot de koopsom die partijen uiteindelijk zijn overeengekomen. Het hof zal daarom voor de berekening van de omvang van de schade uitgaan van de misgelopen koopsom van € 2.350.000.
“ [geïntimeerde1] wijst er daarbij op dat hij woonachtig is in het naastgelegen koetshuis. De ten behoeve daarvan gesloten leningen zouden zijn blijven lopen, zodat die hier buiten beschouwing worden gelaten. Hij had derhalve geen behoefte aan financiering van ander vastgoed, nadat de erfpachtrechten waren verkocht (…).”Deze stelling wordt ondersteund in diverse stukken waaruit blijkt dat [geïntimeerde1] niet voornemens was om de erfpachtrechten van het koetshuis ( [adres1] ) te verkopen, maar enkel het landhuis [naam1] en het parkbos ( [adres2] ). Het is dus zonder nadere toelichting niet duidelijk dat [geïntimeerde1] bepaalde woonkosten (of daaraan verbonden kosten) heeft bespaard die in redelijkheid als zijn voordeel in aanmerking zouden moeten worden genomen.
“een blok aan zijn been”. Voor zover in dit opzicht al van voordeel kan worden gesproken, zal dat hierna in rov. 3.38-3.39 in aanmerking wordt genomen.
- € 1.339.685,80 voor schadepost A (vergoeding misgelopen koopsom), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.143.669 vanaf 1 november 2010 tot aan de dag van voldoening;
- € 325.417,38 voor schadepost D (renteschade Rabo) plus € 8.679,74 voor schadepost E (renteschade Restauratiefonds) verminderd met een bedrag van € 120.844 (fiscaal voordeel), derhalve in totaal: € 213.253,12;
- € 150.000 voor vergoeding van kosten en werkzaamheden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2018 (datum dagvaarding) tot aan de dag van voldoening;