ECLI:NL:GHARL:2023:8396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.329/01 en 200.328.329/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de vader en co-ouderschapsregeling in geschil

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ouders over de verhuizing van de vader en de gevolgen voor de co-ouderschapsregeling. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, hebben een co-ouderschapsregeling afgesproken na hun echtscheiding in 2022. De vader heeft zijn woning verkocht en heeft een nieuwe woning gekocht op 31 kilometer afstand van de school van de kinderen. De rechtbank Midden-Nederland heeft eerder de verzoeken van de vader om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De vader is in hoger beroep gegaan, waarbij hij verzoekt om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en toestemming te krijgen voor de verhuizing. De moeder verzet zich tegen de verhuizing en heeft ook een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. Het hof heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. Het hof oordeelt dat de keuze van de vader om te verhuizen gerechtvaardigd is, ondanks de grotere afstand tot de school van de kinderen. Het hof benadrukt dat de verhuizing niet in strijd is met de eerder gemaakte afspraken in het zorgplan, dat flexibiliteit van beide ouders vereist. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot voorlopige voorziening. Het hof verleent de vader vervangende toestemming om te verhuizen en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.328.329/01 (hoofdzaak) en 200.328.329/02 (voorlopige voorziening)
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 549896)
beschikking van 5 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verweerder in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag,
en
[verweerster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verzoekster in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat: mr. A.C. van 't Hek te Dordrecht.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 12 juni 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 19 juni 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 28 juni 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 29 augustus 2023;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n).
2.2
De moeder heeft in haar verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 23 augustus 2023, ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
In zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 13 september 2023, heeft de vader daartegen verweer gevoerd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De ouders hebben op 24 maart 2022 een zorgplan ondertekend dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 22 april 2022. In het zorgplan hebben de ouders een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) opgenomen en staat ten aanzien van de hoofdverblijfplaats het volgende vermeld:
“ [de minderjarige2] volgt de hoofdverblijfplaats van vader en [de minderjarige1] volgt de hoofdverblijfplaats van moeder. Indien nodig zal er een wijziging van de inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) plaatsvinden.
Ouders spreken hierbij af ernaar te zullen streven om beiden in de omgeving (binnen [woonplaats1] ) te blijven wonen, zodat de kinderen naar de huidige school kunnen blijven gaan en om het co-ouderschap te bevorderen. Van deze bepaling kan enkel worden afgeweken als ouders hierover overeenstemming hebben bereikt. De kinderen zullen feitelijk bij elkaar blijven.”
3.4
De vader heeft de voormalig echtelijke woning aan [adres1] in [woonplaats1] waar hij na de scheiding is blijven wonen onlangs verkocht. De overdracht is op 2 oktober 2023. De vader en zijn partner hebben kort geleden een woning aan de [adres2] in [plaats1] gekocht. De overdracht vindt plaats op 9 oktober 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verhuizing van de vader en de zorgregeling. Bij de beschikking van 16 maart 2023 zijn de verzoeken van de vader tot vervangende toestemming om met [de minderjarige2] op een reisafstand van 40, althans 30 minuten van de school van de kinderen te gaan wonen en tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
16 maart 2023 (de bestreden beschikking). Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoeken gedaan in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer tegen het hoger beroep van de vader en verzoekt de grieven van de vader af te wijzen, althans zodanige beslissingen te nemen als het gerechtshof juist en redelijk acht.
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep hetzelfde als bij wijze van voorlopige voorziening. De moeder verzoekt:
Primair, de vader (voorlopig) te verbieden om met de minderjarigen te verhuizen (naar [plaats1] ) voor de duur van de bodemprocedure met kenmerk 200.328.329/01, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vader in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
Subsidiairte bepalen dat, bij een verhuizing van de vader (naar [plaats1] ), er een (voorlopige)
zorgregeling tussen de vader en de kinderen zal gelden van elke andere vrijdag na school tot en met maandag voor school, althans de zondag na het eten 19:00, waarbij de vader verplicht zal worden tot het halen en brengen van de kinderen;
Meer subsidiaireen (voorlopige) zorgregeling tussen de vader en de kinderen te gelasten die het gerechtshof in het belang van de kinderen voorkomt.
