ECLI:NL:GHARL:2023:7694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
200.171.632/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor tekortkomingen bij verbouwing woning en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023, gaat het om een geschil tussen consumenten en een aannemer over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan een woning. De consumenten, appellanten in het principaal hoger beroep, hebben de aannemer, geïntimeerde, aangeklaagd wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. Het hof heeft eerder een deskundigenbericht laten opstellen, waaruit bleek dat de aannemer toerekenbaar tekortgeschoten is in de uitvoering van de verbouwing. De deskundige concludeerde dat de constructie van de vloer en de kapconstructie niet voldeed aan de eisen, wat leidde tot aanzienlijke herstelkosten. De consumenten vorderden schadevergoeding voor de kosten van herstel, die door de deskundige zijn begroot op € 39.647,91 voor de vloer en € 113.520,33 voor de kap, beide inclusief BTW. Het hof oordeelde dat de eisvermeerdering van de consumenten, gebaseerd op nieuwe omstandigheden, toelaatbaar was en dat de aannemer aansprakelijk was voor de schade die de consumenten hadden geleden als gevolg van de tekortkomingen. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd en de aannemer veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 180.888,43 aan de consumenten, inclusief de kosten van beide instanties. De proceskosten werden eveneens aan de aannemer opgelegd, aangezien deze grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.171.632/01
(zaaknummer rechtbank 67020 / HA ZA 08-250)
arrest van 12 september 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

en
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna: in mannelijk enkelvoud [appellanten] ,
advocaat: mr. D.J. Kap,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J. Jans.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 1 maart 2022, waarin een deskundigenbericht is bevolen,
- het bericht van het hof aan partijen dat mr. Sandick is vervangen door mr. Milar,
- het deskundigenbericht van 18 januari 2023,
- de memorie van [appellanten] na deskundigenbericht,
- de antwoord memorie van [geïntimeerde] na deskundigenbericht,
- het verzoek om een mondelinge behandeling van mr. Jans, het bezwaar daartegen van mr. Kap en de beslissing van het hof bij rolbeschikking van 25 april 2023.
1.2.
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft [appellanten] zijn eis vermeerderd. [geïntimeerde] maakt daartegen bezwaar. Het hof zal de vermeerdering van eis toestaan.
2.2.
Uitgangspunt is dat de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel de aan oorspronkelijk eiser (hier: [appellanten] in reconventie) toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep is beperkt, in die zin dat deze in beginsel de eigen eis niet later dan in de memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Een verandering of vermeerdering van eis ná het nemen van de memorie van grieven of antwoord kan toelaatbaar zijn, als daarmee aanpassing wordt beoogd aan pas na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
2.3.
In dit geval gaat het om nieuwe omstandigheden en komt de eisvermeerdering niet in strijd met de goede procesorde. Het debat over de kosten van herstel van de kapconstructie en de vloer is aan de orde gesteld in de memorie van grieven (grief XLVIII, tussenarrest 5.25 tot en met 5.29). Het hof heeft hierop nog niet beslist, maar juist hiervoor de deskundige benoemd. De vermeerdering van eis na het deskundigenbericht ziet alleen op de omvang van de schade en is gebaseerd op nieuwe ontwikkelingen: met name de begroting van de herstelkosten in het deskundigenbericht. De eisvermeerdering vindt daarom plaats als onderdeel van het debat dat tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep uitgebreid is gevoerd over het tekortschieten van [geïntimeerde] en de omvang van de als gevolg daarvan geleden schade. Het is geen nieuwe, onverwachte, laat staan onaanvaardbare, uitbreiding van het partijdebat en [geïntimeerde] heeft in zijn antwoord memorie na deskundigenbericht de gelegenheid gehad en ook genomen om inhoudelijk verweer te voeren tegen de vermeerderde eis.
2.4.
Het hof zal op de grondslag van de vermeerderde eis beslissen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Het hof houdt vast aan de overwegingen en beslissingen van het tussenarrest van 16 juli 2019.
Deskundigenbericht
3.2.
Het hof heeft de heer [naam1] benoemd als deskundige en hem vragen voorgelegd over de constructie van de vloer van de zolder, het dak en de eventuele kosten van herstel.
3.3.
In het deskundigenbericht van 18 januari 2023 heeft de deskundige [naam1] – samengevat – de vragen van het hof als volgt beantwoord: De vloer zoals die is aangelegd door [geïntimeerde] is vanuit het oogpunt van stijfheid niet belastbaar en vanuit het oogpunt van sterkte voor slechts 20,3% belastbaar door gebruiksbelasting. Voor herstel is nodig dat de bestaande balken worden versterkt of dat extra balken moeten worden bijgeplaatst. Ook heeft de deskundige vastgesteld dat – los van de vloer van de zolder – de kapconstructie niet voldoet en onvoldoende is geïsoleerd. De kap moet worden vervangen en er moet een stalen onderslagbalk worden aangebracht. Genoemde deskundige heeft waargenomen dat twee gordingen in ruimte 1.4. (i.e. een slaapkamer) zichtbaar doorbuigen en dat één van deze gordingen een splijtscheur vertoont. Uit berekeningen blijkt dat het spantbeen van spant 2 op 285% van zijn capaciteit op buigsterkte wordt belast. Ook de spantbenen van spant 1 en 3 worden overbelast. De dakelementen die de gordingen steunen, rusten niet op de muurplaat, maar zijn bevestigd aan kantgordingen. Er zijn vurenhouten regels aangebracht, maar de bevestigingsmiddelen zijn niet door de regels, maar door het sandwichelement van EPS met spaanplaat aangebracht. Het EPS en de spaanplaat zijn niet geschikt om de krachten over te brengen, waardoor uiteindelijk de gootconstructie wordt belast door de dakelementen, met als gevolg dat het buitenspouwblad (dat wil zeggen: de buitenmuur) kan gaan wijken. De deskundige heeft een dergelijke wijking ook daadwerkelijk aangetroffen. De kosten van het herstel beraamt de deskundige op basis van offertes op € 39.647,91 voor het verstevigen van de verdiepingsvloer en op € 113.520,33 voor het vervangen van de kap (beide bedragen inclusief BTW).
