ECLI:NL:GHARL:2023:856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.299.010
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurovereenkomst en ontruiming van het Fort(eiland) in Abcoude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen de besloten vennootschap KoolGeitWolf (KGW) en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (Natuurmonumenten) over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een huurovereenkomst en de daaropvolgende ontruiming van het Fort(eiland) in Abcoude. KGW had het Fort gehuurd van Natuurmonumenten terwijl er onderhandelingen plaatsvonden over een samenwerkingsovereenkomst voor de herontwikkeling en exploitatie van het Fort. Natuurmonumenten heeft de huur opgezegd en ontruiming gevorderd, wat door de kantonrechter werd toegewezen. KGW ging in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat Natuurmonumenten zich niet voldoende had ingespannen om tot een samenwerkingsovereenkomst te komen, wat volgens hen een voorwaarde was voor de opzegging van de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de opzegging van de huurovereenkomst door Natuurmonumenten rechtsgeldig was, omdat er op de afgesproken datum geen overeenstemming was bereikt over de samenwerking. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde KGW in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.299.010
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 9268758)
arrest in kort geding van 31 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
KoolGeitWolf
gevestigd in Amsterdam
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: KGW
advocaat: mr. D. de Jong
tegen:
de vereniging
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland
gevestigd in ’s-Graveland en kantoorhoudend in Amersfoort
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: Natuurmonumenten
advocaat: mr. M. Niermeijer

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft bij tussenarrest van 9 november 2021 een mondelinge behandeling gelast, waarvan op verzoek van partijen is afgezien. KGW heeft bij akte nog een productie overgelegd, waarop Natuurmonumenten bij akte heeft gereageerd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2.
Natuurmonumenten heeft aangekondigd dat zij ter zitting een akte vermeerdering van eis zou indienen, maar nu de zitting niet is doorgegaan en de akte evenmin op enig ander moment is ingediend, maakt de akte geen deel uit van het procesdossier.

2.De kern van de zaak en de beslissing

2.1.
KGW huurde van Natuurmonumenten het Fort(eiland) in Abcoude terwijl onderhandelingen tussen partijen werden gevoerd over de herontwikkeling en exploitatie van het Fort door KGW. Natuurmonumenten heeft de huur opgezegd en in kort geding ontruiming van het Fort gevorderd. De kantonrechter heeft de opzegging rechtsgeldig geoordeeld en de ontruiming toegewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en bekrachtigt het vonnis.