4.5
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en in de voorlopige voorzieningen procedure. Daarbij heeft hij zijn oorspronkelijke verzoek in hoger beroep gewijzigd ten aanzien van de verhuizing in die zin dat hij nu verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem vervangende toestemming te geven voor de verhuizing met [de minderjarige2] naar een woning aan de [adres2] te [plaats1] .

5.De motivering van de beslissing

Voorlopige voorziening
5.1
Nu het hof in deze beschikking direct uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij het door haar als voorlopige voorziening verzochte. Namens de moeder is ter zitting aangegeven dat dit verzoek dan ook als ingetrokken kan worden beschouwd. Het hof maakt hieruit op dat de moeder de gronden van haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek om een voorlopige voorziening.
Hoofdzaak
Verhuizing
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de (mede)verzorgende (co-)ouder en de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te nemen en alle betrokken belangen dienen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
Als uitgangspunt geldt in zijn algemeenheid dat de ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. De omstandigheden van het geval bepalen of een dergelijke beslissing na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd ook gerechtvaardigd is. Formeel gezien heeft alleen [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader, maar uit het zorgplan blijkt duidelijk de bedoeling van de ouders dat de kinderen steeds bij elkaar blijven en volgens een co-ouderschapsregeling de helft van de tijd bij de vader verblijven. Het hof is daarom voor de beoordeling niet alleen uitgegaan van de belangen van [de minderjarige2] , maar van de belangen van beide kinderen.
5.5
Het hof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank. Alles afwegende vindt het hof dat de keuze van de vader om naar [plaats1] te verhuizen te rechtvaardigen valt. Het hof benadrukt daarbij dat het feit dat de vader hangende dit hoger beroep al een huis heeft gekocht niet meeweegt bij deze beslissing. Die recente ontwikkeling maakt enkel dat het hof beter dan de rechtbank de concrete afstand tussen de school van de kinderen en de nieuwe woonplek van de vader heeft kunnen toetsen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot zijn beslissing is gekomen.
5.6
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de ouders over het algemeen goed met elkaar kunnen overleggen over de kinderen. Zij waarderen elkaar over en weer als opvoeders en hebben na de scheiding heel bewust voor gelijkwaardig ouderschap gekozen. De door de vader gewenste verhuizing naar een plek buiten [woonplaats1] die tot deze procedure heeft geleid lijkt echter te hebben gezorgd voor een verstoorde communicatie tussen de ouders, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Om die reden acht het hof het belangrijk dat er duidelijkheid komt. Het grootste bezwaar van de moeder ziet op de grotere afstand tussen de woningen van partijen en tussen de nieuwe woning van de vader en de school van de kinderen. De moeder maakt zich vooral zorgen over de belasting van de extra reistijd voor de kinderen en de vermindering van hun bewegingsvrijheid en autonomie. Zij wijst erop dat ouders nog maar kort geleden in het zorgplan uitgebreide afspraken over de kinderen hebben gemaakt, waarbij het streven is opgenomen dat beide ouders in de omgeving (binnen [woonplaats1] ) zouden blijven wonen.
5.7
Hoewel het hof zich kan voorstellen dat de verhuisplannen van de vader de moeder aanvankelijk wat rauw op haar dak zijn gevallen, ziet het hof echter ook vaak dat ouders in de fase van het scheidingsproces waarin zij afspraken over de kinderen moeten maken op dat moment niet goed in staat zijn om alle gevolgen van die afspraken te overzien. Anders dan de moeder aanvoert, kan ook de bijstand van een mediator en/of advocaat, zoals ook deze ouders hebben gehad, dat niet altijd ondervangen. De vader heeft gemotiveerd gesteld dat het achterblijven in de echtelijke woning met alle herinneringen van dien hem mentaal uiteindelijk toch zwaarder is gevallen dan hij had voorzien. Daarbij komt dat de omstandigheden bij de vader sinds het opstellen van het zorgplan zijn gewijzigd, in die zin dat de vader, die sinds januari 2022 een nieuwe partner heeft, is gaan samenwonen met zijn nieuwe partner. Zij kennen elkaar al 20 jaar en zijn sinds 6 jaar collega’s. Niet betwist is dat sprake is van een serieuze relatie en dat de kinderen fijn contact hebben met de partner van hun vader. De moeder heeft ter zitting aangegeven absoluut geen zorgen te hebben over de kinderen binnen het (nieuwe) gezin van de vader. Het hof vindt het voor zijn afweging belangrijk dat sprake is van een duurzame relatie.
