ECLI:NL:GHARL:2023:8866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
21-003415-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van meerdere feiten in jeugdstrafrecht, waaronder straatroof en bedreigingen, met onvoorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, bedreiging en vernieling. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van acht feiten, waaronder een straatroof en vijf bedreigingen, en volgt de deskundigen in hun beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Echter, in tegenstelling tot het advies van de deskundigen, legt het hof een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op, gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico. De verdachte heeft zich in het verleden schuldig gemaakt aan gewelddadig gedrag en heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Het hof oordeelt dat behandeling noodzakelijk is voor de verdachte, die eerder voorwaarden heeft overtreden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en het hof legt de verdachte een schadevergoeding op van € 726,75. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevig kader voor behandeling en begeleiding van de verdachte, die in een gesloten instelling moet worden geplaatst.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003415-22
Uitspraak d.d.: 24 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 augustus 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-170592-21 en 05-097797-21, 08-050223-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in [RJJI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 september en 10 oktober 2023 en, zoals dat is bepaald in artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft verder kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.R. Koopman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van
parketnummer 05/170592-21:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
parketnummer 05/097797-21 feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 05/097797-21 feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 05/097797-21 feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
parketnummer 08/050223-22 feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 08/050223-22 feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 08/050223-22 feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 08/050223-22 feit 4:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 142 dagen met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 789,- plus wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen voor wat betreft de bewezenverklaring en de daarbij behorende overwegingen en de gebruikte bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de strafmaat komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal
Gelet op de adviezen van de deskundigen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 142 dagen, met aftrek van het voorarrest en daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De advocaat-generaal heeft daarbij aangevoerd dat de verdachte een heftige stoornis heeft en sprake is van een hoog recidiverisico. Uit de gepleegde feiten en de recente incidenten in [RJJI] blijkt dat voor de verdachte weinig nodig is om geweld te gebruiken. Voor zowel de verdachte als de samenleving is nodig dat de verdachte behandeld wordt. Gebleken is dat het verdachte niet is gelukt zich aan de voorwaarden te houden die hoorden bij de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel. Naar het oordeel van de advocaat-generaal is onvoldoende gebleken dat minder vergaande voorwaarden het recidiverisico voldoende zullen inperken. Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is de enige optie.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van bijzondere voorwaarden passend is, met uitzondering van de voorwaarde van ambulante behandeling. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de deskundigen (psychiater en psycholoog) adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen en een kader van begeleiding op te leggen in de vorm van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Oordeel hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof ziet hierin redenen om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur en hem daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het hof sluit zich voor een deel aan bij de overwegingen uit het vonnis en neemt die over. Die overwegingen zijn hierna cursief weergegeven.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan acht ernstige feiten. Allereerst heeft
verdachte op 9 maart 2021 twee begeleiders van zijn toenmalige woonplek [instelling]
bedreigd met een mes en een schroevendraaier en daar een raam vernield. Op 26 juni 2021
heeft verdachte zich vervolgens samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof.
Verdachte en zijn medeverdachten liepen op een groep jongens af. Een van de medeverdachten trok een mes en liet de slachtoffers hun spullen afgeven. Ook verdachte had
een mes in zijn hand en heeft daarmee richting de slachtoffers gezwaaid. Verdachte heeft bij
de straatroof alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en niet aan de gevolgen
hiervan voor de slachtoffers gedacht. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van drie personen op 25 en 26 februari 2022. Dit terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep en voor een klinische behandeling bij de [kliniek] verbleef. Verdachte en zijn vriendin kregen die nacht een woordenwisseling op straat. Eerst passeerde [slachtoffer 1] verdachte. Verdachte dreigde vervolgens [slachtoffer 1] neer te steken met het mes in zijn handen. Niet veel later kwamen ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] langslopen. [slachtoffer 3] vroeg aan de vriendin van verdachte of het goed met haar ging. Verdachte heeft vervolgens bedreigingen geuit naar zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] en heeft daarbij ook een mes in zijn handen vast. Door de door verdachte geuite bedreigingen op 9 maart 2021 en 25 februari 2022 heeft verdachte met zijn handelen de gevoelens van veiligheid van de bedreigde personen en ook de samenleving aangetast. Drie van de bedreigde personen waren toevallige passanten op straat. De andere twee bedreigde personen hebben zich tijdens het werk door het handelen van verdachte zeer onveilig gevoeld. De rechtbank neemt ook dit verdachte kwalijk.
