ECLI:NL:GHARL:2023:9018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.311.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding pachtovereenkomst en achterstallige pachtbetalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [pachtster] tegen de curator van haar moeder, die in staat van faillissement verkeert. De pachtster had een pachtovereenkomst voor een kas met haar moeder, maar de curator vorderde ontbinding van deze overeenkomst en betaling van achterstallige pacht. De pachtkamer in Roermond heeft de vorderingen van de curator toegewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. De pachtster heeft het gepachte ontruimd, maar is nog steeds verplicht om de pachtsom te betalen tot de datum van ontruiming. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, ondanks een forumkeuzebeding voor de Duitse rechter, en dat Nederlands recht van toepassing is op de pachtovereenkomst. De curator heeft de goedkeuring van de pachtovereenkomst aangevraagd bij de grondkamer, die deze heeft gewijzigd goedgekeurd. Het hof stelt vast dat de pachtster geen beroep kan doen op verjaring voor de vorderingen van de curator, omdat deze vorderingen zijn ontstaan na de goedkeuring van de pachtovereenkomst. De curator vordert ook een vergoeding voor het gebruik van de kas na de ontbinding van de pachtovereenkomst, wat het hof toewijst. De pachtster wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.311.023
zaaknummer rechtbank Limburg 9107825
arrest van de pachtkamer van 24 oktober 2023
in de zaak van:
[pachtster]
die woont in [woonplaats] (Duitsland)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in Roermond optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna [pachtster] te noemen
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns
tegen
[naam curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [moeder van pachtster] ,
die woont in [woonplaats] (Duitsland)
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in Roermond optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna de curator te noemen
advocaat: mr. S.M.P. Jacobs.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 28 februari 2023 heeft op 14 september 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft het hof arrest bepaald. Na de zitting heeft mr. Schyns nog een stuk toegezonden.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
[pachtster] pacht een kas die eigendom is van haar moeder, [moeder] . Moeder verkeert in staat van faillissement en de curator vordert achterstallige pachtbetalingen en ontbinding van de pachtovereenkomst. De pachtkamer in Roermond heeft die vorderingen toegewezen en het hof is het daarmee eens. Inmiddels heeft [pachtster] het gepachte ontruimd. Tot de datum van ontruiming is zij nog een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de pachtsom en het hof veroordeelt haar om die aan de curator te betalen.
2.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1
Met ingang van 1 november 2012 pacht [pachtster] een kas met toebehoren in [plaats] van haar moeder, [moeder] , voor € 1.000 per maand. Hiervan is een schriftelijke pachtovereenkomst opgemaakt in de Duitse taal. Moeder en dochter wonen in [woonplaats] maar hebben allebei tuinderijbedrijven in Nederland. Met ingang van 11 maart 2016 verkeert [moeder] in staat van faillissement. [curator] is de curator in dat faillissement.
3.2
In 2019 heeft de curator goedkeuring van de pachtovereenkomst verzocht bij de grondkamer. Bij beschikking van 15 februari 2020 heeft de grondkamer de pachtovereenkomst gewijzigd goedgekeurd. Vervolgens heeft de curator de betaling van achterstallige pacht ter hoogte van € 58.000 van [pachtster] gevorderd en ook de betaling van de lopende pacht en ontbinding van de pachtovereenkomst. De vorderingen zijn toegewezen. De inzet van het hoger beroep is dat de vorderingen alsnog worden afgewezen.
Aanwezigheid [pachtster] op de zitting in hoger beroep
3.3
De dag voor de zitting op 14 september 2023 heeft het hof bericht ontvangen van mr. Schyns dat [pachtster] verhinderd is wegens ziekte met het verzoek de zitting te verplaatsen. Onduidelijk voor het hof was of het bericht over de dochter of de moeder ging. Mr. Schyns maakte namelijk melding van cliënte en de heer [X] , en [X] is de partner van moeder. Het hof heeft verzocht om een doktersverklaring op naam van de dochter vóór de zitting, maar die is niet ontvangen. Omdat er verder ook niets is verduidelijkt, is beslist dat de zitting doorgaat. Mr. Schyns heeft toen laten weten niet te verschijnen. Mr. Schyns heeft na de zitting nog een stuk gezonden waaruit kan worden opgemaakt dat [pachtster] tussen 14 en 19 september 2023 ziek is gemeld. Mr. Schyns heeft geen nieuwe zitting gevraagd of een ander verzoek aan zijn bericht gekoppeld, zodat het hof daar verder aan voorbij gaat.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.4
Beide partijen wonen in Duitsland, terwijl het gepachte in Nederland ligt. De pachtovereenkomst bevat een forumkeuzebeding voor de Duitse rechter. Het hof gaat aan dat beding voorbij, omdat aan de Nederlandse rechter exclusieve bevoegdheid toekomt op grond van artikel 24 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis).
