ECLI:NL:GHARL:2023:7923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.324.117
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de kantonrechter inzake schadevergoeding door voormalig bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een voormalig bewindvoerder en de huidige bewindvoerders van een cliënt, [naam3]. De voormalig bewindvoerder was eerder door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 102.549,89 aan [naam3], maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en de schadevergoeding verlaagd naar € 68.181,29. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de voormalig bewindvoerder voor de schade die [naam3] heeft geleden als gevolg van een gebrekkig gevoerd bewind. Het hof oordeelde dat de voormalig bewindvoerder tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat zij geen adequate administratie heeft gevoerd en geen rekening en verantwoording heeft afgelegd aan de kantonrechter. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de schuldenlast van [naam3]. Het hof heeft vastgesteld dat de voormalig bewindvoerder aansprakelijk is voor de schade die [naam3] heeft geleden door haar tekortkomingen. De voormalig bewindvoerder heeft betwist dat zij aansprakelijk is, maar het hof heeft geoordeeld dat haar verweer niet voldoende was om de aansprakelijkheid te ontkennen. De beslissing van het hof houdt in dat de voormalig bewindvoerder de schadevergoeding moet betalen, evenals de proceskosten van zowel de kantonrechter als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.117
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9743404)
beschikking van 21 september 2023
inzake
[verzoekster],
voorheen handelende onder de naam [naam1] ,
wonende in [land] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de voormalig bewindvoerder,
advocaten: mrs. H.J.M. Smelt en G.V. Murray te Eindhoven,
en
[verweerster1], verder te noemen: [verweerster1] ,
en
[verweerster2] ,verder te noemen: [verweerster2] ,
handelende onder de naam [naam2] , gevestigd te [vestigingsplaats] , verder gezamenlijk te noemen: de bewindvoerders,
in de hoedanigheid van bewindvoerders van
[naam3] ,verder te noemen [naam3] ,
geboren te [plaats1] [in] 1983,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. T.J.C. Bueters te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen,) van 15 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 maart 2023;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de voormalig bewindvoerder, bijgestaan door mr. G.V. Murray;
-Mr. Bueters, namens de bewindvoerders.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 23 oktober 2013 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die [naam3] (zullen) toebehoren wegens een lichamelijke of geestelijke toestand.
Het bewind is van 1 mei 2015 tot 1 september 2020 gevoerd door de voormalig bewindvoerder en met ingang van 1 september 2020 door de bewindvoerders. Na de beschikking van 23 september 2020 is het bewind ingeschreven in het Centraal Curatele- en bewindregister.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 27 mei 2022, hebben de bewindvoerders verzocht om de voormalig bewindvoerder te veroordelen om aan [naam3] een schadebedrag van € 102.982,55 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3
De voormalig bewindvoerder heeft bij de rechtbank geen verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de voormalig bewindvoerder veroordeeld tot betaling aan [naam3] :
-van een schadebedrag van € 102.549,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2022 tot de datum der algehele voldoening, over te maken op de beheerrekening van [naam3] ;
-van de kosten van de procedure, aan de kant van [naam3] begroot op € 1.754,-.
De kantonrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De voormalig bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- het verzoek van de bewindvoerders alsnog af te wijzen;
- de bewindvoerders te veroordelen om het reeds betaalde bedrag terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en
- de bewindvoerders te veroordelen in de proceskosten en nakosten alsmede tot betaling van de wettelijke rente.
4.3
De bewindvoerders hebben verweer gevoerd. Zij vragen het hof het verzoek in hoger beroep van de voormalig bewindvoerder af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de voormalig bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Voor zover de voormalig bewindvoerder stelt dat zij niet behoorlijk is opgeroepen bij de rechtbank dan wel dat zij haar recht op hoor en wederhoor niet heeft kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door die partij alsnog in de gelegenheid te stellen zijn standpunt toe te lichten (zie o.a. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991). Nu het hof de voormalig bewindvoerder hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en zij hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft thans hoor en wederhoor op genoegzame wijze plaatsgevonden.