Strafblad
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij is wel eerder veroordeeld wegens een geweldsdelict. Daarnaast is hij na het plegen van de onderhavige feiten (onherroepelijk) veroordeeld tot een vijftal nieuwe feiten, waaronder geweldsdelicten.
Rapportages van de deskundigen
De verdachte is zowel door een psycholoog als door een psychiater onderzocht.
In haar rapport van 16 mei 2023 heeft
psycholoog Van der Kooijonder meer het volgende overwogen.
“Wat betreft de cognitieve ontwikkeling kan worden opgemerkt, dat er sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. De cognitieve vaardigheden liggen overwegend op gemiddeld niveau, met een verwerkingssnelheid die sterk uitvalt. Onderzochte is in staat zich redelijk goed verbaal te presenteren en heeft (iets) meer moeite (sociaal) overzicht te kunnen behouden. (..) Een dergelijk intelligentieprofiel brengt als risico met zich mee dat onderzochte op basis van zijn sterke(re) verbale presentatie overschat wordt door zichzelf en anderen.
Ten aanzien van de emotionele ontwikkeling valt op, dat er twee kanten worden waargenomen bij onderzochte. Enerzijds is dat de vriendelijke, beleefde, charmante en coöperatieve kant, waarin onderzochte zich meewerkend opstelt (zij het wanneer dit in zijn belang is). Anderzijds is dat de manipulatieve, vijandige en dreigende kant, waarbij onderzochte als de spanning intern oploopt, hij niet krijgt wat hij wil en/of hij het gevoel heeft dat hij in zijn vrijheid wordt beperkt, zich (verbaal en fysiek) agressief opstelt. Onderzochte heeft moeite met autoriteit en verzet zich tegen regels, wat de afgelopen haren regelmatig heeft geleid tot (gewelddadige) incidenten met autoriteiten. De frustratietolerantie is beperkt, mogelijk versterkt door onvoldoende begrenzing, en onderzochte lijkt (alsnog) regie en controle te willen ervaren. Het vermogen tot zelfreflectie en mentaliseren is zeer beperkt en de neiging tot minimaliseren en bagatelliseren groot. (..) De problematiek is zeer hardnekkig. De agressie lijkt voorval van instrumentele aard (vijandig agressief). De afgelopen jaren werd een verhoogd impulsieve reactie gezien en kon instrumentele agressie omslaan in reactie agressie (frustratie-agressie) als hij niet kreeg wat hij wilde. In gesprek met onderzoeker lijkt de impulsregulatie voldoende en kiest hij zijn woorden zorgvuldig. Binnen de huidige JJI staat de eerdere geziene impulsiviteit ook niet op de voorgrond en komt onderzochte met name berekenend over. Er is daarnaast een neiging tot middelengebruik, waarbij onderdrukte agressie/opgekropte frustraties (nog sterker) naar buiten lijken te komen. De gewetensfuncties zijn verstoord en er is sprake van verharding.
