ECLI:NL:GHARL:2023:7711

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/01675, 22/01676 en 22/01677
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verontreinigingsheffing bedrijfsruimte en individueel behandelingssysteem afvalwater

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn aanslagen in de verontreinigingsheffing bedrijfsruimte heeft opgelegd aan belanghebbende voor de belastingjaren 2018, 2019 en 2020. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd, omdat de IBA (individueel behandelingssysteem afvalwater) niet als bedrijfsruimte kan worden aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de IBA op het perceel van belanghebbende is geïnstalleerd om afvalwater te zuiveren, maar dat de woning van belanghebbende ook is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank oordeelde dat de IBA geen bedrijfsruimte is volgens de Verordening van het waterschap, omdat deze niet noodzakelijk is voor de woonfunctie. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de IBA wel degelijk als bedrijfsruimte kan worden aangemerkt.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de IBA niet als een voor bewoning essentiële voorziening kan worden beschouwd. Het Hof oordeelt dat de IBA niet onder de definitie van woonruimte valt en dat de heffingsambtenaar terecht aanslagen verontreinigingsheffing bedrijfsruimte heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de heffingsambtenaar wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/01675, 22/01676 en 22/01677
uitspraakdatum: 12 september 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende).
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 juni 2022, zaaknummers Awb 21/1052, Awb 21/1053 en Awb 21/1054, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft namens het Waterschap Drents Overijsselse Delta op 31 december 2020 aan belanghebbende voor de belastingjaren 2018, 2019 en 2020 aanslagen in de verontreinigingsheffing bedrijfsruimte opgelegd van respectievelijk € 52,97, € 57,28 en € 57,28 ten behoeve van het perceel [adres1] 140 te [woonplaats] .
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de bestreden aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juni 2022 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven en gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Ter zitting zijn de zaken met toestemming van partijen gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers BK-ARN 21/01497, 21/01498 en 21/01499.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres1] 140 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.2
Belanghebbende heeft een zogenoemde IBA (individueel behandelingssysteem afvalwater) op zijn perceel, waarmee hij zijn afvalwater zuivert. De IBA heeft een overloop naar de naastgelegen zakgreppel op het perceel van belanghebbende. Deze zakgreppel heeft een open verbinding met de achter de kavel lopende schouwsloot van het waterschap. Bij hevige regenval loopt de zakgreppel over in schouwsloot.
2.3
De woning van belanghebbende is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Doordat de rioolpijp omhoog loopt kan belanghebbende evenwel geen gebruik maken van de rioolaansluiting, omdat de daartoe noodzakelijke drukpersvoorziening ontbreekt. Vanuit de woning wordt het afvalwater uitsluitend geloosd via de IBA.
2.4
De Rechtbank heeft beslist dat de IBA geen bedrijfsruimte is zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening van het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent de verontreinigingsheffing (Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Drents Overijsselse Delta) (hierna: de Verordening). De heffingsambtenaar had daarom geen aanslag verontreiniging bedrijfsruimte mogen opleggen en de Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven, omdat (licht) vervuild afvalwater wordt geloosd op de zakgreppel, en zich daarom wel een belastbaar feit heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen op de juiste bedragen zijn vastgesteld en heeft daarom de rechtsgevolgen van de aanslagen in stand gelaten.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de IBA als bedrijfsruimte is aan te merken, en zo dat niet het geval is, of de Rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden aanslagen terecht in stand gelaten heeft.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert primair tot vernietiging en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende is een tegenovergestelde mening toegedaan. Hij concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Onder de naam verontreinigingsheffing wordt ingevolge artikel 3 van de Verordening een directe belasting geheven ter zake van (onder meer) het lozen vanuit een woonruimte of bedrijfsruimte, alsmede het lozen met behulp van een riolering of een zuiveringtechnisch werk. Nu hiervoor – onder 2.2 – feitelijk is vastgesteld dat de IBA een overloop heeft naar de naastgelegen zakgreppel op het perceel van belanghebbende en deze zakgreppel een open verbinding heeft met en overloopt in de achter de kavel lopende schouwsloot van het waterschap, staat vast dat er sprake is van “lozen” in de zin van artikel 3 van de Verordening. Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, is voor het belastbare feit in artikel 3 van de Verordening niet van belang dat het geloosde water niet verontreinigd is.
4.2
Artikel 1 van de Verordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
(…)
d.
woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
e.
bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een openbaar vuilwaterriool;
(…)
g.
zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater;
(…)”
4.3
Partijen verschillen erover van mening of de IBA als onderdeel van de woning is aan te merken, als zuiveringtechnisch werk dan wel als (kleine) bedrijfsruimte.
4.4
De heffingsambtenaar stelt dat de IBA niet nodig is om de woning als zodanig te kunnen gebruiken en er daarom geen onderdeel van uitmaakt. De geldende regelgeving omtrent het zich ontdoen van afvalwater vanuit een woning – zoals een verbod ongezuiverd water te lozen, dan wel regels over het afvoeren van huishoudelijk afvalwater in een bouwbesluit – zijn volgens hem niet van invloed op de vraag of de IBA onderdeel uitmaakt van de woning. Voorts stelt hij dat van een zuiveringtechnisch werk geen sprake is, omdat de IBA niet in beheer is bij een waterschap of gemeente. De heffingsambtenaar heeft voorts aangegeven dat op 29 oktober 2020 een medewerker een controlebezoek bij belanghebbende heeft uitgevoerd. De aanleiding voor deze controle was het bezwaar dat belanghebbende had ingediend tegen eerder opgelegde aanslagen zuiveringsheffing voor zijn woonruimte. Uit deze controle is gebleken dat belanghebbende niet belastingplichtig is voor de zuiveringsheffing, maar wel voor de verontreinigingsheffing.