5.2
De voormalig bewindvoerder stelt dat [naam3] het regelmatig niet eens was met de financiële beslissingen die namens hem door haar werden gemaakt. [naam3] heeft haar daarover vaak op intimiderende wijze benaderd. Hij wenste uiteindelijk een andere bewindvoerder. De kantonrechter heeft de bewindvoerders in haar plaats benoemd. Het enkele feit dat de bewindvoerders stellen dat de schulden van [naam3] , in de periode waarin zij de bewindvoerder was, zijn toegenomen, betekent niet dat zij, als voormalig bewindvoerder, daarvoor aansprakelijk is.
5.3
De huidige bewindvoerders stellen dat het de taak van de bewindvoerder is om de goederen van de betrokkene, in dit geval [naam3] , te beheren. De voormalig bewindvoerder heeft echter jarenlang een gebrekkige administratie gevoerd en bovendien jarenlang ten onrechte geen rekening en verantwoording aan de kantonrechter afgelegd. [naam3] is hierdoor financieel ernstig benadeeld. De schulden van [naam3] zijn tijdens het bewind van de voormalig bewindvoerder, ondanks de in die periode aan [naam3] uitbetaalde letselschade-uitkering, enorm opgelopen.
5.4
Ingevolge artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de bewindvoerder jegens rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Op basis van artikel 1:445 lid 5 BW juncto artikel 1:362 BW kan de kantonrechter schade
vaststellen die rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden, en de
bewindvoerder veroordelen tot vergoeding daarvan.
5.5
Vastgesteld moet worden in deze procedure of de voormalig bewindvoerder te kort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, en zo ja hoeveel, vermogensschade [naam3] door het tekortschietend bewind van de voormalig bewindvoerder heeft geleden (artikel 6:95 BW). Als de voormalig bewindvoerder tekort is geschoten, vergelijkt het hof voor de omvang van de schade de huidige situatie met de situatie in het geval de voormalig bewindvoerder de belangen van [naam3] wel naar behoren zou hebben behartigd en niet zou zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
5.6
Het hof is van oordeel dat de voormalig bewindvoerder in haar taak als bewindvoerder tekort is geschoten. Een bewindvoerder is onder meer verplicht om zo spoedig mogelijk een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen op te maken (artikel 1:436 lid 1 BW) en jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende of de kantonrechter (artikel 1:445 leden 1 en 2 BW). Hieraan heeft de voormalig bewindvoerder niet voldaan, zodat daarmee al voldoende vaststaat dat zij tekort is geschoten. Dat de voormalig bewindvoerder, zoals zij heeft aangevoerd, niet wist dat dat van haar verlangd werd, doet daar niet aan af. Vanaf het moment dat zij tot bewindvoerder werd benoemd, golden voor haar de verplichtingen zoals opgenomen in titel 19 van het Burgerlijk Wetboek.
5.7
Nu het hof van oordeel is dat de voormalig bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder moet worden beoordeeld of en zo ja, hoeveel vermogensschade [naam3] door het bewind van de voormalig bewindvoerder heeft geleden.
5.8
Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting is gezegd is het volgende gebleken. [naam3] heeft als gevolg van een ernstig ongeval op 13 maart 2010 hersenletsel opgelopen. Hij kan daardoor niet op deugdelijke wijze zijn eigen bezittingen beheren. Hij kan geen adequate administratie voeren, vergeet vaak facturen te betalen en maakt hierdoor schulden. Dit is de aanleiding geweest voor de instelling van het beschermingsbewind.
De voormalig bewindvoerder heeft haar aansprakelijkheid ten aanzien van alle door de huidige bewindvoerders genoemde schadeposten, al dan niet gedeeltelijk, betwist. Zij stelt dat zij als bewindvoerder mogelijk niet altijd juist heeft gehandeld, maar dat die tekortkoming haar niet kan worden toegerekend, omdat zij regelmatig geld aan [naam3] beschikbaar heeft gesteld, soms onder de door hem op agressieve wijze uitgeoefende druk, maar soms ook om [naam3] een nieuwe start in zijn leven te gunnen.
