ECLI:NL:GHARL:2023:8468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
200.317.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en bewijsopdracht bij de totstandkoming van een ziekteverzuimverzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de totstandkoming van een ziekteverzuimverzekering tussen Uitvaartverzorging B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De appellante, Uitvaartverzorging B.V., had via haar assurantietussenpersoon een verzekering afgesloten en stelde dat deze verzekering inging op 1 januari 2019. Achmea betwistte dit en weigerde dekking te verlenen voor de loonkosten van een ziek uitgevallen werknemer. De rechtbank had de vorderingen van appellante afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er een bewijsopdracht aan appellante wordt gegeven om aan te tonen dat er in december 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden waarin de verzekeringsovereenkomst is besproken. Het hof benadrukt dat de totstandkoming van een overeenkomst afhankelijk is van aanbod en aanvaarding, en dat appellante moet bewijzen dat er een bindend aanbod is gedaan door Achmea. De beslissing van het hof houdt in dat als appellante slaagt in het bewijs, Achmea mogelijk verplicht is om dekking te verlenen, terwijl bij falen van het bewijs de dekking niet bestaat. Het hof heeft verdere beslissingen aangehouden en een getuigenverhoor aangekondigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.072
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 398931
arrest van 10 oktober 2023
in de zaak van
Uitvaartverzorging [appellante] B.V.
die is gevestigd in [vestigingsplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld (appellante)
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
die is gevestigd in Apeldoorn
geïntimeerde
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: Achmea
advocaat: mr. H.E. Foudraine.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 mei 2023 heeft op 17 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

[appellante] heeft via haar assurantietussenpersoon een ziekteverzuimverzekering bij Achmea afgesloten. De vraag is of deze verzekering is ingegaan per 1 januari 2019 en of Achmea dekking moet verlenen voor loonkosten van een op 4 januari 2019 ziek uitgevallen werknemer van [appellante] .

