ECLI:NL:GHARL:2023:9021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.313.958
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid appartementseigenaresse voor waterschade veroorzaakt door druppelende kraan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een appartementseigenaresse voor waterschade in een gebouw. De Vereniging van Eigenaars (VvE) had de appartementseigenaresse aangeklaagd voor schade die zou zijn veroorzaakt door een druppelende kraan in haar meterkast. De VvE stelde dat de appartementseigenaresse onzorgvuldig had gehandeld door niet te controleren of de kraan dicht was, wat leidde tot waterschade in het gebouw. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gevaarsituatie die kenbaar was voor de appartementseigenaresse. De VvE had bovendien erkend dat de kraan niet gebrekkig was. Het hof oordeelde dat de appartementseigenaresse geen schuld kon worden verweten en dat er geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) of artikel 6:174 BW (aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken) kon worden aangenomen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de VvE afgewezen, waarbij de VvE werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de appartementseigenaresse.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.958
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht C/16/524033
arrest van 24 oktober 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [de appartementseigenaresse]
advocaat: mr. I.I.P. Cuijpers
tegen
Vereniging van Eigenaars van het gebouw [naam1]
die is gevestigd in Utrecht
die bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: de VvE
advocaat: mr. J.A.C. Donkersloot

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 31 januari 2023 heeft op 17 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de relevante feiten

2.1.
[de appartementseigenaresse] is eigenaresse van een appartementsrecht in het gebouw [naam1] in Utrecht. De VvE verwijt [de appartementseigenaresse] dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te controleren of een aftapkraan in haar meterkast was dichtgedraaid. De VvE acht haar daarom aansprakelijk voor waterschade in het gebouw.
De feiten
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in onderdelen 2.1. tot en met 2.6. van het vonnis van 8 juni 2022. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
2.3.
[de appartementseigenaresse] is eigenaresse van het appartementsrecht gelegen aan de [adres] (begane grond) te Utrecht. Dit appartementsrecht maakt deel uit van het gebouw [naam1] in Utrecht, bestaande uit 57 appartementen en 48 parkeerplaatsen (hierna het gebouw). Onderdeel van het appartementsrecht van [de appartementseigenaresse] is een separate meterkast op de begane grond van het gebouw. In die meterkast bevinden zich onder meer een warmtewisselaar van Eneco, een drinkwaterinstallatie en twee aftapkranen (een voor tapwater en een voor minder gezuiverd water, voor wc’s en wasmachines).
2.4.
Eneco heeft - op eigen initiatief, niet in opdracht van [de appartementseigenaresse] - op 10 maart 2020 de warmtewisselaar vervangen. [de appartementseigenaresse] constateerde bij vertrek van de Eneco-monteur dat op de vloer voor de meterkast kleine plasjes water lagen, evenals restanten van het plastic materiaal waarmee de monteur had gewerkt. [de appartementseigenaresse] heeft dat toen opgeruimd.
2.5.
Het bestuur van de VvE heeft [de appartementseigenaresse] op 10 april 2020 gevraagd om de meterkast te openen, omdat de VvE was gewezen op vochtsporen op de stenen vloer en op de muur grenzend aan de liftschacht van het gebouw. Beide partijen hebben toen geconstateerd dat de voorste aftapkraan in [de appartementseigenaresse] meterkast druppelde met een snelheid van een of twee druppels per seconde. De kraan is vervolgens dichtgedraaid.
2.6.
De VvE heeft de tegelvloer en de muurafwerking bij de liftschacht laten verwijderen en is overgegaan tot geforceerde droging van de vochtschade. De VvE heeft [de appartementseigenaresse] aansprakelijk gesteld voor de daaraan verbonden kosten van € 24.893,85 (incl. BTW).