Wat daarvan ook zij, door de voormalig bewindvoerder is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat de schuldenlast van [naam3] bij de aanvang van het door de voormalige bewindvoerder gevoerde bewind € 72.927,37 bedroeg en aan het einde van het door haar gevoerde bewind € 99.158,66. Dit is een aanzienlijke toename van de schulden van € 26.231,29. Het behoorde juist tot de taak van de voormalig bewindvoerder om het vermogen van [naam3] zorgvuldig te beheren en ervoor te zorgen dat de schuldenlast niet zou toenemen. Dit is haar, naar het oordeel van het hof verwijtbaar, niet gelukt. Dat klemt te meer nu aan [naam3] in de periode van 2015 tot 2020 (dus tijdens de periode dat de voormalig bewindvoerder de financiën beheerde) in verband met het door hem opgelopen letsel in totaal een bedrag van € 41.950,- door de verzekeringsmaatschappij [naam4] is uitgekeerd. Ondanks de ontvangst van dit grote bedrag is de schuldenlast van [naam3] alleen maar toegenomen. De voormalig bewindvoerder heeft desgevraagd niet, dan wel onvoldoende, kunnen verklaren waaraan laatstgenoemd bedrag is besteed. In ieder geval is duidelijk dat de schuldenlast niet met een zodanig bedrag is afgenomen. Naar het oordeel van het hof kan het niet zo zijn dat de voormalig bewindvoerder bij de uitgave van dat bedrag steeds heeft gehandeld onder druk van [naam3] of om hem een nieuwe start te gunnen. Van haar had moeten worden verwacht dat zij daaraan, juist ter bescherming van het vermogen van [naam3] , weerstand had geboden, wat zij niet heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof is door toedoen van de voormalig bewindvoerder een schade ontstaan die als volgt is te berekenen:
De toename van de schuldenlast van € 26.231,29 + de letselschade-uitkering van € 41.950,- = € 68.181,29. Dit betekent dat de voormalig bewindvoerder moet worden veroordeeld dit bedrag aan [naam3] te vergoeden.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om alle door de huidige bewindvoerders genoemde schadeposten afzonderlijk te bespreken.
5.9
De kantonrechter heeft een bedrag van € 2.500,- voor immateriële schadevergoeding aan [naam3] toegekend. De voormalig bewindvoerder stelt dat er geen reden is voor een immateriële schadevergoeding. Het hof oordeelt als volgt.
Artikel 6:106 BW regelt onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. Er kan slechts aanspraak bestaan op immateriële schadevergoeding indien er een grondslag is voor aansprakelijkheid van de veroorzaker, zoals in het onderhavige geval een toerekenbare tekortkoming. Als de aansprakelijkheid vast staat, kent het Nederlandse recht slechts onder bepaalde voorwaarden een aanspraak op vergoeding voor nadeel niet zijnde vermogensschade (immateriële schadevergoeding) aan de benadeelde toe. Op basis van artikel 6:106 BW kan iemand aanspraak maken op een dergelijke schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen,
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast of
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
5.1
Het hof is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6:106 lid 1 BW, nog daargelaten dat het hof niet heeft kunnen vaststellen welke immateriële schade precies is geleden en wanneer en waardoor die zou zijn ontstaan. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de voormalig bewindvoerder daadwerkelijk het oogmerk had om nadeel toe te brengen. Deze grief slaagt derhalve zodat het hof het verzoek tot vergoeding van immateriële schadevergoeding alsnog zal afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna volgt.
6.2
Aangezien in hoger beroep de voormalig bewindvoerder tot betaling van een lager bedrag wordt veroordeeld dan in eerste aanleg, zal het hof de voormalig bewindvoerder veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter, in evenredigheid nader vast te stellen op € 1.496,- (twee punten x € 748,- volgens het (destijds geldende) Liquidatietarief kanton).
Het hof zal de voormalig bewindvoerder veroordelen in de kosten van het hoger beroep, vast te stellen op € 4.314,- (twee punten x € 2.157,- volgens het Liquidatietarief Gerechtshoven).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen,) van 15 december 2022, en opnieuw beschikkende:
veroordeelt de voormalig bewindvoerder tot betaling van de vastgestelde schade van € 68.181,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2022 tot de dag der algehele voldoening, over te maken op de beheerrekening van [naam3] ;
veroordeelt de voormalig bewindvoerder in de kosten van de procedure van de kantonrechter, aan de zijde van [naam3] nader vastgesteld op € 1.496,-;
veroordeelt de voormalig bewindvoerder in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [naam3] nader vastgesteld op € 4.314,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en
C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op
21 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.