ECLI:NL:GHARL:2023:8970

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van een verzoek om instemming met een schuldregeling in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 juli 2023. Het hof bekrachtigt de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] om [verweerster] te bevelen in te stemmen met een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Het hof oordeelt dat het verzoek niet voldoet aan de eisen, omdat niet duidelijk is welke crediteuren al dan niet hebben ingestemd met het prognosevoorstel. Daarnaast heeft [verweerster] in redelijkheid haar instemming met de aangeboden schuldregeling kunnen weigeren.

De procedure begon toen [verzoeker] bij de rechtbank een verzoek indiende om een wettelijke schuldsaneringsregeling aan te vragen, samen met een verzoek om [verweerster] en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. te bevelen in te stemmen met een schuldregeling. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat [verzoeker] in staat werd geacht zijn schuldenlast binnen een afzienbare periode te voldoen. In hoger beroep heeft [verzoeker] het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen en het verzoek alsnog toe te wijzen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de instemming van de crediteuren met het prognosevoorstel onvoldoende duidelijk is en dat de belangenafweging in het nadeel van [verzoeker] uitvalt. Het hof concludeert dat het verzoek niet kan worden toegewezen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.674
zaaknummer rechtbank 298513 FT RK 23.343
arrest van 23 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [verzoeker]
advocaat: mr. G.B. de Jong
tegen
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
die optreedt als verweerster
hierna: [verweerster]
advocaat: mr. M.J.M. Groen

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
[verzoeker] heeft bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), tegelijk met een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp), een verzoek ingediend om [verweerster] en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Zilveren Kruis) te bevelen in te stemmen met een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw. Bij vonnis van 31 juli 2023 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Bij ter griffie van het hof op 3 augustus 2023 ingekomen verzoekschrift is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om [verweerster] te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling alsnog toe te wijzen.
2.2.
De schuldhulpverlener van [verzoeker] , mevrouw [de schuldhulpverlener] namens Bresz (hierna: de schuldhulpverlener), heeft namens [verzoeker] het verzoek om te worden toegelaten tot de wsnp ingetrokken bij de aan de rechtbank gerichte brief van 9 augustus 2023.
2.3.
Zilveren Kruis heeft bij aan het hof gerichte brief van 28 september 2023 aangegeven akkoord te zijn gegaan met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling, waarna [verzoeker] het hoger beroep tegen Zilveren Kruis op 5 oktober 2023 heeft ingetrokken.
2.4.
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van [verzoeker] en van het verweerschrift van [verweerster] met producties. Daarnaast heeft het hof – naast bovengenoemd e-mailbericht van 5 oktober 2023 over Zilveren Kruis van mr. De Jong (zijdens [verzoeker] ) – op 6 oktober 2023 drie extra producties ontvangen en op 12 oktober 2023 een brief met toelichting en nog drie producties, waaronder het thans ingetrokken verzoekschrift wsnp, alsmede een “bijlage 6 (toelichting onredelijkheid weigering)”.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2023. Daarbij is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door zijn beschermingsbewindvoerder mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] en zijn partner, mevrouw [de partner van verzoeker] . Daarnaast is [verweerster] verschenen, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar ouders mevrouw [de moeder van verweerster] en de heer [de vader van verweerster] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

De feiten, het verzoek en het oordeel van de rechtbank
3.1.
[verzoeker] , een samenwonende man van 35 jaar oud, is in 2017 een eigen onderneming gestart onder de naam [de vennootschap] B.V. Volgens [verzoeker] zijn er problemen ontstaan tussen hem en zijn zakenpartner, waardoor schulden zijn ontstaan waarvoor [verzoeker] persoonlijk aansprakelijk is. [verzoeker] heeft destijds (tevergeefs) geprobeerd zijn schuldenproblematiek op te lossen door te gokken op voetbalwedstrijden. [verzoeker] kreeg kort nadien te maken met een depressie en een gokverslaving, waarvoor hij in therapie is geweest. Bij beschikking van 9 april 2019 heeft de kantonrechter beschermingsbewind ingesteld over alle (toekomstige) goederen van [verzoeker] . Nadat [verzoeker] vanaf 15 juni 2022 eerst op basis van detachering via Randstad Uitzendbureau (tot november 2022 voor 24 uur per week en sinds die tijd voor 32 uur per week) bij de Belastingdienst werkzaam is geweest, is hij op 1 april 2023 in dienst getreden bij de Belastingdienst voor 32 uur per week. Hij verdient thans netto € 2.154,31 per maand.
