ECLI:NL:GHARL:2023:9044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
21-001570-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belediging van ambtenaren tijdens rechtmatige uitoefening van hun bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1993 en wonende in [woonplaats], was in eerste aanleg veroordeeld voor het beledigen van ambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van 23 maart 2023, waarin de verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 500,-. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de strafvervolging. Het hof heeft het onderzoek op de zitting van 10 oktober 2023 gevoerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord.

Het hof oordeelde dat de verbalisanten, die de verdachte aanhielden na een melding van een vechtpartij, niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Dit leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor de belediging die de verdachte had gepleegd tijdens de aanhouding. Echter, voor de andere tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte ook ambtenaren beledigde, oordeelde het hof dat de verbalisanten wel rechtmatig handelden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voor de belediging van de ambtenaren.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van het klachtvereiste bij belediging van ambtenaren en de voorwaarden waaronder verbalisanten in hun bediening mogen optreden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel aansprakelijk stelde voor de bewezen beledigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001570-23
Uitspraak d.d.: 24 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-014008-23 en 16-225677-22, tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 10 oktober 2023.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van de aan hem onder de parketnummers 16-014008-23 en 16-225677-22 (gevoegd) onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een geldboete van € 500,-.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de eerder aan de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking ter zake van parketnummer 16-225677-22 (gevoegd) vernietigd;
  • de verdachte ter zake van de aan hem onder de parketnummers 16-014008-23 en 16-225677-22 (gevoegd) onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis enkel op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummers 16-014008-23 en 16-225677-22
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van beide feiten omdat de verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening bevonden. Volgens de verdediging mochten de verbalisanten niet aanhouden nadat hij niet voldeed aan het tonen van zijn identiteitsbewijs. Er is een toonplicht en geen draagplicht. De verdachte is geen redelijke gelegenheid geboden om alsnog aan de vordering te voldoen. De aanhouding die door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft plaatsgevonden was daarom onrechtmatig. Het gevolg daarvan is dat de verbalisanten zich niet in de rechtmatige uitoefening van een bediening bevonden. In dit geval is dus een klacht vereist voor eenvoudige belediging, die in de onderhavige gevallen ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit, in het geval de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden, dat de handboeien onrechtmatig zijn omgelegd. Omdat verbalisant [verbalisant 1] niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, is het klachtvereiste van toepassing, hetgeen ontbreekt. Datzelfde geldt voor verbalisant [verbalisant 2] . Dat dient volgens de raadsman tot de conclusie te leiden dat het openbaar ministerie op basis van voernoemde gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging ten aanzien van feit 1 en 2.
Oordeel van het gerechtshof
De verdachte is in de zaak met parketnummer 16-014008-23 door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aangehouden op grond van artikel 184 Sr.
Uit het dossier blijkt voorts dat de verbalisanten op 3 september 2022 een melding kregen dat er een groep mannen aan het vechten was in het centrum van [plaats 1] . De verbalisanten waren in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig. Aanrijdend hoorden de verbalisanten dat de personen zich verplaatst hadden naar het busplein. Aldaar troffen zij een groep van drie mannen aan. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat over en weer geslagen werd, tussen in ieder geval twee mannen. Teneinde te achterhalen wat zich had voorgedaan en of er strafbare feiten hadden plaats gevonden, wilden de verbalisanten van de mannen horen wat er gebeurd was en wilden zij hun identiteit vast stellen. Verbalisant [verbalisant 1] , heeft daarop de identiteit gevorderd van de mannen. De kleinere man (het gerechtshof begrijpt: de verdachte) voldeed niet op eerste vordering aan het vaststellen van zijn identiteit. Daarop werd de verdachte gefouilleerd op grond van de Wet op de identificatieplicht. Hierbij werd geen identiteitsbewijs aangetroffen en is de verdachte vervolgens aangehouden. Omdat de verdachte zichtbaar onder invloed was en wilde bewegingen maakte, hebben de verbalisanten hem ten behoeve van transport, de transportboeien aangelegd. Tijdens deze aanhouding beledigde hij verbalisant [verbalisant 2] onder andere met de woorden ‘slet’. Tijdens het transport van de verdachte, beledigde hij verbalisant [verbalisant 1] , meermaals met de woorden: ‘mongool’, ‘kankermongool’ en ‘sukkel’.
