ECLI:NL:GHARL:2023:8426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.949
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van faillissement en beoordeling van vorderingsrecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de appellant op verzoek van de Stichtingen in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank had eerder op 8 augustus 2023 het faillissement uitgesproken en op 4 september 2023 het verzet van de appellant tegen dit vonnis ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Gierdharie, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 september 2023, waarin de rechtbank oordeelde dat de appellant in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De Stichtingen, vertegenwoordigd door mr. S.K. Tuithof, hebben het faillissement aangevraagd en hun vorderingsrecht is door de appellant niet betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant een aanzienlijke schuldenlast heeft van meer dan € 147.000, met onder andere onbetaalde schulden aan de Belastingdienst en het CJIB. De appellant heeft niet aangetoond dat hij in staat is om zijn schulden te voldoen, en er is geen bewijs dat hij op korte termijn over middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof concludeert dat aan het pluraliteitsvereiste is voldaan en dat de appellant verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.331.949
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/23/305 F)
arrest van 9 oktober 2023
in de zaak van
[appellant]die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. N. Gierdharie
tegen

1.Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Wegen

2.
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranendie beide zijn gevestigd te Amsterdam
die optreden als verweersters
hierna: de Stichtingen
advocaat: mr. S.K. Tuithof.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij verstekvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 8 augustus 2023 is [appellant] op verzoek van de Stichtingen in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot curator aangesteld [naam1] .
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 4 september 2023 is het door [appellant] ingestelde verzet tegen het vonnis van 8 augustus 2023 ongegrond verklaard. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 7 september 2023 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 september 2023. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van het
e-mailbericht met bijlagen van 28 september 2023 van de curator.
2.3
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2023. Hierbij zijn verschenen:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Gierdharie;
- namens de Stichtingen mr. Tuithof en
- de curator, bijgestaan door zijn kantoorgenoot [naam2] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 september 2023 het door [appellant] ingediende verzet tegen het vonnis van 8 augustus 2023 ongegrond verklaard en geoordeeld dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het bestaan van het vorderingsrecht van de Stichtingen is onbetwist. Verder is duidelijk geworden dat [appellant] op dit moment (en ook op korte termijn) niet in staat is de vorderingen van de stichtingen te voldoen. Nu de Stichtingen niet hebben ingestemd met de door [appellant] voorgestelde regeling, is de toestand hiermee voldoende aangetoond. Bovendien is ter zitting gebleken dat de prognose waarop [appellant] zijn afbetalingsvoorstel heeft gebaseerd niet realistisch is, gelet op de omzet van de afgelopen maanden.
3.2
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is het volgende.
Een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager en ook van het (op dit moment) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Dat de schuldenaar meer schuldeisers heeft is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand (het pluraliteitsvereiste). Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, moet worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
Het vorderingsrecht
3.3
Het hof stelt vast dat [appellant] het vorderingsrecht van de Stichtingen niet heeft betwist, zodat hiervan ook in hoger beroep moet worden uitgegaan.
De pluraliteit van schuldeisers
3.4
Uit het door de curator aan het hof overgelegde crediteurenoverzicht volgt dat [appellant] een totale schuldenlast van ruim € 147.000 heeft en dat hij naast de Stichtingen ook andere schuldeisers, waaronder de Belastingdienst en het CJIB voor bedragen van respectievelijk
€ 113.039 en € 11.990,59, onbetaald laat.
Aan de stelling van [appellant] dat een derde maandelijks voor hem de boetes (gedeeltelijk) betaalt, waarmee - zo begrijpt het hof - [appellant] wil betogen dat zijn schuld aan het CJIB lager is dan het door de curator opgegeven bedrag, gaat het hof voorbij, omdat hiervoor elk bewijs ontbreekt.
Maar ook indien daar sprake van zou zijn, heeft [appellant] niet ontkend dát hij een schuld aan het CJIB heeft.
Ondanks dat [appellant] in het beroepschrift aankondigde zo spoedig mogelijk belastingaangiftes te doen om zijn belastingschuld te proberen te verminderen, heeft hij op de zitting verklaard dat deze aangiftes nog niet zijn ingediend. Het hof gaat daarom uit van de belastingschuld zoals opgenomen in het overzicht van de Belastingdienst van 14 augustus 2023.
Dat, zoals [appellant] op de zitting heeft verklaard, zijn administrateur niet heeft gedaan wat hij had moeten doen, heeft [appellant] niet onderbouwd en komt overigens voor zijn risico.
Met de schulden aan de Stichtingen, de Belastingdienst en het CJIB is aan de pluraliteitseis voldaan.
De toestand van te hebben opgehouden te betalen
3.5
Ook de vraag of [appellant] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen beantwoordt het hof bevestigend. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] op dit moment, of op (heel) korte termijn, over de middelen beschikt om zijn schulden aan de Stichtingen en de andere schuldeisers, alsmede de faillissementskosten, waaronder het salaris van de curator, te betalen. Op de zitting is komen vast te staan dat [appellant] op dit moment geen inkomsten uit onderneming of anderszins verwerft en dat geen concreet uitzicht bestaat dat dit op korte termijn anders zal zijn.
3.6
Daarom faalt het hoger beroep. Het vonnis van 4 september 2023 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 september 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, G.P. Oosterhoff en H. Wammes, en is op 9 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.