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
De VvE heeft bij de rechtbank gevorderd dat [de appartementseigenaresse] wordt veroordeeld tot betaling van € 24.893,85, verhoogd met (buitengerechtelijke incasso-)kosten en rente.
3.2.
De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, behoudens de buitengerechtelijke incassokosten. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
[de appartementseigenaresse] komt met vijf bezwaren (grieven) op tegen het vonnis van de rechtbank.
4.2.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en legt hierna uit waarom.
4.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de appartementseigenaresse] aansprakelijk is voor de schade van de VvE omdat zij hetzij zelf de kraan heeft opengedraaid en open heeft laten staan, hetzij na de installatie van de warmtewisselaar door de Eneco-monteur niet heeft gecontroleerd of de kraan openstond, ondanks de plasjes water voor de meterkast. [de appartementseigenaresse] voert tegen het oordeel van de rechtbank aan dat niet is gebleken dat de kraan bij het vertrek van de Eneco-monteur al druppelde en dat op haar niet de verplichting rustte om daarna te controleren of de kraan openstond.
4.4.
Het hof zal hierna de mogelijke grondslagen voor aansprakelijkheid van [de appartementseigenaresse] , zoals deze in de procedure aan de orde zijn gekomen, afzonderlijk beoordelen.
Is sprake van onrechtmatig handelen of nalaten door [de appartementseigenaresse] ?
4.5.
De VvE stelt dat [de appartementseigenaresse] onrechtmatig tegenover de VvE heeft gehandeld door inbreuk te maken op haar eigendomsrecht – dat wil zeggen eigendom van de gemeenschappelijke ruimtes in het gebouw - door te handelen of na te laten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW).
4.6.
[de appartementseigenaresse] heeft gemotiveerd betwist dat zij de kraan op enig moment heeft opengedraaid zonder deze daarna weer dicht te draaien. De VvE heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat niet is vast te stellen wanneer de kraan is gaan druppelen. Het verwijt van de VvE op grond van artikel 6:162 BW komt er daarom op neer dat [de appartementseigenaresse] heeft nagelaten om bij het vertrek van de Eneco-monteur of daarna te controleren of de kraan was dichtgedraaid.
4.7.
Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW is vereist dat het verweten handelen of nalaten de aangesproken partij (in dit geval [de appartementseigenaresse] ) kan worden toegerekend. Een onrechtmatige daad kan aan de aangesproken partij worden toegerekend als deze te wijten is aan haar schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt.
4.8.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van onrechtmatig handelen of nalaten van [de appartementseigenaresse] , zoals de VvE haar verwijt. Er was geen sprake van een gevaarsituatie die kenbaar was voor [de appartementseigenaresse] en waarvan zij zich de ernstige gevolgen voor de VvE kon realiseren, en zij hoefde in redelijkheid geen rekening te houden met het druppelen van de kraan en het optreden van de waterschade. [de appartementseigenaresse] heeft verklaard dat zij bij het vertrek van de Eneco-monteur niet heeft geconstateerd dat de kraan druppelde. De VvE heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat niet is vast te stellen of de kraan toen (al) is gaan druppelen. [de appartementseigenaresse] heeft onweersproken gesteld dat de Eneco-monteur tegenover haar had verklaard dat hij na afronding van zijn werkzaamheden grondig heeft gecheckt of geen sprake was van lekkages aan het weer in werking gestelde systeem. Naar het oordeel van het hof hoefde [de appartementseigenaresse] bij het vertrek van de Eneco-monteur door kleine plasjes water voor de meterkast niet beducht te zijn op een mogelijk toch openstaande, druppelende kraan. Zoals zij terecht heeft aangevoerd, kon zij ervan uitgaan dat bij het verwisselen van een warmtewisselaar water was vrijgekomen. Gezien deze feiten en omstandigheden was geen sprake van een gevaarsituatie die kenbaar was voor [de appartementseigenaresse] en waarvan zij zich de (ernstige) gevolgen voor de VvE kon realiseren. Zij hoefde, met andere woorden, in redelijkheid geen rekening te houden met het druppelen van de kraan en het optreden van de waterschade, mede gelet op de verklaring van de Eneco-monteur dat hij grondig had gecheckt of er sprake was van lekkages na het verrichten van de werkzaamheden (kenbaar uit de door de VvE ingebrachte brief van expertisebureau Lengkeek van 24 november 2020). Daarom had [de appartementseigenaresse] ook geen reden om nadien nog te controleren of er toch nog een kraan zou (kunnen) lekken.
4.9.
Er kan [de appartementseigenaresse] aldus geen “schuld” worden verweten. Daarmee komt het hof ook niet meer toe aan de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen van [de appartementseigenaresse] “krachtens verkeersopvattingen” (waarvoor de VvE geen argumenten heeft aangevoerd), omdat voor toerekening buiten schuld alleen plaats is als “vaststaat dat de dader jegens de benadeelde een onrechtmatige daad heeft gepleegd”. Het aannemen van aansprakelijkheid op de enkele grond dat de schadeveroorzakende gedraging is terug te voeren op een oorzaak die naar verkeersopvattingen voor rekening van de gedaagde komt, zou “tegen de tekst en de strekking van het onderhavige artikel indruisen”. [1] Het enkele feit dat alleen [de appartementseigenaresse] toegang heeft tot de meterkast en dat zij daarom een ‘zorgplicht’ heeft zoals de VvE aanvoert is daarvoor onvoldoende gezien de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden.
Is [de appartementseigenaresse] als bezitter/eigenaar van de kraan aansprakelijk?
4.10.
Op grond van artikel 6:174 BW is [de appartementseigenaresse] alleen aansprakelijk voor de kraan in haar meterkast als de kraan niet goed werkt (gebrekkig is) en daardoor een gevaar kan opleveren voor personen of zaken, zoals het gebouw waarin [de appartementseigenaresse] woont. [2] De VvE heeft niet gesteld dat sprake is van een gebrek aan de kraan van [de appartementseigenaresse] . Zij heeft in tegendeel tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat de kraan niet gebrekkig was. Er is daarom geen sprake van aansprakelijkheid van [de appartementseigenaresse] op grond van artikel 6:174 BW.
4.11.
De VvE beroept zich daarnaast op de splitsingsakte die geldt tussen de leden van de VvE, onder wie [de appartementseigenaresse] . In die splitsingsakte is het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten (hierna het Modelreglement) van toepassing verklaard. In artikel 16 van het Modelreglement staat:

