ECLI:NL:GHARL:2023:818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21-001088-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling op basis van noodweer in een conflict over verkeersgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1964 en wonende in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor mishandeling van [benadeelde] op 25 augustus 2015. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in een conflict over verkeersgedrag met [benadeelde] was verwikkeld, waarbij hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Het gerechtshof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, inclusief camerabeelden en verklaringen van betrokkenen. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar de mogelijkheid had om weg te lopen, maar dat dit in de gegeven situatie niet van hem kon worden gevergd, gezien de agressie van [benadeelde]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat zijn handelen proportioneel was in verhouding tot de aanranding die hij onderging. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. Tevens werd de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de mishandeling die de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001088-17
Uitspraak d.d.: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2017 met het parketnummer 16-028610-16 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk zal verklaren.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kupelian, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2015 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] (met een sleutel(bos) in zijn, verdachte's, handen) op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen/slaan.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert tot een bewezenverklaring van mishandeling en verwerping van het beroep op noodweer(exces). De verdachte heeft bekend dat hij achter de auto van [benadeelde] aan is gelopen en dat hij dicht tegenover [benadeelde] is gaan staan. Op basis van de verklaringen en de camerabeelden moet de verdachte als agressor worden aangemerkt. De verdachte is de persoon die de confrontatie opzoekt met [benadeelde] en als eerste geweld gebruikt. De dashcam-camerabeelden van het incident starten vanaf het moment dat [benadeelde] de verdachte een duw geeft om ruimte te maken en hij op de grond valt. De situatie waarin de verdachte dan terechtkomt, heeft hij zelf teweeggebracht door opnieuw de confrontatie met [benadeelde] aan te gaan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden en subsidiair dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces). Volgens de verdediging zijn de verklaringen van [benadeelde] en [partner benadeelde] inconsistent, tegenstrijdig en onbetrouwbaar, waardoor deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verdachte had geen opzet op het toebrengen van de hoofdwond. Het kan niet worden bewezen dat de verdachte [benadeelde] heeft mishandeld.
Het letsel dat is ontstaan bij [benadeelde] is het gevolg van noodweer(exces). De verdachte is met [benadeelde] in contact gekomen om hem aan te spreken op zijn verkeersgedrag. Daarbij hoefde hij niet te verwachten dat hij zou worden aangevallen of geduwd. [benadeelde] is als eerste in actie gekomen door de verdachte naar de grond te duwen. De verdachte heeft zich mogen verdedigen tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf.
Beoordeling gerechtshof
De feiten en omstandigheden
Het gerechtshof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de politie, waaronder verschillende verklaringen, een proces-verbaal van beschrijving van camerabeelden, en het verhandelde ter terechtzitting stelt het gerechtshof het volgende vast.
De verdachte wandelde in de avond van 25 augustus 2015 met zijn hond in zijn woonplaats [woonplaats] . Ter hoogte van de kruising met de [straatnaam] kruiste een van voren komende auto zijn pad, naar links sturend in de richting van de [straatnaam] , zonder richting aan te geven. De auto reed vervolgens verder de [straatnaam] in. Zowel verdachte als de bestuurder van de auto hebben op dat moment geagiteerde gebaren naar elkaar gemaakt.
Ongeveer 110 meter verderop in de [straatnaam] sprak de verdachte de bestuurder aan. De bestuurder, [benadeelde] , was toen uitgestapt, stond naast zijn auto aan de bestuurderskant op de stoep. Op de grond stond een grote sporttas. Tussen de verdachte en [benadeelde] werd op boze wijze over het verkeersgedrag van [benadeelde] gecommuniceerd. De verdachte kwam dichtbij [benadeelde] staan en vroeg waar hij mee bezig was, waarop [benadeelde] in het Engels antwoordde. De verdachte zei vervolgens in het Engels dat [benadeelde] zijn knipperlicht moest gebruiken. [benadeelde] antwoordde met
‘Fuck off’en ook
“Go home”.Als reactie daarop herhaalde de verdachte dat [benadeelde] zijn knipperlicht moest gebruiken. [benadeelde] heeft de verdachte daarop met twee handen tegen de borstkast een krachtige duw gegeven. De verdachte viel als gevolg van die duw op de grond.
Nadat de verdachte overeind kwam, zijn hij en [benadeelde] wederom tegen over elkaar komen te staan en heeft het gevecht tussenbeide zich vervolgd. Op beschikbare dashcambeelden waarvan het gerechtshof - anders dan de advocaat-generaal - niet kan vaststellen dat de beelden zijn geregistreerd direct aansluitend op het opkrabbelen van de verdachte, is zichtbaar dat er vervolgens over en weer geweld is gebruikt. Niet is vast te stellen wie onmiddellijk na het opstaan van de verdachte in die situatie geweld gebruikt. Zichtbaar op die camerabeelden is wel dat de verdachte op een zeker moment [benadeelde] een slaande beweging met, in zijn hand, zijn sleutel richting het gezicht van [benadeelde] gaf. Vervolgens gaf [benadeelde] als reactie een klap terug. Het gevecht gaat verder, zichtbaar is dat [benadeelde] de verdachte sloeg en schopte. De verdachte werd daarna wederom naar de grond gewerkt door [benadeelde] . Daaropvolgend zette [benadeelde] zijn armen om het bovenlichaam van de verdachte waardoor laatstgenoemde in een houdgreep kwam te liggen. [benadeelde] lag toen een periode schuin bovenop [verdachte] .