Concluderend wordt een sociaalvaardige adolescent met een belaste voorgeschiedenis en hechtingsproblematiek gezien. Onderzochte handhaaft zich veelal met de presentatie van een overmatig positieve en competente buitenkant en reageert met (al dan niet verholen) agressie op pogingen tot nuancering, bijsturing en begrenzing. Jarenlange pogingen in vele vormen van hulpverlening om zijn ontwikkeling bij te sturen waren tevergeefs. Er is nog weinig eigenheid, maar wel een sterke autonomiebehoefte en geldingsdrang. Er is in zijn jeugd sprake van een oppositionele-opstandige gedragsstoornis. Daarnaast heeft de norm overschrijdende gedragsstoornis zich in de adolescentie verder doorontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Onderzochte toont zich de afgelopen jaren herhaaldelijk niet in staat zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan, er is sprake van onbetrouwbaarheid, liegen, prikkelbaarheid en agressiviteit, onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen, onverantwoordelijkheid en minimaliseren, externaliseren en bagatelliseren van zijn gedrag. Daarnaast worden enkele narcistische trekken gezien. Er kan dan ook gesproken worden van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. (..) Er wordt een stoornis in alcoholgebruik (in remissie) gesteld.
Geadviseerd wordt om onderzochte de eerste drie feiten (bedreiging mes en schroevendraaier) en het vijfde, zesde, zevende en achtste feit (wapenbezit en bedreiging met geweld ten tijde van carnaval onder invloed van alcohol) volledig toe te rekenen.
Geadviseerd wordt het vierde ten laste gelegde feit (straatroof met geweld in vereniging), overeenkomstig eerdere Pro Justitia onderzoek, (licht) verminderd toe te rekening.
Er is sprake van een hoog recidiverisico op met name instrumentele agressie zonder inzet van begeleiding en toezicht – met name in situaties waarin onderzochte het gevoel heeft geen regie te ervaren en/of zich gekrent voelt, waarbij alcohol een versterkend effect kan hebben.
Ter bescherming van onderzochte, ter voorkoming van recidive en ter bescherming van de maatschappij is begeleiding en toezicht nodig, waarbij behandeling gewenst is. Mede vanwege (..) de kans dat onderzochte zich vastbijt in zijn afweer en een gedragsverandering niet van de grond zal komen binnen een JJI, het recidiverisico vermoedelijk niet verlaagd wordt en het negatieve effect op zijn ontwikkeling van een langdurige plaatsing in een JJI wordt een (deels) onvoorwaardelijke detentie geadviseerd, met hierna een strikt kader van begeleiding in combinatie met een alcoholverbod. Geadviseerd wordt over te gaan op volwassen reclassering.
Gekeken naar de omstandigheden ten tijde van de feiten, maar ook naar de gedragsbeïnvloeding die thans nog nodig is voor onderzochte wordt, in lijn met vorige rapportages, geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.”
In haar rapport van 15 mei 2023 heeft
psychiater Troostonder meer het volgende overwogen.
“Bij [verdachte] is, in het voorjaar 2021, uit hernieuwd intelligentieonderzoek gebleken dat er sprake is van een disharmonisch cognitief functioneren; in tegenstelling tot eerdere onderzoeken blijken zijn cognitieve vaardigheden overwegend op gemiddeld niveau te liggen waarbij rekening gehouden dient te worden met een verwerkingssnelheid op de grens van zwakbegaafd en licht verstandelijk beperkt niveau. Zijn praktische vaardigheden zijn gemiddeld. Inmiddels functioneert hij ten aanzien van sociaal functioneren en zelfsturing op een bij zijn leeftijd passend niveau. [verdachte] heeft, nu hij ouder is geworden meer controle verworven over zijn handelen.