Rechtmatige uitoefening van de bediening
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 16-014008-23 stelt het hof vast dat artikel 184 Sr op zichzelf geen wettelijke basis biedt voor het doen van een vordering om zich te verwijderen. Die bevoegdheid is er alleen als er sprake is van enig wettelijk voorschrift op basis waarvan de aanwezigheid van betrokkene ter plaatse kan worden belet/verboden. Eerst dan kan er bij weigering om aan een bevel tot verwijdering te voldoen sprake zijn van het misdrijf als omschreven in art 184 Sr. Ook op basis van het algemeen geformuleerde artikel 3 van de Politiewet 2012 waren de verbalisanten niet bevoegd om te vorderen dat verdachte zich ter plaatse moest verwijderen.
Het gerechtshof komt daarmee tot de gevolgtrekking dat de verbalisanten in dit geval niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 16-225677-22 overweegt het hof het volgende.
Ingevolge artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) juncto artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en artikel 8 van de Politiewet 2012 is eenieder verplicht om op eerste vordering van een ambtenaar een geldig identiteitsbewijs aan te bieden. Een politieambtenaar is bevoegd tot het vorderen van inzage van een geldig identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. De politietaak betreft zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde als ook de directe handhaving van de openbare orde. Aan de individuele bevoegde ambtenaar is een beoordelingsmarge gelaten om in het concrete geval inzage van het identiteitsbewijs te vorderen. Er moet een geldige reden voor zijn om inzage te vorderen, gebaseerd op een politietaak.
Het gerechtshof stelt vast dat de verdachte (desgevorderd) niet een geldig identiteitsbewijs ter inzage heeft aangeboden aan agenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Naar het oordeel van het gerechtshof was verbalisant [verbalisant 1] in verband met de handhaving van de openbare orde bevoegd de verdachte aan te spreken en van de verdachte te vorderen zijn identiteit kenbaar te maken. Dat was gelet op voormelde feiten en omstandigheden ook redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitvoering van de politietaak en derhalve, anders dan de raadsman stelt, rechtmatig. Het gerechtshof baseert zijn oordeel op de hierboven beschreven situatie waaruit naar voren is gekomen dat de verbalisanten een melding kregen van een groep vechtende mannen in het centrum van [plaats 1] en dat zij eenmaal aangekomen in [plaats 1] deze groep mannen zagen vechten.
Vervolgens is verdachte ter zake van artikel 447e Sr aangehouden, waartoe verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op grond van artikel 53 Sv ook bevoegd waren. Deze aanhouding is derhalve niet als onrechtmatig te beschouwen.
Klachtvereiste
In de zaak met parketnummer 16-014008-23 geldt, gelet op het voorgaande, dat niet bewezen kan worden dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Om tot een bewezenverklaring van de impliciet cumulatief ten laste gelegde belediging in de zin van artikel 266 Sr. te kunnen komen (eenvoudige belediging) geldt een klachtvereiste, nu de woorden die verdachte worden verweten uitsluitend de woorden gebruikt vóór de aanhouding voor belediging betreffen. Uit het proces-verbaal van de aanhouding noch uit enig ander stuk in het dossier blijkt van de onmiskenbare wil van de beide verbalisanten tot vervolging van verdachte voor belediging.
Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van dit feit.
Het gerechtshof stelt voorts ten aanzien van de zaak met parketnummer 16-225677-22 vast dat in de gevallen van artikel 267, lid 1, onderdeel 1 en 2 Sr, juncto artikel 269 Sr het klachtvereiste niet geldt. De belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is daarin uitgezonderd. Aangezien het gerechtshof hiervoor heeft overwogen dat de verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, is het klachtvereiste ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten geen voorwaarde voor vervolging.
Aanleggen van handboeien
Tenslotte overweegt het hof over het aanleggen van handboeien dat dit volgens artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie uitsluitend mag gebeuren indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Gelet op de hierboven beschreven feiten en omstandigheden rond de aanhouding van de verdachte, in onderling verband te bezien, is het gerechtshof van oordeel dat het aanleggen van handboeien in lijn met de Ambtsinstructie voor de politie heeft plaatsgevonden.