Toepasselijk recht
3.5
De pachtovereenkomst is in de Duitse taal opgeschreven en bevat een rechtskeuzebeding. Daarin hebben partij gekozen voor de toepasselijkheid van Duits recht. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), bepaalt in artikel 3 dat de rechtskeuze van partijen in beginsel bepaalt welk recht op een overeenkomst van toepassing is. Op grond van artikel 9 lid 2 Rome I gaat dwingend lokaal recht echter voor op het gekozen recht. De vraag is of de regels rond goedkeuring/toetsing van de pachtovereenkomst voorrangsregels zijn als bedoeld in dat artikel.
3.6
Het hof is het met de pachtkamer in Roermond eens dat bij het voorschrift van goedkeuring door de grondkamer (met de mogelijkheid tot wijziging) zodanige belangen voor de sociaal-economische organisatie van de landbouw zijn betrokken, waaronder niet alleen de bescherming van pachters maar ook de algemene belangen van de landbouw, dat deze moeten worden toegepast op de pacht van in Nederland gelegen landbouwgrond, ongeacht een tussen partijen gemaakte rechtskeuze voor vreemd recht. De curator heeft naar Nederlands recht die goedkeuring verzocht en de grondkamer heeft de pachtovereenkomst gewijzigd goedgekeurd. Daarbij heeft de grondkamer het forum- en rechtskeuzebeding met de keuze voor de Duitse rechter en het Duitse recht geschrapt. Dan is Nederlands recht van toepassing als het recht waar het onroerend goed is gelegen (artikel 4 lid 1 onder c Rome I).
3.7
[pachtster] heeft aangevoerd dat de schrapping van het forum- en rechtskeuzebeding door de grondkamer niet geldig is zodat Duits recht van toepassing is. Het is het hof niet bekend dat tegen de beschikking van de grondkamer beroep is ingesteld bij de Centrale Grondkamer of dat dat beroep nog openstaat; in elk geval is het oordeel van de grondkamer op dit moment niet door een rechtsmiddel aangetast. Het hof moet zich als civiele pachtrechter richten naar de beslissingen van de grondkamer die tot de bevoegdheid van de grondkamer horen. Door de gewijzigde goedkeuring heeft de grondkamer de pachtovereenkomst tussen partijen de inhoud gegeven dat tussen hen het forum- en rechtskeuzebeding niet geldt. Wat de grondkamer heeft geschrapt, blijft geschrapt zolang in beroep niet anders is beslist [1] . Het hof moet er dus van uitgaan dat de keuze voor Duits recht tussen partijen niet geldt en dat Nederlands recht geldt. De argumenten die [pachtster] aanvoert waardoor de beslissing van de grondkamer niet rechtmatig (ongeldig) zou zijn, zijn gronden die horen bij een beroep bij de Centrale Grondkamer tegen de beslissing van de grondkamer, en niet in deze procedure.
Verjaring inzending
3.8
Voor het inzenden van een pachtovereenkomst naar de grondkamer geldt geen verjaringstermijn; die verplichting bestaat voortdurend voor beide partijen zolang de pachtovereenkomst niet is ingestuurd. De wet schrijft weliswaar voor dat partijen de overeenkomst binnen twee maanden na het aangaan daarvan moeten insturen, maar daarmee gaat geen verjaringstermijn lopen. De rechtsgevolgen als partijen die termijn niet halen, staan in artikel 7:322 BW.
Verjaring vordering achterstallige pachtsommen
3.9
Na goedkeuring van de pachtovereenkomst kan de verpachter een rechtsvordering instellen voor niet-betaalde pachtpenningen en ontbinding vorderen, zoals de curator heeft gedaan. Vaste rechtspraak is dat alle vervallen opeisbare pachtpenningen die dateren van vóór de goedkeuring op dat moment invorderbaar zijn. Indien een beroep op verjaring wordt gedaan, zoals [pachtster] heeft gedaan in dit geval, zijn de pachtsommen onder het toepasselijke Nederlandse recht vanaf vijf jaar teruggerekend vanaf het moment van goedkeuring invorderbaar. De curator heeft geen pachtpenningen gevorderd die voor dat tijdstip liggen. Daarom gaat het beroep op verjaring van de vordering tot betaling niet op.