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld in het vonnis van de rechtbank van 6 juli 2022 [1] (voor zover daartegen geen bezwaar is aangevoerd) en de feiten die het hieronder zelf vaststelt. Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.
[appellante] exploiteert een uitvaartbedrijf. Zij had in 2018 zeven medewerkers in loondienst. Via haar assurantietussenpersoon Brouwer Assurantiën B.V. (hierna: Brouwer) had zij een ziekteverzuimverzekering bij Nationale-Nederlanden. Vanwege een aangekondigde premieverhoging heeft [appellante] aan Brouwer gevraagd naar alternatieven te kijken. Brouwer heeft vervolgens een offerte opgevraagd bij Turien & Co Assuradeuren (hierna: Turien). Turien is een gevolmachtigd agent van verschillende verzekeraars, waaronder Achmea.
3.3.
Turien heeft aan Brouwer een brief met een offerte toegezonden. Brouwer heeft deze offerte aangevraagd via het digitale systeem van Turien, op basis van door Brouwer ingevulde gegevens over [appellante] . Die gegevens betreffen onder meer het aantal werknemers, de jaarloonsom, de historische verzuimgegevens en de geboortedata van de werknemers. In de offerte staan verschillende premieberekeningen van drie verzekeraars waaronder Achmea. De offerte vermeldt een geldigheidsduur “tot en met 26 januari 2019” en een premievervaldatum van “1 januari”. Ook is in de offerte opgenomen dat het voor het afsluiten van de verzuimverzekering noodzakelijk is om aangesloten te zijn bij een arbodienstverlener.
3.4.
Brouwer heeft de offerte per e-mail op 3 december 2018 aan [appellante] gestuurd, met als begeleidende tekst:
“De offerte is van meerdere maatschappijen, het gaat om de Avero Achmeadekking”.[appellante] heeft vervolgens laten weten dat zij koos voor de verzuimverzekering van Achmea. Zij heeft via Brouwer haar oude verzuimverzekering tegen 1 januari 2019 opgezegd.
3.5.
Op 4 januari 2019 is een medewerker van [appellante] , de heer [de werknemer] (hierna: [de werknemer] ), ziek uitgevallen. Zijn ziekteverzuim heeft een jaar en elf maanden geduurd.
3.6.
Op 15 januari 2019 heeft Brouwer de offerte doorgezet in het (oude) digitale systeem van Turien, althans getracht dat te doen. Vervolgens heeft Brouwer op 29 januari 2019 bij Turien geïnformeerd wanneer zij een polis kon verwachten. Daarop heeft Turien haar dezelfde dag formulieren waaronder een aanvraagformulier toegezonden, met het verzoek deze volledig ingevuld en ondertekend retour te zenden. Ook heeft Turien verzocht om verzuimcijfers en loonstroken.
3.7.
Brouwer heeft op 1 februari 2019 per mail een ingevuld aanvraagformulier aan Turien toegezonden. Daarin heeft zij de al vermelde ingangsdatum van de verzekering van 16 januari 2019 handmatig aangepast naar 1 januari 2019. Op de vraag in het aanvraagformulier of er werknemers in dienst zijn die bij ingang van de verzekering hun werkzaamheden niet of met beperkingen uitvoeren is met “nee” geantwoord.
3.8.
Nadat Turien de overige opgevraagde informatie had ontvangen, heeft zij op 14 februari 2019 namens Achmea een polisblad verstrekt. Daarin staat een ingangsdatum van de verzuimverzekering van 15 februari 2019 en een contractvervaldatum van 1 januari 2023. In artikel 3.7 van de toepasselijke polisvoorwaarden staat dat er geen recht op een vergoeding bestaat als de werknemer al ziek is voordat de verzekering ingaat.
3.9.
Brouwer heeft Turien verzocht de ingangsdatum van de polis aan te passen naar 1 januari 2019 en alsnog dekking te verlenen voor de loonkosten van [de werknemer] . In reactie op vragen van Turien over de achtergrond van dit verzoek, heeft Brouwer laten weten dat zij eerst telefonisch contact met Turien heeft gehad en dat zij de aanvraag na overleg met Turien via de website heeft doorgezet, en dat zij vervolgens opnieuw telefonisch contact heeft opgenomen en dat toen gemeld is dat een aanvraagformulier per mail moest worden ingestuurd.
3.10.
Achmea heeft geweigerd om de loonkosten van [de werknemer] onder de verzuimverzekering te vergoeden.

4.De procedure bij de rechtbank

3.11.
[appellante] heeft bij de rechtbank samengevat gevorderd
  • een verklaring voor recht dat met ingang 1 januari 2019 een ziekteverzuimverzekering tot stand is gekomen die dekking biedt voor de eventuele arbeidsongeschiktheid van alle op dat moment bij [appellante] in dienst zijnde medewerkers, onder wie [de werknemer] , en
  • een verklaring voor recht dat Achmea gehouden is om dekking te verlenen onder de ziekteverzuimverzekering voor de arbeidsongeschiktheid van [de werknemer] ,
  • de veroordeling van Achmea in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.12.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verzuimverzekering tot stand is gekomen met een ingangsdatum van 1 januari 2019. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, met terugbetaling van wat ter uitvoering van het vonnis is betaald.

