ECLI:NL:GHARL:2023:8796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
22/848
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwaardering vordering vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2022. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012, waarbij de Inspecteur de afwaardering van een vordering op een rechtspersoon in Noord-Macedonië heeft geweigerd. De belanghebbende had een vordering van € 713.709 op [naam6] en had een afwaardering van € 250.000 toegepast. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 28 september 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de afwaardering van de vordering en dat de Inspecteur terecht de afwaardering had geweigerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/848
uitspraakdatum: 17 oktober 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2022, nummer AWB 18/812, ECLI:NL:RBGEL:2022:1402, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, bijgestaan door [naam2] , en E. Hofman als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[naam1] is bestuurder van belanghebbende. De vader van [naam1] is [naam2] . De certificaten van aandelen in belanghebbende zijn in handen van [naam1] (45%), [naam2] (10%) en [naam5] (45%).
2.2.
Het boekjaar van belanghebbende is gelijk aan het kalenderjaar.
2.3.
[naam6] (hierna: [naam6] ) is een rechtspersoon die in 2011 is opgericht naar het recht van Noord-Macedonië. [naam6] is in Noord-Macedonië gevestigd. De aandelen in [naam6] zijn in 2012 in handen van [naam2] (51%) en [naam7] (49%) (hierna: [naam7] ). [naam7] en [naam2] zijn vanaf 17 januari 2012 beiden bestuurder van [naam6] .
2.4.
[naam2] heeft in 2011 een pand aangekocht in [plaats1] , Noord-Macedonië, voor een nog op te zetten horeca- en hotelonderneming en tandartspraktijk/gezondheidscentrum (hierna: het project).
2.5.
Volgens de grootboekrekeningen over het jaar 2012 van belanghebbende bedroeg op 31 december 2012 de vordering op [naam6] € 713.709 . Belanghebbende heeft in de aangifte daarop een afwaardering van € 250.000 toegepast.
2.6.
Belanghebbende heeft de volgende overeenkomsten overgelegd:
– Overeenkomst van geldlening van 17 april 2012 tussen [naam2] en [naam7] . [naam2] heeft de hoofdsom van € 40.000 in oktober 2010 aan [naam7] ter beschikking gesteld. Rente van 5% te betalen op de 15e januari van elk jaar. Aflossing nader overeen te komen.
– Overeenkomst van cessie van 3 januari 2012, opgemaakt en ondertekend op 17 april 2012, waarin [naam2] zijn vordering op [naam7] van € 40.000 cedeert aan belanghebbende tegen een koopprijs van € 40.000. [naam7] heeft op dezelfde datum van de cessie kennis genomen.
– Overeenkomst van geldlening van 4 november 2011, opgemaakt en ondertekend op 17 april 2012 tussen belanghebbende en [naam7] . Belanghebbende heeft de hoofdsom van € 150.000 op 4 november 2011 aan [naam7] ter beschikking gesteld. Rente van 5% te betalen op de 15e januari van elk jaar. Aflossing nader overeen te komen.
– Overeenkomst van schuldoverneming opgemaakt en ondertekend in april 2012 waarin [naam7] zijn schuld van € 190.000 aan belanghebbende overdraagt aan [naam6] . Belanghebbende heeft ingestemd met de schuldoverneming door [naam6] .
2.7.
Belanghebbende heeft vier mutatieoverzichten overgelegd van de bankrekening van belanghebbende bij [de bank] waarin de volgende overboekingen zijn vermeld:
– op 4 november 2011 is € 150.000 overgeboekt naar [naam7] onder vermelding “Lening zoals afgesproken”;
– op 25 mei 2012 is € 150.000 overgeboekt naar [naam7] onder vermelding “On behalf of real estate [plaats1] ”;
– op 23 augustus 2012 is € 106.376 overgeboekt naar [naam2] onder vermelding “Aankoop Hotel in Macedonie” en
– op 4 december 2014 is € 100.000 overgeboekt naar [naam7] onder vermelding “Funds transf”.

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur terecht de afwaardering van de vordering op [naam6] ten laste van de winst heeft geweigerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Afschrijving op een vordering dient te worden verricht in het jaar waarin de waardedaling optreedt. [1] Voor de bepaling van de waarde van een schuldvordering op de fiscale balans is beslissend het oordeel dat belanghebbende zich daaromtrent redelijkerwijs heeft kunnen vormen na een nauwgezet onderzoek van de omstandigheden die de waarde van de vordering op de balansdatum kunnen beïnvloeden. [2]
4.2.
Belanghebbende draagt voor haar stelling dat zij de vordering terecht heeft afgewaardeerd aan, dat het bouwproces stil heeft gelegen. Daarnaast heeft [naam7] volgens belanghebbende geweigerd de aanvullende leningsovereenkomsten te tekenen. Belanghebbende is voor de uitvoering van het project aangewezen op de steun van [naam7] . Die uitvoering is in gevaar gekomen, omdat [naam7] ziek is geworden. Het is belanghebbende onduidelijk waar [naam7] de ontvangen gelden aan heeft besteed, maar hij heeft de begroting wel overschreden. [naam6] heeft de lening nog niet afgelost en in het jaar 2022 heeft belanghebbende opdracht gegeven voor het opstellen van een verhaalsrapport op [naam6] .
4.3.
De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende weersproken. Hij heeft er daarbij op gewezen dat op 17 april 2012, de datum van cessie van de vordering, de vordering nog volwaardig was, omdat de koopprijs gelijk was aan de nominale waarde van de vordering. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur niet onderbouwd, welke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan in de periode tussen april 2012 en december 2012 die moeten leiden tot een afwaardering van de vordering. Door het ontbreken van de jaarstukken van [naam6] is er geen inzicht in de financiële positie van deze vennootschap.
4.4.
Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat zij terecht op de vordering op [naam6] heeft afgeschreven. Met dat wat belanghebbende heeft aangedragen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de vordering in 2012 is gedaald. Van geen van de door haar gestelde omstandigheden heeft zij voldoende bewijs aangedragen dat deze omstandigheid zich in 2012 heeft voorgedaan. Nu belanghebbende evenmin de jaarstukken over het jaar 2012 van [naam6] heeft overgelegd, bestaat er geen inzicht in de vermogenspositie van deze rechtspersoon op de balansdatum.
4.5.
De Inspecteur heeft daarom terecht de afwaardering van de vordering geweigerd.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.A.V. Boxem in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 17 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 oktober 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 1918, B. nr. 1955, en Hoge Raad 25 juni 1924, B. nr. 3421.
2.Hoge Raad 21 oktober 1953, BNB 1953/295, ECLI:NL:HR:1953:AY3354.