ECLI:NL:GHARL:2023:8971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
200.332.674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens niet-naleving verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2023 het vonnis van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds werd beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet op correcte wijze had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De appellante, een alleenstaande moeder van twee kinderen, was eerder toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar had onvoldoende voldaan aan de sollicitatieverplichting en de informatieverplichting richting de bewindvoerder. Daarnaast was er sprake van nieuwe schulden en een frauduleuze schadeclaim die door de verzekeraar was aangemerkt als onwaarachtig.

De appellante kwam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank, waarin zij verzocht om de schuldsaneringsregeling voort te zetten, eventueel met verlenging van de looptijd. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2023 heeft de appellante betoogd dat zij alles deed om aan haar verplichtingen te voldoen en dat de nieuwe schulden niet het gevolg waren van frauduleus handelen. De bewindvoerder handhaafde echter haar verzoek tot beëindiging van de regeling, omdat de appellante niet voldoende had gesolliciteerd en niet had voldaan aan de informatieverplichting.

Het hof oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat haar medische situatie haar belemmerde in het voldoen aan de sollicitatieverplichting. Ook de nieuwe schuld aan ABN AMRO en de boete voor onverzekerd rijden werden als problematisch gezien in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en dat haar handelen niet in overeenstemming was met de beginselen van de regeling. Daarom werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.674
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C 08/22/47 R)
arrest van 23 oktober 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S. Volk.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 april 2022 is [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is mr. R.P. van Eerde benoemd tot rechter-commissaris en [naam1] tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 18 september 2023 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 26 september 2023 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 18 september 2023 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen en te bepalen dat de regeling op haar van toepassing blijft, al dan niet met verlenging van de looptijd ervan.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen,
- de brief van de bewindvoerder van 9 oktober 2023 met bijlagen;
- het journaalbericht van mr. Volk van 10 oktober 2023 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- [appellante] , bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar zus;
- de bewindvoerder.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft mr. Volk een door de huisarts opgemaakte patiëntenkaart van [appellante] overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] onvoldoende heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting en aan de informatieverplichting richting de bewindvoerder. De rechtbank heeft daarnaast ten overvloede overwogen dat (i) zij ervan uitgaat dat sprake is geweest van frauduleus handelen van de zijde van [appellante] betreffende een door haar bij haar inboedelverzekeraar (ABN AMRO Schadeverzekeringen N.V., hierna ABN AMRO) ingediende schadeclaim en (ii) aan haar een geldboete is opgelegd in verband met het plegen van een strafbaar feit (onverzekerd rijden), welke gedragingen zich niet verhouden tot de beginselen van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft in het oordeel bovendien de onverzettelijke en vijandige houding van [appellante] ten aanzien van de bewindvoerder tijdens de beëindigingszitting betrokken.
3.2
[appellante] , alleenstaande moeder van twee kinderen, kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt dat zij er alles aan doet om aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. [appellante] ontkent voorts dat het ontstaan van de nieuwe schulden aan ABN AMRO en aan het CJIB, waarvan zij de verschuldigdheid overigens ontkent, het gevolg zijn van frauduleus handelen respectievelijk het plegen van een strafbaar feit. Door de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is [appellante] ernstig in haar belangen geschaad en zal zij langdurig niet in staat zijn om van haar schulden af te komen. Zij vraagt het hof om te bepalen dat de regeling doorloopt, eventueel met een verlenging van de looptijd.
3.3
De bewindvoerder handhaaft haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] en vraagt het hof om het bestreden vonnis te bekrachtigen. Zij heeft [appellante] diverse keren gewezen op haar sollicitatie- en informatieverplichting, zonder voldoende resultaat. Ook is de achtergrond van het ontstaan van de schulden aan ABN AMRO en het CJIB reden voor een tussentijdse beëindiging van de regeling.
3.4
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. [appellante] is door de gemeente in het kader van de uitkeringsverstrekking vrijgesteld van de sollicitatieplicht en wel, zo blijkt uit de stukken, om individueel dringende redenen. Niet is gebleken dat deze vrijstelling op medische gronden is verstrekt. Zij had in het kader van de schuldsaneringsregeling tot 1 oktober 2022 ook een vrijstelling van de sollicitatieverplichting, die echter daarna niet is verlengd omdat [appellante] , ondanks dat zij daarop – zo blijkt uit de stukken – door de bewindvoerder diverse keren is gewezen, voor verlenging van die vrijstelling tot voor kort geen medische onderbouwing heeft toegezonden. Ook met de door haar in hoger beroep overgelegde stukken heeft [appellante] haar stelling, dat haar medische situatie haar belemmert om te solliciteren en te werken, niet aannemelijk gemaakt. Die stukken geven blijk van gezondheidsklachten, maar tonen niet aan dat zij vanwege deze klachten beperkt is in de mogelijkheid om te werken. [appellante] heeft sinds 1 oktober 2022, het moment waarop de sollicitatieverplichting dus weer op haar van toepassing was, niet dan wel onvoldoende voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Zij heeft niet het voorgeschreven minimaal aantal te verrichten sollicitaties verzonden, maar zij heeft bovendien diverse keren gesolliciteerd op functies, waarvoor zij niet aan de vereisten voldeed.