4.Het oordeel van het hof

Het hof geeft [appellante] een bewijsopdracht
4.1.
Het hof kan nog geen definitieve beslissing nemen en zal [appellante] een bewijsopdracht geven. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot dit oordeel komt.
4.2.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm gebeuren en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Het antwoord op de vraag of er met ingang van 1 januari 2019 een verzekeringsovereenkomst is totstandgekomen, is afhankelijk van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (artikelen 3:33 en 3:35 BW). [appellante] , die zich op de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst met ingangsdatum 1 januari 2019 beroept, moet volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv het bestaan van die gestelde overeenkomst bewijzen.
4.3.
[appellante] voert ter onderbouwing van haar standpunt aan dat er een offerte is uitgebracht zonder een voorbehoud en dat Brouwer, in de persoon van de heer [de contactpersoon] , in december 2018 Turien telefonisch heeft laten weten de offerte namens [appellante] te accepteren. Volgens [appellante] is toen besproken dat dit in het nieuwe jaar verwerkt zou worden in het digitale systeem van Turien, wat [de contactpersoon] op 15 januari 2019 met telefonische hulp van Turien heeft gedaan. [appellante] mocht ervan uitgaan dat dat na acceptatie van de offerte een overeenkomst tot stand kwam, en dat in dit geval een aanvraagformulier geen rol meer speelde. Alle relevante informatie was namelijk al verstrekt via het digitale systeem van Turien en daarmee had Achmea alle informatie voor de beoordeling van het risico. Bovendien maakt de offerte geen melding van een aanvraagformulier of enig voorbehoud en wijst de vermelde premievervaldatum op een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2019. In dat vertrouwen heeft [appellante] de ziekteverzuimverzekering bij Nationale-Nederlanden per 1 januari 2019 laten opzeggen (door Brouwer/ [de contactpersoon] ).
4.4.
Achmea betwist dat zij met de offerte een (bindend) aanbod heeft gedaan. Zij wijst erop dat Brouwer op basis van door haar ingevoerde gegevens via het digitale systeem van Turien een offerte met premieberekeningen kan doen opvragen en dat vervolgens een acceptatietraject volgt. Pas na het indienen van een aanvraagformulier met bewijsstukken kan Achmea beoordelen of zij het risico wenst te accepteren en komt er vervolgens na acceptatie een overeenkomst tot stand. Volgens Achmea heeft [appellante] via Brouwer (pas) op 15 januari 2019 een aanvraag voor een verzekering gedaan en is daarna het acceptatietraject gevolgd. Achmea betwist dat er in december 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden en dat toen een overeenkomst tot stand gekomen is.
4.5.
Het komt erop aan of er in december 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden (tussen Brouwer/ [de contactpersoon] en iemand van Achmea) en wat er tijdens dat gesprek precies is besproken. Met het oog op de gemotiveerde betwisting van Achmea en het bewijsaanbod van [appellante] zal het hof daarom [appellante] toelaten te bewijzen dat er in december 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden waarbij partijen (Brouwer/ [de contactpersoon] namens [appellante] ) hebben afgesproken dat Achmea met ingang van 1 januari 2019 een verzuimverzekering zou aangaan met [appellante] .
Het vervolg
4.6.
Als [appellante] slaagt in de bewijslevering en er kan worden vastgesteld dat er met ingang van 1 januari 2019 een verzekeringsovereenkomst is gesloten, kan het niet vermelden van de arbeidsongeschiktheid van [de werknemer] op het op 1 februari 2019 ingestuurde aanvraagformulier niet afdoen aan de dekkingsverplichting van Achmea. Als [appellante] niet slaagt in de bewijslevering, was er op 1 januari 2019 nog geen verzuimverzekering. In dat geval bestaat er gelet op artikel 3.7 van de polisvoorwaarden geen verplichting voor Achmea om dekking te verlenen voor de loonkosten tijdens de arbeidsongeschiktheid van [de werknemer] . De vraag of [appellante] in strijd met haar mededelingsplicht heeft gehandeld, hoeft dan geen beantwoording meer.
4.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
laat [appellante] toe te bewijzen dat dat er in december 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden waarbij partijen hebben afgesproken dat Achmea met ingang van 1 januari 2019 een verzuimverzekering zou aangaan met [appellante] ;
5.2.
bepaalt dat als getuigen worden gehoord, één van de drie raadsheren op deze zaak als raadsheer-commissaris zal worden benoemd en de getuigen zal verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem op een nader te bepalen dag en tijdstip;
5.3.
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn;
5.4.
bepaalt dat [appellante] op dinsdag 7 november 2023 moet laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten, waarna het hof de dag en het tijdstip van het verhoor zal vast stellen (ook als de opgave onvolledig is);
5.5.
bepaalt dat [appellante] de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan Achmea en aan de griffier van het hof opgeven;
5.6.
bepaalt dat een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie moet sturen.
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, R.A. Dozy en C.M.E. Lagarde, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.