3.De motivering

De vaststaande feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis van 23 juli 2021 en neemt die hier over. In de kern komen die feiten neer op het volgende.
3.2.
Natuurmonumenten was sinds 2018 in onderhandeling met (de vennootschappen) van enkele ondernemers over de herontwikkeling en exploitatie van het Fort(eiland) aan de Molenweg 19 in Abcoude (het ‘Fort’). In de loop van de onderhandelingen is KGW opgericht door onder meer de vennootschappen van de ondernemers.
3.3.
Op 31 maart 2020 hadden Natuurmonumenten en KGW nog geen overeenstemming bereikt over een samenwerkingsovereenkomst en langdurige huurovereenkomst. Zij sloten eind april 2020 een tweejarige huurovereenkomst voor het Fort, met ingangsdatum 1 april 2020, waarin onder meer het volgende is bepaald:
’20.1 Huurder en Verhuurder spannen zich maximaal in om op zeer korte termijn het herontwikkelplan van het Fort tot een succes te maken en verbinden zich om uiterlijk op 30 juni 2002 overeenstemming te hebben bereikt over 1. de wijze waarop het Fort (op grondslag van Bijlage 1) zal worden herontwikkeld en 2. na ontwikkeling zal worden geëxploiteerd.
20.2
Bij gebreke aan dergelijke overeenstemming, die enkel onomstotelijk aanwezig is indien deze is vastgelegd in een rechtsgeldig ondertekende Samenwerkingsovereenkomst tussen Verhuurder en Huurder, heeft Verhuurder het recht om onderhavige overeenkomst tegen 2 november 2020 op te zeggen.’
3.4.
Op 15 juni 2020 heeft Natuurmonumenten een concept-samenwerkingsovereenkomst naar KGW gestuurd waarover partijen op 18 juni 2020 een bespreking hebben gehad. Natuurmonumenten heeft vervolgens de samenwerking met KGW op 23 juni 2020 beëindigd en bij brief van 21 juli 2020 [1] de huurovereenkomst opgezegd tegen 2 november 2020 en tegen die datum ook ontruiming aangezegd.
3.5.
Naar aanleiding van een door KGW aangespannen kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 augustus 2020 Natuurmonumenten geboden om de onderhandelingen met KGW over de samenwerkingsovereenkomst te hervatten onder leiding van een mediator en de huurovereenkomst tijdens de onderhandelingen voort te zetten en niet tot ontruiming over te gaan.
3.6.
De mediation heeft niet tot een positief resultaat geleid en is op 18 februari 2021 beëindigd.
Het kort geding in dit hoger beroep
3.7.
Natuurmonumenten heeft in kort geding bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland - samengevat - gevorderd dat KGW wordt veroordeeld het Fort te ontruimen. KGW heeft in reconventie - samengevat - gevorderd dat Natuurmonumenten wordt veroordeeld een op 18 juni 2020 toegezegde definitieve concept van de samenwerkingsovereenkomst aan haar ter hand te stellen, althans op basis van het concept van 15 juni 2020 opgave te doen van de onderwerpen waarover in de visie van Natuurmonumenten nog geen overeenstemming werd bereikt en hoe zij over die onderwerpen wenst te contracteren, of althans dat een zodanige voorziening wordt getroffen als de kantonrechter geboden acht, een en ander met veroordeling van Natuurmonumenten in de proceskosten.
3.8.
De kantonrechter heeft KGW bij het vonnis van 23 juli 2021 veroordeeld om op 1 oktober 2021 het Fort conform het door Natuurmonumenten gevorderde leeg en ontruimd op te leveren. De vorderingen van KGW heeft de kantonrechter afgewezen. Verder heeft de kantonrechter KGW veroordeeld in de kosten van het kort geding in conventie en in reconventie.
3.9.
Met dit hoger beroep wil KGW allereerst bereiken dat de vorderingen van Natuurmonumenten in conventie alsnog worden afgewezen en haar vorderingen in reconventie alsnog worden toegewezen.
Het (spoedeisend) belang
3.10.
Natuurmonumenten heeft primair betoogd dat het vereiste belang van KGW ontbreekt omdat het Fort inmiddels is ontruimd en, zoals KGW in haar appeldagvaarding heeft gesteld, haar hoger beroep daardoor zinledig is geworden.
3.11.
Het hof overweegt dat KGW in eerste aanleg in de proceskosten in conventie en in reconventie is veroordeeld. Naar vaste rechtspraak geeft dat al voldoende belang bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak. Dat geldt tevens indien de appelrechter in kort geding oordeelt dat spoedeisend belang ontbreekt bij de in hoger beroep te beoordelen vordering of dat een ordemaatregel anderszins niet meer aan de orde is. De appelrechter dient ook in een dergelijk geval te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.12.
Het voorgaande betekent dat het hof in deze zaak in ieder geval heeft te beoordelen of in eerste aanleg de vorderingen van Natuurmonumenten terecht zijn toegewezen en die van KGW terecht zijn afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep. [2]
De opzegging van de huurovereenkomst door Natuurmonumenten is voorshands rechtsgeldig
3.13.
Met haar bezwaren (grieven) I, III, IV en V bestrijdt KGW in de kern dat Natuurmonumenten op grond van artikel 20 lid 2 van de huurovereenkomst de huur rechtsgeldig heeft opgezegd (tegen 2 november 2020).
3.14.
In dit hoger beroep is niet in geschil dat partijen op 30 juni 2020 geen overeenstemming hadden bereikt over de herontwikkeling en exploitatie van het Fort zoals bedoeld in artikel 20 lid 1 van de huurovereenkomst. Volgens KGW mocht Natuurmonumenten de huurovereenkomst echter niet tussentijds opzeggen omdat zij zich niet maximaal had ingespannen om tot een samenwerkingsovereenkomst te komen, terwijl dat op grond van artikel 20 lid 2 van de huurovereenkomst wel een voorwaarde voor opzegging was.
3.15.