[partner benadeelde] kwam vervolgens aangelopen met een schop. [partner benadeelde] raakte vervolgens met de schep de achterkant van het bovenbeen van de op de grond liggende verdachte. Voorts ging [partner benadeelde] op de knie van verdachte staan en drukte deze tegen de grond. [benadeelde] stond daarna op en gaf een trap tegen de rug van de verdachte. Op dat moment lag de verdachte weerloos op de grond. De verdachte probeerde op te staan, maar werd door [benadeelde] weer naar de grond geduwd. Nadat [benadeelde] een schop gaf tegen het gezicht van de verdachte, stak de verdachte zijn handen omhoog om uiteindelijk op te staan en weg te gaan. [benadeelde] en [partner benadeelde] bleven ter plaatse met elkaar praten.
Beoordeling van de feiten
Het gerechtshof heeft de bovenstaande feiten beoordeeld aan de hand van hetgeen de Hoge Raad in zijn zogenoemde noodweerarrest [1] heeft overwogen, voor zover relevant in deze zaak:
"Art. 41 Sr luidt:1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Verdediging van specifieke rechtsgoederen
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit de omschrijving van noodweer in art. 41 Sr volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond gaat om de verdediging van limitatief opgesomde rechtsgoederen: "lijf, eerbaarheid of goed". Onder die rechtsgoederen is het enkele huisrecht niet begrepen. Voorts volgt uit art. 41 Sr dat het beschermde rechtsgoed bij de verdachte zelf of bij een ander kan worden aangerand. Noodweer strekt dus verder dan zelfverdediging.
Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van de aanranding van een "lijf" indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt. Het begrip "eerbaarheid" is niet zo ruim dat dat wordt aangerand door een belediging. Van het begrip "goed" is een illegaal goed (zoals cocaïne) niet uitgesloten.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.”
Toegepast op hetgeen het gerechtshof heeft vastgesteld wordt het volgende overwogen.
Alle stukken uit het dossier in samenhang bezien acht het gerechtshof het aannemelijk dat de verdachte in het gevecht uit noodweer heeft gehandeld. De verdachte heeft van meet af aan consequent verklaard over hetgeen is voorgevallen. Het gerechtshof heeft daarbij gelet op hetgeen de verdachte kort na het gebeurde diezelfde avond tegenover de politie vertelde en hetgeen hij in het ziekenhuis over de toedracht heeft verteld. Hetgeen de verdachte over het treffen met [benadeelde] vertelde ten tijde van zijn eerste verhoor op het politiebureau de volgende ochtend komt daarmee overeen. Daarbij komt dat de verdachte ook letsel heeft dat past bij zijn verhaal dat hij naar de grond is geduwd en tegen het lichaam is geslagen. Bij de spoedeisende hulp is door een arts vastgesteld dat de verdachte een gebroken rib, kneuzingen over zijn lichaam, schaafplekken op zijn rechterknie en tenen en een wondje op zijn vinger heeft. Het gerechtshof slaat daarom acht op hetgeen de verdachte heeft verteld over het gebeurde en ook over het ontstaan van het gevecht.
Het gerechtshof is van oordeel dat [benadeelde] toen de verdachte hem aansprak op het verkeersgedrag met het krachtig duwen met beiden handen tegen de borst, als eerste geweld heeft toegepast. In die situatie waarin de verdachte en [benadeelde] communiceerden over het verkeersgedrag van [benadeelde] , stond de verdachte weliswaar dicht tegenover [benadeelde] , maar naar het oordeel van het gerechtshof leverde dat in de gegeven situatie niet een zodanig dreigende situatie op dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr in de richting van [benadeelde] .
De verdachte is vervolgens ten val gekomen als gevolg van de harde duw met beide handen door [benadeelde] . Het gerechtshof heeft vastgesteld dat nadien een gevecht heeft plaatsgevonden waarbij zowel [benadeelde] als de verdachte hebben geslagen. [benadeelde] heeft geschopt, [benadeelde] heeft de verdachte naar de grond gebracht en is schuin boven hem gaan liggen. [benadeelde] heeft, nadat de verdachte met moeite omhoog was gekomen, hem opnieuw naar de grond gewerkt. De verdachte heeft [benadeelde] in het gevecht geslagen. Het gerechtshof acht aannemelijk dat de verdachte daarbij uit noodweer heeft gehandeld. Het handelen van de verdachte acht het gerechtshof proportioneel in verhouding tot de hiervoor genoemde aanranding. Daarnaast voldoet de handeling van de verdachte ook aan de eisen van subsidiariteit. De verdachte heeft feitelijk ten tijde van het gevecht op de straat weliswaar de mogelijkheid gehad weg te lopen maar het gerechtshof is van oordeel dat in redelijkheid, gelet op de agressie en dominantie van [benadeelde] in het gevecht, dat niet van hem kon en mocht worden gevergd. [benadeelde] heeft zelf tegenover de politie verklaard dat de verdachte in zijn ogen niet sterk was. Het gerechtshof heeft op basis van de beschrijving van de camerabeelden vastgesteld dat [benadeelde] verreweg het meeste geweld toe heeft gepast. Daarbij past ook dat op de beelden goed zichtbaar is dat [benadeelde] de richting van het gevecht bepaald en verdachte opdrijft terwijl beiden in gevecht zijn. De verdachte heeft daarover ook verklaard dat hij gelet op de agressie van [benadeelde] bang was zich om te draaien en weg te lopen, geen kant op kon en vooral alleen bezig was om zich te verweren.
Nu de verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 469,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 30 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.