3.2.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde brief van 16 juni 2023 (hierna: het prognosevoorstel) volgt dat de totale schuldenlast van [verzoeker] € 31.892,66 (concurrente schulden) bedraagt. De bij het wsnp-verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst geeft de schulden van [verzoeker] weer. Zijn grootste schuldeiser, [verweerster] , heeft een vordering van € 23.500,01 (71,45% van de totale schuldenlast). De vijf andere schuldeisers zijn Zilveren Kruis, T-Mobile Netherlands B.V., DUO, Stichting CDZ en VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ).
3.3.
De schuldhulpverlener heeft namens [verzoeker] aan zijn schuldeisers een schuldregeling aangeboden zoals die blijkt uit het prognosevoorstel. Het prognosevoorstel houdt een uitkering in van 58,87% van de vorderingen na een termijn van 18 maanden en tegen verlening van finale kwijting door de schuldeisers. Het prognosevoorstel is gebaseerd op een spaarcapaciteit van in totaal € 13.828,32 in 18 maanden, plus een beschikbaar spaarsaldo van € 6.194,51 en minus kosten (9% NVVK).
3.4.
De rechtbank heeft het verzoek om [verweerster] (en Zilveren Kruis) te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling afgewezen. Volgens de rechtbank is [verzoeker] in staat zijn schuldenlast volledig te voldoen binnen een afzienbare periode, zodat er geen sprake is van een problematische schuldenlast.
3.5.
[verzoeker] is van mening dat – gelet op de huidige termijn van 18 maanden die sinds 1 juli 2023 geldt voor de wsnp – er wel sprake is van een problematische schuldsituatie. De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een periode van 38 maanden, binnen welke periode alle schuldeisers volgens de rechtbank kunnen worden voldaan. Bovendien leidt het door [verweerster] op 22 juli 2023 gelegde loonbeslag tot een onzekere situatie, omdat er geen bedrag beschikbaar zal zijn voor andere schuldeisers en er ook geen (vrijwillige) betalingsregeling met hen kan worden overeengekomen.
Klacht over wijziging gronden en bezwaar tegen de late indiening van stukken is ongegrond
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [verweerster] bezwaar gemaakt tegen de nadere toelichting op het beroepschrift van (de advocaat van) [verzoeker] in zijn e-mailbericht van 12 oktober 2023 en tegen de late indiening van de bij deze e-mail gevoegde stukken, zodat deze volgens [verweerster] buiten beschouwing moeten worden gelaten.
3.7.
Het hof overweegt dat anders dan (de advocaat van) [verweerster] heeft betoogd voor de indiening van stukken geen termijn van tien dagen geldt, maar een termijn van twee dagen (artikel 3.4.4 procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, vijftiende versie, juli 2023). Daarnaast overweegt het hof dat het wsnp-verzoekschrift reeds aan [verweerster] bekend was uit de eerste aanleg en dat de overige twee producties zeer beperkt van omvang zijn. Bij zijn oordeel betrekt het hof ook dat (de advocaat van) [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling op de producties in de spreekaantekeningen en naar aanleiding van de vragen van het hof op zitting in voldoende mate heeft kunnen reageren en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
3.8.
Ten aanzien van de toelichting van 12 oktober 2023 van (de advocaat van) [verzoeker] overweegt het hof dat deze inzicht biedt in de wijzigingen in de feitelijke situatie van [verzoeker] (wijziging in inkomen en samenwonen) wat meebracht dat de spaar- en afloscapaciteit van [verzoeker] zich verbeterde en het prognosevoorstel werd aangepast. (De advocaat van) [verzoeker] verbindt daaraan de conclusie dat voor de vraag of sprake is van een problematische schuldenproblematiek aangeknoopt moet worden bij het startpunt van het schuldsaneringstraject in februari 2023. Daarnaast stelt hij dat de goede en kwade trouw bij de beoordeling van het dwangakkoord geen rol mag spelen en daaraan ook geen (doorslaggevende) betekenis toekomt bij de op grond van artikel 287a lid 5 Fw uit te voeren belangenafweging. Het hof overweegt dat de (beknopte) stellingen van (de advocaat van) [verzoeker] in het verlengde liggen van hetgeen al eerder door (de advocaat van) [verzoeker] is aangevoerd, zodat de toelichting niet in strijd met de procesorde en daarom toelaatbaar is. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat (de advocaat van) [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling op de toelichting in de spreekaantekeningen en naar aanleiding van de vragen van het hof op zitting in voldoende mate heeft kunnen reageren en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
3.9.