De partner van de vader heeft o.a. drie paarden die elke dag verzorging nodig hebben. De paarden staan nu nog in een stalling nabij de te koop staande woning van de partner in [plaats2] , die op een kleine 60 kilometer afstand van [woonplaats1] ligt. De vader en zijn partner willen een nieuw gezinsleven opbouwen met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] en de dieren, waarbij het
co-ouderschap met de moeder in stand kan blijven.
De vader heeft voldoende aangetoond dat voor stalling van de paarden van zijn partner in of nabij [woonplaats1] geen passende plek is. De vader en zijn partner zijn daarom op zoek gegaan naar een voor hen nog betaalbare woning waar de paarden aan huis gehouden kunnen worden. Het hof is ervan overtuigd dat de vader zich heeft ingespannen om zo dicht mogelijk bij [woonplaats1] , althans de school van de kinderen een geschikte woning te vinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de huizenmarkt momenteel bijzonder krap is. De zoektocht van de vader en zijn partner heeft hen uiteindelijk bij een boerderij in [plaats1] gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader toegelicht dat het geenszins zijn bedoeling was om het hof voor een voldongen feit te plaatsen, maar dat het in een krappe woningmarkt niet mogelijk is om een woning te aanvaarden onder het voorbehoud van het verkrijgen van toestemming van de rechter om te verhuizen. Toen deze boerderij voor de tweede keer op de markt kwam, zag de vader dit als een buitenkans. Het hof kan begrijpen dat de vader heeft toegehapt toen hij in augustus jl. onverwacht een tweede kans kreeg om deze woning te kopen, die aan de specifieke eisen van de vader en zijn partner voldoet. Bovendien heeft de moeder ter zitting ook erkend dat voor de kinderen zeker ook leuke kanten zitten aan het wonen op een boerderij.
5.8
Het hof stelt vast dat de afstand tussen het adres van de huidige school van de kinderen en de nieuwe woning van de vader in [plaats1] 31 kilometer is (Google Maps). De ouders verschillen van mening over het aantal minuten waarin die afstand met de auto kan worden afgelegd. Volgens de vader is dat binnen en buiten de spits 20 minuten en volgens de moeder is dat in het meest gunstige geval 28 minuten. Beide ouders wonen nu op 10 minuten reisafstand met de fiets of de auto van de school van de kinderen.
Voor de moeder zou verhuizing van de vader naar een woning op een afstand tot maximaal 15 kilometer en/of 20 minuten fietsafstand en/of 15 autominuten van school acceptabel zijn.
Het gaat dus om een relatief klein verschil van 15 kilometer en/of minder dan
15 reisminuten.
5.9
Vaststaat dat de verhuizing naar [plaats1] meer reistijd betekent voor de kinderen. De vader is zich daar ook van bewust. Met de vader vindt het hof die extra reistijd in de gegeven omstandigheden voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] echter niet te bezwaarlijk voor hen.
5.1
Met betrekking tot de door de moeder gestelde afgenomen bewegingsvrijheid en autonomie van de kinderen heeft de vader gesteld dat hij er alles aan wil doen om uitvoering te blijven geven aan het door partijen afgesproken co-ouderschap en de belasting voor de kinderen zo klein mogelijk te maken. Hij zal alle (extra) reisbewegingen en kosten voor zijn rekening nemen. Het feit dat de vader en zijn partner beiden in [woonplaats1] (in het onderwijs) werken ziet het hof in praktische zin als een gunstige bijkomstigheid. Vader heeft gesteld dat hij de kinderen voordat hij naar zijn werk gaat, af kan zetten bij school en hen na schooltijd of na het spelen bij vriendjes of na sport ook weer kan ophalen, zolang dat nodig zal zijn. Ook de zorgregeling - met inachtneming van wat daarover onder 5.12 nog wordt overwogen - kan verder in stand blijven zodat na de verhuizing voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] en de moeder ook veel nog hetzelfde blijft. Bovendien zullen met het ouder worden van de kinderen ook twee binnen [woonplaats1] wonende (co-)ouders zich gaandeweg voor steeds meer logistieke uitdagingen gesteld zien. Niet gebleken is dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] meer dan gemiddeld kwetsbare kinderen zijn die de verhuizing niet aan zouden kunnen. Beide ouders hebben geen, althans geen grote zorgen over de kinderen. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn weliswaar nog jong, maar in zijn algemeenheid kennen kinderen van 5 en 9 jaar een grote mate van flexibiliteit. Het hof heeft niet de indruk dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] - zeker na een gewenperiode - heel veel meer nadeel zullen ondervinden van de verhuizing van de vader naar [plaats1] dan zij als kinderen van gescheiden ouders toch al hebben, terwijl die verhuizing naar verwachting wel meer eenheid en rust in het nieuwe gezin van de vader zal brengen, wat in het belang van de kinderen is.