Bij [verdachte] was een jaar geleden sprake van een oppositionele-opstandige gedragsstoornis. In de adolescentie heeft zich daarnaast een norm overschrijdende gedragsstoornis ontwikkeld, die zich inmiddels verder heeft ontwikkeld in een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Zoals blijkt uit de opgevraagde informatie van derden en eigen onderzoek is er bij hem sprake van een lage frustratietolerantie; zijn behoeftes kan hij slecht uitstellen. Naast dat hij zich vriendelijk en coöperatief kan opstellen wanneer dit in zijn belang is, toont hij zich geïrriteerd, bijvoorbeeld wanneer hij niet direct begrepen wordt. Wanneer hij boos is uit hij zich regelmatig (verbaal dan wel fysiek) agressief. Zijn prikkelbaarheid en agressiviteit hebben, de afgelopen jaren, geleid tot geweldplegingen. De agressieve incidenten hebben vooral een instrumenteel karakter, ze dienen een doel en zijn niet impulsief. [verdachte] kan al dan niet bedekt dreigen met deze agressie. Hij heeft moeite met autoriteit en verzet zich tegen regels, wat de afgelopen jaren regelmatig heeft geleid tot (gewelddadige) incidenten met ouders, docenten, behandelaren en politie. Ook liep hij weg. Daarnaast heeft [verdachte] een beperkt reflecterend vermogen en legt hij de oorzaak van problemen vaak buiten zichzelf. Hij heeft moeite met mentaliseren. Hij maakt bij stress vooral gebruik van het afweermechanisme vermijding en loochening. Betrokkene heeft weinig mededogen met anderen, hierbij komen zijn gewetensproblemen naar voren. Hij maakt gemakkelijk gebruik van anderen en bindt zich nauwelijks in affectieve zin aan hen. Betrokkene toonde zich de afgelopen jaren herhaaldelijk niet in staat zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan, blijkens uit gerapporteerde (al dan niet gewapende) bedreigingen, (winkel)diefstal, vernieling en onderhavige delicten. Er is sprake van bedrog en herhaaldelijk liegen.
Er hebben zich reeds verschillende agressieve incidenten voorgedaan onder invloed van alcohol, waarbij betrokkene onvoldoende maat en controle kan houden. Daarom stelt ondergetekende nu wel, in tegenstelling tot een jaar geleden, een middel gerelateerde stoornis, namelijk lichte stoornis van alcohol. Deze stoornis is op dit moment in remissie onder gecontroleerde omstandigheden.
Wanneer de actuariële risicotaxatie wordt gecombineerd met de klinische inschatting komt ondergetekende tot de conclusie dat er sprake is van een hoge kans op herhaling. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat ondergetekende het mogelijk acht dat een gezondere context (relaties, werk, opleiding) buiten de geslotenheid van een instelling een positieve invloed kunnen hebben op het gedrag van betrokkene waarmee de recidivekans zou kunnen verminderen tot matig.
Personen met deze persoonlijkheidsproblematiek hebben zelf vaak niet het idee dat er sprake is van een stoornis en zijn ook niet geneigd hiervoor behandeling te zoeken. Ook uit de gesprekken met betrokkene blijkt dat hij zelf vindt dat er bij hem geen sprake is van een stoornis. Dit maakt dan ook dat hij weinig intrinsieke motivatie heeft voor het aangaan van een behandeling. De gewenste risicohantering bij de antisociale problematiek van betrokkene bestaat uit begeleiding en behandeling. De behandeling ten aanzien van de persoonlijkheidsproblematiek is een individuele therapie, met delict analyse en cognitieve gedrags- of schematherapie (gericht op het verminderen van agressie en impulsiviteit).
Daarnaast is begeleiding minstens zo belangrijk. Deze begeleiding naar verdere
volwassenheid bestaat uit begrenzing en toezicht op onder andere alcoholgebruik. Verder is stimulering van sterke en gezonde kanten en inbedding in werk en opleiding, pro sociale contacten en een eigen woonplek van groot belang. Deze factoren werken beschermend bij voorkomen van recidive.
Misbruik van alcohol is een probleem voor betrokkene en speelde een rol bij de laatste delicten. Toezicht hierop en begeleiding hierbij is noodzakelijk.
Inmiddels is betrokkene 19 jaar oud en kan een antisociale persoonlijkheidsstoornis worden gesteld. Bekend uit de literatuur is dat een op pedagogische gronden gebaseerde klinische behandeling daarbij slechts beperkt werkt en mogelijk zelfs de situatie verergert. Betrokkene leert de medewerkers te bespelen, stiekem en regressief (achterover leunen) gedrag en de negatieve dynamiek met groepsgenoten wordt versterkt. Positieve en beschermende factoren als werk, pro sociale contacten worden niet ontwikkeld. De eerste observaties binnen [RJJI] bevestigen deze ontwikkeling. Een klinische behandeling wordt daarom niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene geacht.