Het hof overweegt dat de door KGW gestelde voorwaarde niet als zodanig staat genoemd in (artikel 20 van) de huurovereenkomst. Dat die voorwaarde is overeengekomen is door Natuurmonumenten ook gemotiveerd betwist, waarbij zij heeft verwezen naar verschillende passages in de notulen van een vergadering van partijen van 23 april 2020 (voorafgaande aan de ondertekening van de huurovereenkomst). Uit die passages blijkt dat Natuurmonumenten druk zette op de onderhandelingen door vast te houden aan de deadline van 30 juni 2020 en te vermelden dat anders de samenwerking zou vervallen. Toen Natuurmonumenten niet tegemoet wilde komen aan de bezwaren van KGW tegen een tussentijdse opzegmogelijkheid, is KGW met de (ongewijzigde) tekst van artikel 20 akkoord gegaan. In de notulen staat weliswaar ook dat ‘
Natuurmonumenten zich 100% zal inzetten’ en dat ‘
partijen zich maximaal zullen inspannen’, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat die inzet een voorwaarde vormde voor het recht van Natuurmonumenten om tussentijds te mogen opzeggen als geen samenwerkingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen.
3.16.
Naar voorshandse oordeel van het hof moet aan artikel 20 lid 2 van de huurovereenkomst daarom redelijkerwijs de betekenis worden gegeven dat Natuurmonumenten de huurovereenkomst tussentijds mocht opzeggen als op 30 juni 2020 geen overeenstemming over een samenwerkingsovereenkomst zou zijn bereikt, in beginsel ook indien zij zich niet voldoende zou hebben ingespannen om tot die overeenkomst te komen. Dat betekent dat de bezwaren van KWG tegen het oordeel van de kantonrechter dat Natuurmonumenten de huurovereenkomst op 21 juli 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 2 november 2020 falen.
Heeft Natuurmonumenten voldaan aan het kort geding vonnis van 21 augustus 2020?
3.17.
KGW heeft de door Natuurmonumenten gevorderde ontruiming ook bestreden met de stelling dat Natuurmonumenten nog geen uitvoering heeft gegeven aan het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020. Ingevolge dat vonnis moest Natuurmonumenten onder leiding van een mediator zich maximaal inspannen om te komen tot een samenwerkingsovereenkomst met KGW. KGW bestrijdt (met grief II) het oordeel van de kantonrechter dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat Natuurmonumenten niet aan dat vonnis heeft voldaan. Volgens KGW blijkt het tegendeel uit enkele door haar aangehaalde passages uit communicaties van de mediator.
3.18.
Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter met het voornoemde vonnis aan partijen een inspanningsverbintenis heeft opgelegd en geen verplichting om het eens te worden. Zoals de voorzieningenrechter ook overwoog, kan overeenstemming niet worden afgedwongen.
3.19.
Uit de door KGW aangehaalde passages van communicaties van de mediator blijkt naar oordeel van het hof van fricties tussen partijen en dat Natuurmonumenten de onderhandelingen uiteindelijk heeft beëindigd, maar niet dat Natuurmonumenten zich onvoldoende heeft ingespannen. Hierbij is van belang dat Natuurmonumenten onbetwist heeft aangevoerd dat zij na enkele mediationsessies de mediation heeft beëindigd omdat zij vond dat KGW onvoldoende tegemoet wilde komen aan haar eis dat KGW met eigen geld in het Fort(eiland)-project zou investeren. Dat was voor Natuurmonumenten ook een belangrijke reden geweest om de onderhandelingen met KGW op 23 juni 2020 te beëindigen, zij het dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Natuurmonumenten toen een vlak daarvoor door KGW gedaan voorstel - kort gezegd om door haar partners € 200.000 in laten te leggen - niet meteen terzijde had mogen schuiven. Dat Natuurmonumenten ook tijdens de mediation te lichtvaardig het voorstel van KGW heeft afgewezen is niet gebleken. Het hof schaart zich daarom achter het oordeel van de kantonrechter dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat Natuurmonumenten geen uitvoering heeft gegeven aan het kort geding vonnis van 21 augustus 2020 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.
De vorderingen in reconventie
3.20.
De kantonrechter heeft onbestreden vastgesteld dat KGW haar vorderingen in reconventie heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat Natuurmonumenten alsnog uitvoering geeft aan het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat, zoals hiervoor reeds is behandeld, voorshands onvoldoende is komen vast te staan dat Natuurmonumenten geen gevolg heeft gegeven aan voornoemd vonnis. KGW bestrijdt (met grief VI) dat oordeel op grond van de argumenten die het hof hiervoor bij 3.19 reeds heeft behandeld en afgewezen. Ook dit bezwaar van KGW slaagt daarom niet.
De conclusie
3.21.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat Natuurmonumenten de huurovereenkomst met KGW rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 2 november 2020 en gerechtigd was ontruiming van het Fort te vorderen. De kantonrechter heeft KGW als de in het ongelijk gestelde partij daarom ook terecht in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en KGW als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
3.22.
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.23.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juli 2021;
4.2.
veroordeelt KGW tot betaling van de volgende proceskosten van Natuurmonumenten:
€ 772,- aan griffierecht
€ 1.671,- aan salaris van de advocaat van Natuurmonumenten (1½ procespunt x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.A. van Rossum en M. Wallart, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.
.

Voetnoten

1.In rov. 2.7 van het vonnis staat kennelijk bij vergissing: 28 juli 2020
2.Vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.