Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
4.De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
in conventie(kort weergegeven) gevorderd:
in reconventie(kort weergegeven) gevorderd:
5.Het oordeel van het hof
met goedkeur van [naam2]” heeft geplaatst.
Grief Islaagt niet.
Vanaf mijn geboorte tot juni 1980 was mijn adres [adres] 7. Ik woonde daar samen met mijn ouders (…) en mijn broer (…) Achter onze schuur (die vast zit aan het huis) hadden wij een zandbak. Toen mijn broer en ik daar geen gebruik meer van maakten mochten de beide jongens (…) van [adres] 9 daar in spelen. Op dit kleine stukje zat toen geen erfafscheiding.” Wat [appellant] aanvoert, gaat niet op. Uit de verklaring van mevrouw [naam4] blijkt dat zij de feitelijke situatie bij de schuur beschrijft (zie hiervoor rechtsoverweging 5.3 tot en met 5.5) en niet de plek waar nu het houten hek met doorzichtig raster staat.
Naast ons huis was een stenen muurtje als grens afscheiding met de buren van [adres] 9. Deze was vanaf het voetpad (voor het huis) tot aan onze voordeur. Achter het huis zat in het begin een hoge heg. Deze is er later uitgehaald en op die plaats kwam toen een houten schutting als erfafscheiding”.
Grief IIslaagt niet.
Deze griefslaagt niet. Het hof heeft hiervoor immers geoordeeld dat [geïntimeerde] door verjaring eigenaar is van de grensoverschrijdende strook grond tot aan de feitelijke (eerste) erfafscheiding gezien vanaf het perceel van [appellant] . Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [geïntimeerde] verklaard geen aanspraak meer te maken op de strook grond (gezien vanaf zijn perceel) achter de houten schutting met golfplaten. Dit betekent dat de donkergekleurde houten schutting met onder golfplaten (die in een rechte lijn staat met de andere schuttingen) met de andere schuttingen de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen vormt.