Het hof acht de brief van 12 oktober 2023 met daarin de toelichting en de bijgesloten producties dan ook toelaatbaar.
Juridisch kader
3.10.
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw kan de rechter het verzoek tot bevel om instemming met een aangeboden schuldregeling toewijzen indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. [1] Daarnaast geldt hierbij als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot de hiervoor bedoelde weigering heeft kunnen komen.
3.11.
Het hof zal hierna met toepassing van deze maatstaf concluderen dat het verzoek van [verzoeker] om in te stemmen met de door hem aangeboden minnelijke schuldregeling moet worden afgewezen. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
De instemming met het prognosevoorstel door de schuldeisers is onvoldoende duidelijk
3.12.
In tegenstelling tot het uitgangspunt van [verzoeker] dat alle schuldeisers hebben ingestemd met het prognosevoorstel, met uitzondering van [verweerster] , is volgens het hof onvoldoende gebleken van de (onvoorwaardelijke) instemming met het prognosevoorstel door DUO, VGZ en T-Mobile Netherlands B.V. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde akkoordverklaring blijkt voldoende van de instemming door Stichting CDZ en ook van de instemming van Zilveren Kruis is gebleken (zie rechtsoverweging 2.3). Ten aanzien van de overige schuldeisers geldt dat echter niet.
Hoewel uit de akkoordverklaring van DUO blijkt dat zij instemt met het door [verzoeker] gedane voorstel, verbindt zij daaraan de voorwaarde dat de betaling ineens wordt ontvangen voordat de saneringsperiode ingaat. Het is het hof onvoldoende duidelijk geworden hoe die voorwaarde zich verhoudt tot het prognosevoorstel, waarin eerst betaling wordt aangeboden na 18 maanden. [verzoeker] heeft desgevraagd niet (gemotiveerd) gesteld dat van de door DUO gestelde voorwaarde geen sprake zou zijn, althans dat daaraan voldaan zou zijn, terwijl het prognosevoorstel niet overeenstemt met de voorwaarde die DUO stelt. Daarom is van de instemming van DUO niet gebleken.
Ten aanzien van VGZ blijkt uit haar e-mail van 20 juni 2023 dat zij niet heeft ingestemd met het prognosevoorstel. Van een latere instemming door VGZ is ook niet gebleken, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd niet (gemotiveerd) gesteld dat van instemming door VGZ sprake zou zijn, zodat ook van de instemming van VGZ niet kan worden uitgegaan.
Het nieuwe voorstel behoeft nieuwe instemming
3.13.
Voordat het prognosevoorstel van 16 juni 2023 aan de schuldeisers van [verzoeker] is aangeboden heeft de schuldhulpverlener namens [verzoeker] eerder op 27 februari 2023 aan (enkele) schuldeisers een voorstel voor een betalingsregeling toegezonden. Dat voorstel hield in dat [verzoeker] in één keer € 3.000,- beschikbaar zou stellen voor uitdeling aan zijn schuldeisers tegen finale kwijting. In het aanbod werd een vergelijking gemaakt met de situatie dat gedurende 36 maanden zou worden gespaard, welke spaarcapaciteit (destijds) in totaal € 1.980,- zou bedragen. In dat opzicht zou het aanbod van € 3.000,- een beter aanbod zijn. Volgens het hof gaat [verzoeker] van een onjuist uitgangspunt uit door de instemming van het aanbod van 16 juni 2023 te veronderstellen ten aanzien van de instemmende schuldeisers met het eerdere aanbod van 27 februari 2023. Het is juist dat – zoals [verzoeker] op zitting heeft verklaard – de spaar- en afloscapaciteit is toegenomen en dit tot een hogere uitdeling zal (kunnen) leiden. Daar staat echter tegenover dat het voorstel van 16 juni 2023 is gebaseerd op een spaarcapaciteit over een periode van 18 maanden, terwijl het eerdere voorstel van 27 februari 2023 gebaseerd is op een spaarcapaciteit over een periode van 36 maanden. Naar het oordeel van het hof had dat laatste voorstel ook aan de eerder instemmende schuldeisers moeten worden voorgelegd, zodat de schuldeisers die instemden met het eerdere voorstel (op basis van de spaarcapaciteit over een periode van 36 maanden), zich over de kortere duur (18 maanden) hadden kunnen uitlaten. Met de huidige spaarcapaciteit berekend over een periode van 36 maanden zouden de schuldeisers namelijk een veel groter deel van hun vordering voldaan krijgen. Niet is gebleken dat aan T-Mobile Netherlands B.V., VGZ en DUO het laatste voorstel is voorgelegd. Enkel ten aanzien van Stichting CDZ (e-mail van 20 juni 2023) en Zilveren Kruis (brief 28 van september 2023) kan worden vastgesteld dat zij met het laatste voorstel hebben ingestemd.