4.5
Belanghebbende stelt zich daarentegen op het standpunt dat de IBA onderdeel uitmaakt van de woning, omdat het een essentieel element van de woonfunctie betreft. Zonder aanwezigheid van de IBA zou in strijd met wet- en regelgeving worden gehandeld en was de bouw en bewoning van de woning niet toegestaan. Verder stelt hij dat de IBA als zuiveringtechnisch werk kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat, samengevat weergegeven, hij geen bedrijfsruimte heeft en dat hij geen verontreinigd rioolwater afvoert. Hij maakt geen gebruik van het openbaar vuilwaterriool maar hij voert gezuiverd water af via een IBA. De overloop van de IBA komt in drie afwaterpunten in een zakgreppel terecht. Aan zowel de oost- als westzijde van zijn perceel loopt een zakgreppel en die zijn voldoende om te voorkomen dat het erf blank komt te staan zonder dat er afgewaterd hoeft te worden naar de schouwsloot. Voor zover dat wel gebeurt, is dit volgens belanghebbende uitsluitend het gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente Westerveld. De gemeente heeft namelijk een beschadigd groot dubbel riool aan de noordzijde van het perceel vervangen door een enkelvoudig riool, waardoor er veel meer hemelwater van de openbare weg en het fietspad in zijn zakgreppels vloeit en ook wordt overgestort in de schouwsloot, aldus belanghebbende.
4.6
Het Hof overweegt als volgt. In de wetsgeschiedenis betreffende het begrip woonruimte zoals opgenomen in artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) is het volgende opgenomen: “Een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid zonder dat delen van die ruimte in gebruik zijn gegeven is een woonruimte. Een ruimte wordt aangemerkt als een woonruimte indien de ruimte blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid zonder dat daarbij delen van die ruimte in afzonderlijk gebruik worden gegeven. Een ruimte voorziet blijkens zijn inrichting als afzonderlijk geheel in woongelegenheid indien de voor de bewoning wezenlijke voorzieningen in die ruimte aanwezig zijn. Tot de voor bewoning essentiële voorzieningen behoren in ieder geval een keuken, aparte wasgelegenheid, zoals een wastafel, bad of douche, en een toilet (HR 23 juli 1984, BNB 1984/281 t/m 284)." (Kamerstukken II 1998/99, 26 367, nr. 3, blz. 21). De Wvo is in 2009 vervangen door de Waterwet. De definitie van het begrip woonruimte in artikel 7.1 van de Waterwet en artikel 1 van de Verordening is identiek aan de definitie in artikel 17 van de Wvo, zodat de wetsgeschiedenis van de Wvo dienaangaande door het Hof van belang wordt geacht voor de uitleg van het begrip woonruimte zoals opgenomen in de Verordening.
4.7
Het Hof is in het licht van die wetsgeschiedenis van oordeel dat een IBA niet een voor bewoning essentiële voorziening is. Voor de woonfunctie is het feitelijk al voldoende dat het afvalwater de woonruimte kan verlaten. Niet relevant is op welke wijze – met behulp van riolering, een IBA of anderszins – het afvalwater wordt afgevoerd en of dit conform geldende wet- en regelgeving geschiedt, omdat dit niet van invloed is op de woonfunctie. De IBA vervult weliswaar een nuttige functie bij de afvoer van het afvalwater uit de woning, maar maakt daarvan naar het oordeel van het Hof geen onderdeel uit en valt daarom niet onder het begrip woonruimte zoals opgenomen in de Verordening (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 29 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10327).
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een private IBA heeft. Alléén het afvalwater vanuit zijn woning wordt in deze IBA gezuiverd. Er is geen sprake van aansluiting van meer dan één huishouden op deze IBA. De woning van belanghebbende is aangesloten op de riolering. Belanghebbende maakt van de rioolaansluiting, die door de gemeente Westerveld tot aan de onroerende zaak is doorgetrokken, echter geen gebruik. Hij loost zijn afvalwater uitsluitend via de IBA. Het huishoudelijk afvalwater wordt ook niet opgeslagen en periodiek afgevoerd naar een afvalwaterverwerkende installatie.
4.9
Nu in het onderhavige geval sprake is van een IBA in eigen beheer, is van een zuiveringtechnisch werk in de zin van de Verordening geen sprake. Artikel 122c van de Waterschapswet waarin – anders dan in de Verordening en de Waterwet – niet is opgenomen dat het werk in exploitatie bij een waterschap of gemeente dient te zijn, doet daaraan niet af, omdat, voor zover deze bepaling in het licht van dit geschil al van belang kan worden geacht, de in artikel 122c van de Waterschapswet opgenomen definitie is ontleend aan de inmiddels vervallen Wvo, die ervan uitging dat een zuiveringsinstallatie werd beheerd door zogenoemde kwaliteitsbeheerders, dat wil zeggen het Rijk en de met het kwaliteitsbeheer belaste waterschappen (Kamerstukken II, 1998/99, 26367, nr. 3, blz.1 en blz. 23). Een zuiveringtechnisch werk in eigen beheer valt daar dus niet onder (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 29 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10327).
4.1
De IBA functioneert zelfstandig als een geheel en is, naar het oordeel van het Hof, aan te merken als een “naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte” zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Verordening. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar terecht aanslagen verontreinigingsheffing bedrijfsruimte heeft opgelegd. Voor die situatie is tussen partijen niet in geschil dat de bestreden aanslagen tot de juiste hoogte zijn vastgesteld.
4.11
Gelet op het voorgaande, behoeven belanghebbendes grieven in incidenteel hoger beroep tegen het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de verontreinigingsheffing woonruimte geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.