ECLI:NL:GHARL:2023:8162

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.318.363
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot huwelijksvermogensstelsel en alimentatie, toepassing van Tunesisch recht

In deze zaak, uitgesproken op 28 september 2023 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2015 in Tunesië zijn gehuwd. De man heeft de Nederlandse en Tunesische nationaliteit, terwijl de vrouw alleen de Tunesische nationaliteit heeft. Het huwelijk is in 2023 ontbonden, en partijen hebben samen een minderjarige dochter. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een zorgregeling voor de minderjarige werd vastgesteld. De vrouw heeft vier grieven ingediend, waaronder bezwaren tegen de zorgregeling, alimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, aangezien beide partijen op het moment van de indiening van het echtscheidingsverzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft de zorgregeling aangepast, waarbij de minderjarige om het weekend bij de man verblijft en op een doordeweekse dag bij de vrouw. Tevens is de man verplicht om € 190,- per maand aan kinderalimentatie te betalen, met ingang van 31 oktober 2022.

Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat zij niet voldoende onderbouwd heeft waarom zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft ook een verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen gemeenschap van goederen is ontstaan, aangezien het Tunesisch recht van toepassing is, dat geen gemeenschap van goederen kent. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie, maar de overige grieven van de vrouw zijn afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.318.363 en 200.318.368
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400406)
beschikking van 28 september 2023
inzake
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank niet is verschenen
hierna: de vrouw
advocaat: mr. M. Ünalan-Akkan
tegen
[verweerder],
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: de man
advocaat: mr. S. Lamsallak

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 31 oktober 2022,
- het verweerschrift met producties en
- een journaalbericht van mr. Ünalan-Akkan van 23 mei 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten en de vrouw bijgestaan door een tolk. Ook was een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2015 gehuwd in [plaats1] , Tunesië. De man heeft de Nederlandse en de Tunesische nationaliteit en de vrouw de Tunesische.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2019 te [woonplaats1] . Zij hebben samen het gezag over haar.
3.3
De man heeft op 24 februari 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook heeft de rechtbank de door de man verzochte zorgregeling tussen de ouders voor [de minderjarige] toegewezen, inhoudende dat [de minderjarige] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de zorgregeling, grief 2 op kinder- en partneralimentatie, grief 3 op het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en grief 4 op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking – met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding – te vernietigen en opnieuw beslissend:
­ de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen;
­ een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] in de ene week een weekend van vrijdagmiddag tot en met zondagavond 19.00 uur bij de man zal verblijven en in de andere week in overleg een doordeweekse dag, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt naar de vrouw;
­ te bepalen dat de man € 250,- per maand aan de vrouw zal betalen aan kinderalimentatie;
­ te bepalen dat de man € 500,- per maand aan de vrouw zal betalen aan partneralimentatie;
­ het voortgezet gebruik van de woning voor maximaal zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw toe te wijzen;
­ de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bepalen zoals opgenomen onder 16 tot en met 24 van het beroepschrift, onder voorbehoud van een nadere aanvulling zodra de financiële gegevens in het geding worden gebracht.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt het hof de vrouw in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar grieven en verzoeken te verwerpen en/of af te wijzen, kosten rechtens, uitvoerbaar bij voorraad.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken. Daarbij zal het hof ambtshalve per onderwerp toetsen of de Nederlandse rechter bevoegd is. Ook zal het hof voor de onderwerpen die voor het eerst in hoger beroep in geschil zijn vaststellen welk recht van toepassing is.