3.14.
Het hof stelt gelet op het voorgaande vast dat het verzoek niet aan de eisen voldoet omdat daaruit niet blijkt welke crediteuren al dan niet hebben ingestemd met het prognosevoorstel.
Belangenafweging in het nadeel van [verzoeker]3.15. Het hof volgt [verweerster] voorts in haar stelling dat de belangenafweging in het nadeel van [verzoeker] uitvalt als het belang van [verweerster] bij weigering van de aan haar aangeboden schuldregeling wordt afgezet tegen het belang dat [verzoeker] heeft bij instemming door [verweerster] met die regeling. Niet is komen vast te staan dat het aanbod van [verzoeker] moet worden beschouwd als het uiterste waartoe hij financieel in staat is. Hoewel het naar het oordeel van het hof mogelijk is dat [verzoeker] daadwerkelijk niet meer uren kan werken dan hij op dit moment doet (32 uur), heeft [verzoeker] zijn standpunt onvoldoende (gedocumenteerd) gemotiveerd. De enkele verklaring van [verzoeker] ter zitting dat een vierdaagse werkweek het maximale is dat tot zijn mogelijkheden behoort is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat het door [verzoeker] overgelegde rapport van het UWV van 13 oktober 2021 beschrijft dat de arbeidsmogelijkheden van [verzoeker] dusdanig beperkt zijn dat hij niet in staat is het minimumloon te verdienen, maar dat de situatie nadien fors is gewijzigd. [verzoeker] verdient op dit moment veel meer dan het minimumloon. Dat is op zichzelf een mooie en positieve ontwikkeling. Het laat echter ook zien dat het rapport van het UWV op dit moment niet meer actueel is, zodat dat onvoldoende onderbouwing oplevert van het standpunt van [verzoeker] . Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn huidige arbeidsvermogen voldoende met stukken te onderbouwen.
Bij de belangenafweging speelt verder mee dat, nu niet is gebleken van instemming van VGZ, DUO en T-Mobile met het prognosevoorstel, [verweerster] niet zonder meer alleen staat in haar weigering van de aangeboden schuldregeling.
Het hof weegt tot slot mee dat [verweerster] , mede vanwege de omstandigheid dat zij veruit de grootste schuldeiser is van [verzoeker] , de schuld is ontstaan doordat het geldbedrag dat [verweerster] aan [verzoeker] heeft overgemaakt in strijd met de overeenkomst van partijen, niet via [de vennootschap] in beleggingen is gestort, maar naar de privérekening van [verzoeker] is overgemaakt en zij nadien jarenlang onbetaald is gelaten, een zwaarwegend belang heeft bij de weigering van het voorstel, omdat zij thans, als gevolg van de huidige verdiensten van [verzoeker] , uitzicht heeft op (volledige) betaling van haar vordering binnen afzienbare termijn (enkele jaren), hetgeen mogelijk ook geldt voor de andere schuldeisers. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat hoewel er een zeker risico is voor [verweerster] dat [verzoeker] alsnog wordt toegelaten tot de wsnp, waarbij de kans bestaat dat [verweerster] een kleiner gedeelte van haar vordering voldaan krijgt dan het geval is als zij instemt met de regeling, niet kan worden vastgesteld dat [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.
Conclusie
3.16.
Het hof is van oordeel dat het verzoek niet kan worden toegewezen, omdat daaruit niet blijkt welke crediteuren al dan niet hebben ingestemd met het prognosevoorstel. Bovendien heeft [verweerster] in redelijkheid haar instemming met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling kunnen weigeren. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.17.
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 31 juli 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, G.P. Oosterhoff en S.J.O. de Vries, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2023.

Voetnoten

1.Concl. A-G L. Timmermans, ECLI:NL:PHR:2012:BY0969, bij HR 14 december 2012 en