Het gerechtshof verwerpt de te dien aanzien gevoerde verweren van de verdediging. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16-014008-23:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, meermalen opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en),te weten [verbalisant 4] en/of [verbalisant 3] , verbalisanten politie eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: kankersukkels en/of mongooltjes en/of sukkeltjes, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
In de zaak met parketnummer 16-225677-22 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 3 september 2022 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar,te weten [verbalisant 1] , inspecteur bij de Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "mongool, kankermongool en sukkel", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2.
hij op of omstreeks 3 september 2022 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar,te weten [verbalisant 2] , hoofdagent bij de Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "slet, manwijf", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 16-225677-22 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde belediging van verbalisant [verbalisant 2] , omdat niet bewezen kan worden dat de bewoordingen opzettelijk zijn gebezigd. De woorden zijn op een afstand van 10 meter waargenomen en [verbalisant 2] stelt zonder nadere onderbouwing dat de woorden tot haar waren gericht.
Het oordeel van het hof
Het gerechtshof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Voor een bewezenverklaring van belediging van een verbalisant is (voorwaardelijk) opzet op de aanranding van zijn eer of goede naam vereist. Het opzet moet tevens zijn gericht op de persoon van de beledigde en — indien deze als ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is beledigd — tevens op die omstandigheid. Het bewijs van het opzet kan uit de aard van de uiting worden afgeleid of uit de aard van de feitelijkheid of gedraging (zie HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:899; HR 24 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:501).
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tijdens zijn aanhouding zich op een afstand van 10 meter omdraaide en in uniform geklede verbalisant [verbalisant 2] aankeek. Vervolgens hoorde verbalisant [verbalisant 2] de verdachte met harde, niet mis te verstane stem, schreeuwen: ‘Slet! Manwijf!’. Voorts zijn deze bewoordingen eveneens waargenomen door de verbalisanten [verbalisant 1] een [verbalisant 5] .
Het gerechtshof komt tot het oordeel dat er aanmerkelijke kans was op het aanranden van de eer of goede naam van verbalisant [verbalisant 2] . Doordat de verdachte zich tijdens zijn aanhouding omdraaide in de richting van verbalisant [verbalisant 2] , haar begon aan te kijken en vervolgens de tenlastegelegde bewoordingen bezigde, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op het aanranden van de eer of goede naam van verbalisant [verbalisant 2] in het leven geroepen. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het aanranden van de eer of goede naam van verbalisant [verbalisant 2] , dat het naar het oordeel van het gerechtshof niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. In het bijzonder acht het gerechtshof daarbij van belang dat de aangifte van verbalisant [verbalisant 2] wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] .
Overweging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 16-014008-23 tenlastegelegde
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde belediging van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] omdat de verbalisanten niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Volgens de raadsman boden artikel 3 van de Politiewet en artikel 184 Sr geen wettelijke grondslag voor de verbalisanten om de verdachte te kunnen verwijderen van de [plein] in [plaats 2] . In het verlengde daarvan heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte de tenlastegelegde woorden opzettelijk heeft gebezigd.
Hierboven heeft het hof reeds geconcludeerd dat de verbalisanten in dit geval niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Het gerechtshof zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging, inhoudende dat verdachte een ambtenaar heeft beledigd in de zin van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-225677-22 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 16-225677-22 (gevoegd):
1.
hij op 3 september 2022 te [plaats 1] opzettelijk [verbalisant 1] , inspecteur bij de Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "mongool, kankermongool en sukkel".
2.
hij op 3 september 2022 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , hoofdagent bij de Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "slet, manwijf".
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-225677-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tweemaal belediging van een verbalisant in functie.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 september 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van de in deze zaken ter beoordeling staande onherroepelijk is veroordeeld. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarmee van toepassing;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover in hoger beroep aan de orde is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een fulltimebaan heeft. Er is sprake van financiële problemen.
De raadsman heeft bepleit dat een voorwaardelijke strafmodaliteit aan de verdachte dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de raadsman geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsman bepleite strafmodaliteit aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat een onvoorwaardelijke straf geen geschikte strafmodaliteit is.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, in combinatie met de beperkte financiële draagkracht van de verdachte, zal het gerechtshof de verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 16-014008-23 impliciet cumulatief tenlastegelegde eenvoudige belediging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 16-014008-23 tenlastegelegde belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft begaan.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-225677-22 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer16-225677-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 14 september 2022 onder CJIB nummer 9132542004852677.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 24 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.