5.De motivering van de beslissing

I. de echtscheiding
rechtsmacht
5.1
Partijen hadden op het moment van de indiening van het echtscheidingsverzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is. [1]
II. de nevenvoorzieningen
ontvankelijkheid
5.2
Zoals hierna zal worden toegelicht, is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op de nevenvoorzieningen die de vrouw verzoekt.
De man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar verzoeken omdat zij bij de rechtbank geen nevenverzoeken heeft gedaan en zij in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek kan doen. Het hof overweegt dat de bepaling dat niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek kan worden gedaan niet geldt voor nevenvoorzieningen bij echtscheiding, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken in hoger beroep. [2] De man heeft het verweer dat het hof niet op de nevenvoorzieningen kan beslissen vanwege (herstel van) de band met de echtscheiding onvoldoende uitgewerkt en toegelicht. Omdat de man daarmee niet aan zijn stelplicht voldoet, gaat het hof daaraan voorbij.
hoofdverblijfplaats en zorgregeling(grief 1)
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3
[de minderjarige] heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders. [3] De rechtbank heeft voor de bepaling van de zorgregeling kennelijk Nederlands recht toegepast en omdat geen van partijen hiertegen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof hierop ook Nederlands recht toepassen. Voor de vaststelling van de hoofdverblijfplaats past het hof ook Nederlands recht toe omdat de Nederlandse rechter bevoegd is. [4]
5.4
Op de mondelinge behandeling hebben de ouders de volgende afspraken gemaakt over [de minderjarige] . [de minderjarige] zal haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. [de minderjarige] zal om het weekend bij de man verblijven van vrijdagavond vóór het avondeten van 17.00/17.30 uur tot en met zondag 19.00 uur na het avondeten. De vrouw brengt [de minderjarige] vrijdagavond naar de man en de man brengt haar zondagavond weer naar de vrouw. Op één doordeweekse dag in de andere week haalt de man [de minderjarige] om 14.00 uur uit school en brengt haar om 19.00 uur na het avondeten weer terug bij de vrouw. De man belt tenminste één dag van tevoren om dit aan de vrouw door te geven. Het hof vindt deze zorgregeling ook in het belang van [de minderjarige] en zal deze regeling vastleggen. De ouders hebben ook besproken dat zij met elkaar zullen overleggen over de vakanties en dat zij daar afspraken over zullen maken.
kinder- en partneralimentatie(grief 2)
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.5
De Nederlandse rechter is bevoegd te beslissen op het verzoek van de vrouw om vaststelling van een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De Nederlandse rechter is ook bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [5]
Het hof zal op deze verzoeken Nederlands recht toepassen, omdat in deze zaak de onderhoudsgerechtigden in Nederland wonen. [6]
5.6
Als ingangsdatum voor de kinderalimentatie gaat het hof uit van 31 oktober 2022, de datum van de indiening van het beroepschrift, omdat de man er vanaf dat moment rekening mee moest houden dat een bijdrage in de kosten van [de minderjarige] zou worden bepaald.
5.7
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de behoefte van [de minderjarige] in 2021 € 224,- per maand was. Na indexering komt haar behoefte in 2022 op € 228,- per maand. De man heeft aangeboden een bijdrage te betalen van € 190,- per maand. Het hof stelt vast dat de man bij de tussen partijen overeengekomen zorgregeling voor [de minderjarige] een bedrag van € 57,- per maand in natura voldoet door een weekend per twee weken voor [de minderjarige] te zorgen en (straks) ook voor een deel van de vakantie- en feestdagen (zorgkorting van 25%). Met een bijdrage daarnaast van € 190,- per maand aan de vrouw kan dan volledig in de behoefte van [de minderjarige] worden voorzien. Van de vrouw kan nu geen bijdrage in de kosten van [de minderjarige] worden verlangd, omdat zij op dit moment leeft van een bijstandsuitkering. Het hof volgt hierbij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen waarbij geadviseerd wordt de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering ontvangt geen (fictieve) draagkracht toe te kennen. Het hof acht een bijdrage van de man van € 190,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal bepalen dat de man met ingang van 31 oktober 2022 een kinderalimentatie van € 190,- per maand aan de vrouw moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2023.
5.8
Het verzoek van de vrouw om een bedrag aan partneralimentatie vast te stellen, zal worden afgewezen omdat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft niet gesteld wat haar behoefte is en daarnaast na het verweer van de man onvoldoende onderbouwd waarom zij niet (voor een deel) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