5.11
De belangen van de vader bij de verhuizing naar [plaats1] zijn voor het hof duidelijk. Die passen ook binnen genoemd uitgangspunt dat mensen, ook indien zij de mede-opvoedverantwoordelijkheid voor kinderen hebben, de vrijheid moeten hebben een nieuw leven op te bouwen. Daar staan wat het hof betreft in dit geval niet zoveel contra-indicaties tegenover dat geconcludeerd moet worden dat de door de vader gewenste verhuizing onwenselijk zou zijn, gelet op de belangen van de kinderen en/of de moeder. Hoewel in het zorgplan met zoveel woorden staat dat het door partijen opgetekende streven om in de omgeving (binnen [woonplaats1] ) te blijven wonen als doel had dat de kinderen naar de huidige school kunnen blijven gaan en het co-ouderschap te bevorderen, hoeft de verhuizing van de vader naar [plaats1] daar volgens het hof, gezien het voorgaande, geen afbreuk aan te doen.
Partijen hebben in hun zorgplan bovendien zelf opgenomen dat zij zich ervan bewust zijn dat het ouderschap een flexibele houding vereist van beide zijden, mede gezien de (veranderende) leeftijd van de kinderen.
Met die nodige flexibiliteit van ouders kan ook vanuit een woonplaats van de ene ouder in [plaats1] en een woonplaats van de andere ouder in [woonplaats1] sprake zijn en blijven van gelijkwaardig ouderschap. Hopelijk kan de duidelijkheid die deze beslissing voor de ouders meebrengt bijdragen aan herstel van de communicatie tussen ouders, die zoals blijkt uit de stukken, voor de verhuiskwestie goed was.
Zorgregeling
5.12
De vader vraagt de zorgregeling aan te passen in die zin dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in de weekenden dat zij bij de moeder zijn niet op zondagavond bij de vader terugkeren, maar dat de moeder ze maandagochtend naar school brengt. De vader wil dat graag omdat hij en zijn partner bij de huidige zorgregeling geen enkel weekend het hele weekend “vrij” hebben. Het hof zal dit verzoek afwijzen. Niet ter discussie staat dat de huidige zorgregeling goed loopt. De aanstaande verhuizing van de vader brengt al genoeg veranderingen mee voor iedereen. Om nu direct ook al de zorgregeling aan te passen vindt het hof niet in het belang van de kinderen. Wel constateert de vader terecht dat wijziging van het wisselmoment van zondagavond naar maandagochtend in de nieuwe situatie dat de vader in [plaats1] woont de kinderen (en dus ook de vader zelf) twee reismomenten tussen [woonplaats1] en [plaats1] scheelt. Uiteraard staat het partijen vrij hierover in onderling overleg te treden en in het belang van de kinderen tot nieuwe afspraken te komen.
5.13
Voor zover de moeder haar subsidiaire verzoek tot wijziging van de zorgregeling in incidenteel appel nog heeft gehandhaafd (haar standpunt in deze lijkt te zijn achterhaald, aangezien ter zitting namens haar is verzocht de huidige zorgregeling te behouden), zal het hof dat ook afwijzen om dezelfde reden als bij het wijzigingsverzoek van de vader het geval is. Het stof tussen partijen moet nu eerst maar eens neerdalen en alle betrokkenen zullen ieder voor zich moeten gaan ervaren hoe de veranderende situatie tot hen komt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
200.328.329/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
200.328.329/01
beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, van 16 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de vader vervangende toestemming om met [de minderjarige2] (en [de minderjarige1] ) naar de [adres2] te [plaats1] te verhuizen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en
mr. M.M. Lorist, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 5 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.