Iedere eigenaar en gebruiker is tegenover de andere eigenaars en gebruikers aansprakelijk voor de schade toegebracht aan de gemeenschappelijke gedeelten en/of gemeenschappelijke zaken en voor onredelijke hinder voor zover deze schade of hinder veroorzaakt is door de schuld van hemzelf of zijn huisgenoten of zijn personeel en hij is verplicht voor zover dit redelijk is maatregelen te nemen of te dulden die de strekking hebben bedoelde schade te voorkomen”.
In artikel 21 van het Modelreglement staat onder meer:

Alle privé gedeelten, met uitzondering van de zich daarin bevindende gemeenschappelijke gedeelten en/of gemeenschappelijke zaken, zijn voor rekening en risico van de betrokken eigenaars”.
4.12.
Het hof gaat bij de uitleg van deze bepalingen in het Modelreglement uit van de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst, omdat - naar het hof aanneemt - de leden van de VvE, onder wie [de appartementseigenaresse] , niet bij de totstandkoming daarvan waren betrokken. [3]
4.13.
Artikel 16 van het Modelreglement bevat als vereiste voor aansprakelijkheid van een eigenaar dat de betrokken schade aan de gemeenschappelijke gedeelten of gemeenschappelijke zaken is veroorzaakt door de schuld van de betrokken eigenaar, zijn huisgenoten of zijn personeel. Het hof gaat er vanuit dat met “schuld” in deze bepaling wordt bedoeld dat de betrokken eigenaar gezien de omstandigheden van het geval een verwijt kan worden gemaakt van het schadeveroorzakende handelen of nalaten. Naar het oordeel van het hof is in dit geval geen sprake van verwijtbaar nalaten van [de appartementseigenaresse] (of van huisgenoten of personeel), om de hiervoor uiteengezette redenen onder 4.8.
4.14.
Naar het oordeel van het hof beoogt artikel 21 van het Modelreglement louter te regelen dat een eigenaar verantwoordelijk is voor het onderhoud en de staat van zijn privé gedeelten, en dat mogelijke kosten voor onderhoud en herstel aan die privé gedeelten voor zijn rekening en risico komen. Dit artikel heeft geen betrekking op de situatie dat schade aan gemeenschappelijke gedeelten of gemeenschappelijke zaken is ontstaan en het is om deze reden geen grondslag voor aansprakelijkheid voor [de appartementseigenaresse] tegenover de VvE.
De conclusie
4.15.
Het hoger beroep slaagt. Omdat de VvE in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de VvE tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]
4.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 8 juni 2022 en wijst de vorderingen van de VvE af;
5.2.
veroordeelt de VvE tot terugbetaling aan [de appartementseigenaresse] van alles wat [de appartementseigenaresse] op grond van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 8 juni 2022 aan de VvE heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [de appartementseigenaresse] tot aan de dag van terugbetaling;
5.3.
veroordeelt de VvE tot betaling van de volgende proceskosten van [de appartementseigenaresse] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 952,- aan griffierecht
€ 1.442,- aan salaris van de advocaat (tarief III oud, 2 punten)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de appartementseigenaresse] in hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht
€ 131,18 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de VvE
€ 3.062,- aan salaris van de advocaat van [de appartementseigenaresse] (2 procespunten x appeltarief III);
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, R.A. Dozy en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.

Voetnoten

1.TM, Parl. gesch. BW Boek 6, 1981, pag. 619.
2.HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:BX7487.
3.HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059 en HR 4 mei 2018. ECLI:NL:HR:2018:678.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.