voortgezet gebruik echtelijke woning(grief 3)
5.9
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken, zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk(grief 4)
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het hof merkt het verzoek tot verdeling aan als een verzoek betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houdt. De Nederlandse rechter is bevoegd daarvan kennis te nemen, omdat hij ook bevoegd is kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. [7]
5.11
Volgens de vrouw is Nederlands recht van toepassing, omdat partijen vanaf het begin de bedoeling hadden om zich in Nederland te vestigen. Ook is Nederlands recht van toepassing omdat Nederland het land is waarmee het huwelijksvermogensregime van partijen de nauwste band heeft.
5.12
De man voert aan dat Tunesisch recht van toepassing is op het verzoek tot verdeling, omdat partijen een rechtskeuze voor Tunesisch recht hebben gedaan. Hij verwijst daartoe naar de huwelijksakte.
5.13
Het hof stelt vast dat uit deze akte geen rechtskeuze blijkt. De vermelding ‘la régime de la communauté des biens’ is naar het oordeel van het hof een verwijzing naar een bepaald huwelijksregime en niet een keuze voor een specifiek rechtstelsel. Van een rechtskeuze voor Nederlands recht staande het huwelijk van partijen is ook niet gebleken. Het hof dient daarom op grond van de feiten aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 vast te stellen welk recht van toepassing is.
5.14
Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij na hun huwelijk hun eerste verblijf in Tunesië hebben gehad. Zij hebben zich pas later samen in Nederland gevestigd. Ook hadden zij op het moment dat zij huwden beiden de Tunesische nationaliteit. Hieruit volgt dat Tunesisch recht van toepassing is op het verzoek dat ziet op het huwelijksvermogen. [8]
5.15
Het Tunesisch huwelijksvermogensrecht kent geen gemeenschap van goederen. Ieder blijft zijn bezittingen en schulden behouden op het moment dat men in het huwelijk treedt, tenzij wordt gekozen voor een ander regime. Voor het hiervoor genoemde ‘régime de la communauté des biens’, dat in beginsel een (beperkte) gemeenschap van goederen inhoudt, geldt dat de overeenkomst daartoe moet worden vastgelegd in een authentieke akte. [9] Het bestaan van zo’n akte is niet gesteld of gebleken. Het hof houdt het er daarom voor dat er geen (beperkte) gemeenschap van goederen tussen partijen heeft bestaan. Een andere grondslag op basis waarvan de vrouw een aanspraak heeft op de verdeling van bepaalde goederen is het hof niet gebleken. Een vermogensopstelling ontbreekt. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot verdeling afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep slaagt als het gaat over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorgregeling en de kinderalimentatie voor haar. De bestreden beschikking zal worden vernietigd ten aanzien van de zorgregeling en worden aangevuld met de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie. Zoals verzocht zullen deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De overige grieven falen.
6.2
Omdat partijen echtgenoten zijn geweest, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 juli 2022 ten aanzien van de zorgregeling en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken als volgt opnieuw:
  • [de minderjarige] verblijft om het weekend bij de man van vrijdagavond vóór het avondeten van 17.00/17.30 uur tot en met zondag 19.00 uur na het avondeten, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] verblijft haar naar de andere ouder brengt;
  • In de andere week haalt de man [de minderjarige] één keer per week om 14.00 uur uit school en brengt haar om 19.00 uur na het avondeten weer terug bij de vrouw, waarbij de man tenminste één dag van tevoren de vrouw belt om dit aan haar door te geven;
vult die beschikking aan als volgt:
7.2
bepaalt dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
7.3
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 190,- per maand aan de vrouw moet voldoen met ingang van 31 oktober 2022;
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, is getekend door mr. J.H. Lieber en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis
2.artikel 362 Rv
3.artikel 8 lid 1 Brussel II-bis
4.artikel 15 lid 1 HKV 1996
5.artikel 3 aanhef en onder b Alimentatieverordening
6.artikel 15 Alimentatieverordening en artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen
7.artikel 5 lid 1 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels
8.Artikel 4 lid 2 onder 2, onder a of b HHV 1978
9.Artikel 8 Wet nr. 98-91 van 9 november 1998 betreffende het stelsel van gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten (gepubliceerd in Staatsblad van de Republiek Tunesië, 13 november 1998)