Verrekening met en cessie van na het faillissement opengevallen pachtsommen
3.1
De curator vordert alleen pachtsommen die zijn opengevallen na de datum van het faillissement (maart 2016). Met de pachtkamer in Roermond is het hof het eens dat [pachtster] de vorderingen die zij zegt te hebben op haar moeder niet met die pachtsommen kan verrekenen en dat zij ook de cessie van haar pachtverplichtingen van na de datum van het faillissement niet aan de curator kan tegenwerpen. Zowel naar Nederlands als Duits recht dat van toepassing is op faillissementen, is uitgesloten dat vorderingen die na de datum van faillissement zijn ontstaan, verrekend kunnen worden en kan de cessie van toekomstige, na de datum van het faillissement ontstane vorderingen niet aan de curator worden tegengeworpen. Bij deze stand van zaken is het niet van belang om te beoordelen welk recht van toepassing is op het faillissement van [moeder] .
Vorderingen in reconventie
3.11
Tot slot stelt [pachtster] vorderingen op [moeder] te hebben die zij in reconventie vordert. De bedragen die zij vordert en de toelichtingen die zij daarop geeft, sporen niet met elkaar. Verder kan het hof de overgelegde facturen en de overzichten niet rijmen met de stellingen en gevorderde bedragen of de gestelde betaalde posten/kosten. Daarom geldt ook in hoger beroep dat de vordering in reconventie onvoldoende begrijpelijk is toegelicht. Daar komt bij dat de curator gemotiveerd betwist dat [pachtster] de gestelde betalingen daadwerkelijk heeft verricht. [pachtster] heeft daaromtrent in hoger beroep geen nadere stellingen ingenomen of stukken overgelegd. De pachtkamer in Roermond heeft de vordering dus terecht afgewezen.
Eisvermeerdering in incidenteel hoger beroep
3.12
De curator vordert in hoger beroep een maandelijkse vergoeding, gelijk aan de pachtsom, voor de tijd dat [pachtster] gebruik heeft gemaakt van de kas na de datum van de ontbinding van de pachtovereenkomst en tot de ontruiming. In eerste aanleg heeft de curator gevorderd en is toegewezen de verplichting van [pachtster] om € 1.000 per maand te betalen zolang de pachtovereenkomst duurt, waarbij de curator en pachtkamer hebben bedoeld een som toe te wijzen voor het gebruik na de ontbinding. Omdat de pachtovereenkomst door de ontbinding bij vonnis van 2 maart 2021 niet voortduurt, is geen sprake van voortduring van de pacht na die datum. Met zijn eiswijziging wil de curator die fout herstellen. Vast staat dat [pachtster] nog lange tijd na 2 maart 2021 gebruik heeft gemaakt van de kas.
3.13
Het hof zal de vordering dan ook toewijzen omdat die verder niet is weersproken. Wel moet op het verschuldigde bedrag in mindering komen de vergoeding die [pachtster] van november 2021 tot en met september 2022 heeft betaald (€ 11.000).
3.14
[pachtster] is in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld. Ook daartegen komt zij op in hoger beroep, waarbij zij ervan uitgaat alsnog in het gelijk te worden gesteld. Nu dat niet het geval is, blijft ook de proceskostenveroordeling in stand.
3.15
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.16
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
3.17
Het hoger beroep van [pachtster] slaagt niet. Omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in haar hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2] Het hof zal de gewijzigde eis in het incidenteel hoger beroep om de fout van de curator te herstellen toewijzen. In deze achtergrond van het incidentele beroep ziet het hof aanleiding daarin partijen ieder de eigen kosten te laten dragen.
3.18
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in beide hoger beroepen:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer in Roermond van 2 maart 2022 met uitzondering van de beslissing onder 5.8 waarin het meer of anders gevorderde wordt afgewezen, vernietigt dit en doet opnieuw recht:
veroordeelt [pachtster] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [curator] te voldoen een bedrag van EUR 1.000,- voor iedere maand dat het gebruik van het perceel door of vanwege [pachtster] voortduurt na de ontbinding van de pachtovereenkomst en nog niet is betaald, tot aan de datum van ontruiming en steeds te betalen voor of uiterlijk op de eerste van iedere kalendermaand, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de betreffende vervaldatum van de gebruiksvergoeding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [pachtster] tot betaling van de volgende proceskosten van de curator in het principaal hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht
€ 4.314,- aan salaris van de advocaat van de curator (2 procespunten x appeltarief IV);
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het incidenteel hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse J.H. Lieber en M.S.A. van Dam en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ing. C.R.M. Francissen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.

Voetnoten

1.T&C Pacht, aant. 2 laatste alinea bij artikel 7:319 BW
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.