3.5
Tijdens de schuldsaneringsregeling is er een nieuwe schuld van [appellante] aan ABN AMRO van € 1.755,11 ontstaan. Bij de behandeling van een door [appellante] ingediende schadeclaim werd vastgesteld dat eerder een vergelijkbare schadeclaim door [appellante] was ingediend. De verzekeraar heeft na onderzoek geconcludeerd dat er sprake is van een onwaarachtige opgave en de schadeclaim aangemerkt als een frauduleuze schadeclaim. De gemaakte kosten zijn op [appellante] verhaald. ABN AMRO heeft dit incident gemeld in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en in het Externe Verwijzingsregister (EVR), in welk register ernstige incidenten worden opgenomen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] ook in hoger beroep haar stelling dat hier geen sprake is van frauduleus handelen niet aannemelijk gemaakt. Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat [appellante] de door ABN AMRO op haar verhaalde gemaakte expertisekosten ter grootte van eerdergenoemd schuldbedrag heeft voldaan. Het hof acht niet zo zeer de nieuwe schuld verwijtbaar – [appellante] is immers in staat gebleken om het genoemde bedrag uit haar vrije ruimte te betalen – als wel het handelen van [appellante] dat heeft geleid tot de fraudemelding.
3.6
Uit de stukken blijkt dat [appellante] op 16 juli 2022 is bekeurd omdat zij reed in een onverzekerde auto. [appellante] heeft gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de desbetreffende auto verzekerd was omdat haar zus kort voor 16 juli 2022 de verzekering voor de desbetreffende auto had geregeld, maar dat dat niet zo bleek te zijn. Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat [appellante] om 10.20 uur in de ochtend is bekeurd. Bij de stukken bevindt zich een kopie van een online bericht van Independer met bovenin het tijdstip
“23:11”:
“Gefeliciteerd met je nieuwe autoverzekering van Unigarant”en
”vanaf 16 juli 2022 ben je verzekerd bij Unigarant en kun je zonder zorgen gaan rijden”.Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de zus van [appellante] een bericht van 16 juli 2022 op haar telefoon aan het hof getoond, waarin was te lezen:
“20:30 uur”en
“uw aanvraag van 16 juli 2022 voor een FBTO autoverzekering; u bent nog niet verzekerd”.Het hof is van oordeel dat uit genoemd screenshot en bericht weliswaar kan worden opgemaakt dat [appellante] (of haar zus) in de avond na de bekeuring heeft geprobeerd online een verzekering af te sluiten, maar niet dat [appellante] op 16 juli 2022 om 10:20 uur, het tijdstip waarop de bekeuring aan haar werd uitgeschreven, ervan uitging dat zij in een verzekerde auto reed. [appellante] heeft verzet aangetekend tegen de strafbeschikking waarbij haar in verband met genoemd voorval een geldboete van € 659,- werd opgelegd, zodat de verschuldigdheid nog niet vaststaat. Ook hier acht het hof de mogelijkheid dat hieruit een nieuwe schuld kan ontstaan niet zo zeer verwijtbaar, omdat [appellante] heeft verklaard dat zij in staat is om ook die boete uit haar vrije ruimte te betalen. Het hof is echter van oordeel dat het hier, net als bij de indiening van de schadeclaim bij de verzekering, gaat om een gedraging die zich niet verhoudt tot de beginselen van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7
Daarnaast heeft [appellante] de informatieverplichting niet naar behoren nageleefd. De bewindvoerder heeft vaak moeten verzoeken om bepaalde inlichtingen en bovendien werd de bewindvoerder niet door [appellante] zelf, maar pas door de correspondentie via de postblokkade, geïnformeerd over de hiervoor beschreven fraudekwestie en de opgelegde boete.
3.8
Het hof is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] niet kan worden voortgezet, ook niet met een verlenging van de looptijd. De regeling moet tussentijds worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 onder c van de Faillissementswet. [appellante] is de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting en informatieverplichting niet correct nagekomen. Ten slotte is het hof van oordeel dat het handelen van [appellante] in verband met de schadeclaim en de autoverzekering niet past in de schuldsaneringsregeling doordat zij daarmee een onaanvaardbaar risico heeft genomen op nieuwe schulden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 18 september 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhoff, I. Brand en S.J.O. de Vries, en is op
23 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.