Ondergetekende adviseert opnieuw het jeugdstrafrecht toe te passen. Het kader van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie is volgens ondergetekende passend als kader waarin de voorgestelde begeleiding en behandeling vorm kan krijgen. Dit vindt ondergetekende ook passend bij de door haar geadviseerde toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feitencomplexen 1 en 3 en licht verminderde (op een 5 puntschaal) toerekenbaarheid van ten laste gelegde feitencomplex 2.
Ondergetekende verwacht niet dat met het opleggen van een (voorwaardelijke) maatregel PIJ, zoals hiervoor beschreven, de gewenste gedragsverandering tot stand komt. Een PIJ-maatregel wordt daarom niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene geacht. De verwachting is, zoals hierboven en in het vorige rapport beschreven, dat bij het opleggen van een PIJ-maatregel er een risico is dat betrokkene zonder resultaat en langdurig zal verblijven in een JJI. Ondergetekende adviseert daarom geen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen.”
Advies Reclassering
In haar rapport van 25 september 2023 heeft mevrouw A.W. van Toorn, PIJ-deskundige bij Reclassering Nederland, onder meer het volgende overwogen.
“De heer [verdachte] weigert deel te nemen aan behandeling, omdat hij dit niet nodig zou hebben. Opvallend is dat hij delicten wel bekent, maar daarbij zijn eigen rol bagatelliseert en externaliseert. Hij neemt geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en wijt het aan anderen dat hij tot delictgedrag komt. Zijn zelfbepalende en dwingende houding leiden ertoe dat hij in de problemen komt met anderen, zowel buiten als binnen instellingen. Betrokkene is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een lichte stoornis in het alcoholgebruik.
Hoewel de heer [verdachte] deelname aan behandeling weigert, is het ons inziens niet verantwoord dat betrokkene zonder behandeling gaat participeren aan de samenleving. De mogelijkheden in het jeugdstrafrecht zijn nog niet uitgeput. Gelet op zijn hulpverleningsgeschiedenis, persoonlijkheidsstoornis en delictsverleden, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat en is de reclassering van mening dat een steviger justitieel kader noodzakelijk is die zowel behandeling als beveiliging biedt.
De reclassering heeft het Wegingskader doorlopen en ziet dat er een verschil is wanneer we kijken naar de pleegdata en situatie van de heer [verdachte] op dat moment ten opzichte van de huidige situatie. We sluiten ons aan bij het NIFP dat er destijds sprake was van een situatie waarin het jeugdstrafrecht wellicht iets passender was dan het volwassen strafrecht. Kijkende naar de situatie op dit moment, ziet de reclassering geen enkel punt meer op het Wegingskader dat wijst naar toepassing van het jeugdstrafrecht, naast dat er een maatregel in het jeugdstrafrecht beschikbaar is die ons inziens voldoet aan de combinatie van behandeling en begeleiding die noodzakelijk is bij de heer [verdachte] , namelijk de onvoorwaardelijke PIJ maatregel.”
Alles afwegende komt het hof tot het volgende.
Het hof neemt het advies van de psychiater en psycholoog over om een deel van de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ook zal het hof overeenkomstig de adviezen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht. Gelet op de veelvoud en de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugdigen, die bij een diefstal met geweld (straatroof) of afpersing uitgaan van 60 uren taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie voorschrijven, vindt het hof jeugddetentie de enige passende strafmodaliteit. Het hof zal verdachte daarom veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Uit de rapportages en de overige stukken van het dossier leidt het hof het volgende af.
De verdachte heeft van jongs af aan gedragsproblemen. In 2013 kan hij niet meer op de reguliere basisschool blijven in verband met schoolproblematiek en gedragsproblemen. In dat jaar wordt bij hem ADHD vastgesteld. In 2017 heeft Intermetzo vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van hechtingsproblemen, een ontremd sociale contactstoornis en emotieregulatie problematiek. In 2019 nemen de gedragsproblemen zo’n vlucht dat hij uit huis wordt geplaatst. Iedere vorm van behandeling en hulpverlening die in de loop der jaren is ingezet, blijft zonder het gewenste effect. Sterker nog; vanaf eind 2018 heeft de verdachte een strafblad opgebouwd met daarop vijftien strafbare feiten waarvan er acht in deze zaak aan de orde zijn. Voor zover er in het kader van strafzaken voorwaarden aan de verdachte zijn gesteld, heeft hij die overtreden.
Uit de beslissing van 1 november 2022 betreffende de tenuitvoerlegging van de in deze zaak voorwaardelijk opgelegde PIJ blijkt dat verdachte alle voorwaarden heeft overtreden, met uitzondering van één voorwaarde die pas later zou gaan gelden.
Gelet op de ernstige problematiek, het hoge risico op recidive en de veiligheid van de
maatschappij, is het naar het oordeel van het hof van groot belang dat verdachte behandeling krijgt. Ook de psycholoog heeft aangegeven dat behandeling gewenst is en volgens de psychiater bestaat de gewenste risicohantering bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis van betrokkene onder meer uit behandeling. Dat deze deskundigen uiteindelijk de nadruk leggen op begeleiding en niet op behandeling, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande niet afgewacht kan worden totdat verdachte hiervoor intrinsiek gemotiveerd is.
In aansluiting hierop is het hof van oordeel dat die behandeling moet plaatsvinden in een klinische setting. Het hof volgt daarmee het advies van de reclassering om naast de jeugddetentie een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en wijkt daarmee op dit punt dus af van de adviezen van de psychiater en de psycholoog. Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals benoemd in artikel 77s lid 1 Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte heeft meer misdrijven gepleegd waarop vier jaren gevangenisstraf of meer is gesteld. Ook vereist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Ten aanzien van dit laatste vereiste overweegt het hof dat de ontwikkeling van verdachte juist vergt dat hij behandeling krijgt voor zijn problematiek. Verdachte heeft tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep meermalen aangegeven dat hij niet hoeft te veranderen, geen behandeling nodig heeft en dus ook niet van plan is om daar aan mee te werken. Zoals hiervoor al overwogen, is de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel tussentijds tenuitvoergelegd omdat de verdachte de voorwaarden heeft overtreden. Ook hierin is hij zelfbepalend te werk gegaan. Zonder het stevige kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bestaat naar het oordeel van het hof dan ook de kans dat de verdachte niet de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Met voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur kan onvoldoende worden gewaarborgd dat verdachte zijn behandeling zal volgen. Dat alles maakt het opleggen van een PIJ-maatregel in zijn belang. Gelet op de omstandigheid dat verdachte na de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel door de rechtbank de daarbij behorende voorwaarden al snel heeft overtreden, kan naar het oordeel van het hof met een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet de noodzakelijke behandeling aan de verdachte worden geboden.
De rechtbank heeft in het vonnis van 2 augustus 2022 het bevel voorlopige hechtenis opgeheven en bij beslissing van 1 november 2022 de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel bevolen. Op basis van die laatste beslissing zit de verdachte gedetineerd in [RJJI] . Nu het hof komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel beveelt het hof, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, de gevangenneming van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 969,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 789,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof moet dus in hoger beroep oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-170592-21 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal ten aanzien van zowel de Apple Watch als de iPhone XR rekening houden met een afschrijvingspercentage van 25% nu beide voorwerpen niet nieuw waren. Het hof zal daarom ten aanzien van de Apple Watch een bedrag van € 186,75 toewijzen. Ten aanzien van de iPhone XR wijst het hof een bedrag van € 540,- toe.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 285, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen voor de duur van drie jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-170592-21 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 726,75 (zevenhonderdzesentwintig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-170592-21 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 726,75 (zevenhonderdzesentwintig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 juni 2021.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 24 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.