3.4.
[geïntimeerde] betwist dat hij tekortgeschoten is en betwist ook de hoogte van de herstelkosten. Voor zijn betwisting van het tekortschieten verwijst hij naar het deskundigenrapport (d.d. 30 september 2014) van [naam2] , die als onafhankelijke deskundige is benoemd door de rechtbank. Dat deskundigenrapport houdt (voor zover hier relevant) in:
“[…]
g) Is naar uw oordeel de door [geïntimeerde] gemaakte kapconstructie deugdelijk? Zo neen, in welk opzicht is de constructie ondeugdelijk en op welk bedrag begroot u de kosten van herstel?
Antwoord: Tekening bouwaanvraag gewijzigde toestand, DO-2, dd: 14-01-2007 alsmede het bijbehorende technische blad D03, dd: 29-03-2007 zijn door [geïntimeerde] gehanteerd.
De keuze van " [geïntimeerde] ” om de kap van een sporen kap te wijzigen in een spanten met gordingen kap ligt voor de hand. Doordat de geïsoleerde dakplaten zelfdragende eigenschappen hebben is een gordingkap constructief aantrekkelijker.
De toegepaste FSC Vuren klasse B is gecertificeerd en staat toe dat er zich in het hout hartscheuren voordoen.
Dimensionering van muurplaat, spantbenen en gordingen zijn constructief voldoende. Spantafstand is constructief in orde. De gordingafstand is in relatie tot de toegepaste geïsoleerde dakplaat in orde.
In de achterste slaapkamer aan rechter zijgevelzijde dient een gording toegevoegd te worden tussen de achterste twee spanten.
De kosten voor het aanbrengen van een gording in de achterste slaapkamer bedragen € 245,00 excl. BTW.
De situatie waar de geïsoleerde dakplaten op de dakkapel rusten kan het detail niet volledig beoordeeld worden. Een hiervoor in de kap opgenomen draagconstructie ontbreekt Normaliter wordt een gevelelement/kozijn niet als dragend element beschouwd. Gezien de kapbelasting, materiaalkeuze, opbouw en dimensionering van het kozijn is deze situatie constructief in balans.
Voorts worden dit soort detailleringen uit esthetisch oogpunt vaak op deze manier opgelost. Een extra drager over een kozijn geeft bij deze detailleringen een erg onbevredigend beeld.
Steekproefsgewijs zijn delen van de muurplaat geïnspecteerd. De muurplaat is, daar waar geïnspecteerd is, voldoende bevestigd aan de onderliggende constructie. De dakplaten hebben ter plekke van de muurplaat ook voldoende oplegging.
Concluderend kan derhalve worden gesteld dat de kapconstructie deugdelijk is met uitzondering van de ontbrekende gording in de achterste slaapkamer.
3.5.
[geïntimeerde] weerspreekt naar het oordeel van het hof met alleen een verwijzing naar dit eerdere deskundigenrapport niet voldoende concreet en onderbouwd dat en waarom de waarnemingen en de berekeningen van de deskundige [naam1] juist zijn. Zo heeft deskundige [naam2] de conclusie dat de dimensionering van muurplaat, spantbenen en gordingen constructief op orde zijn, anders dan deskundige [naam1] , in zijn rapport niet gedetailleerd onderbouwd en inzichtelijk gemaakt aan de hand van een berekening. Uit zijn deskundigenbericht blijkt ook niet dat de deskundige [naam2] de bevestiging van de dakelementen aan de muurplaat heeft onderzocht of beoordeeld. Het hof volgt daarom de deskundige [naam1] in zijn deskundigenoordeel dat zowel de dakconstructie als de vloerconstructie niet voldoen aan de daarvoor geldende eisen en maakt dat oordeel tot het zijne. Daarmee is met een voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat [geïntimeerde] op deze punten toerekenbaar is tekortgeschoten.
Hoogte van de schade
3.6.
[geïntimeerde] is daarom aansprakelijk voor de schade die [appellanten] als gevolg van die toerekenbare tekortkomingen heeft geleden. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op de ernst en de aard van de door de deskundige vastgestelde gebreken en de jarenlange procedure waarin partijen hierover zijn verwikkeld, van [appellanten] niet kan worden gevergd om [geïntimeerde] nog in de gelegenheid te stellen deze gebreken zelf te verhelpen zoals art. 7:759 BW in beginsel vooropstelt. [appellanten] kan daarom op de voet van art. 6:74 BW aanspraak maken op vergoeding van zijn schade. Die schade zal het hof begroten, en zo nodig schatten (art. 6:97 BW,) op de kosten van het herstel. Deskundige [naam1] heeft – zoals gevraagd door het hof – een offerte op laten maken van de kosten van het herstel. [geïntimeerde] betwist de hoogte van de kosten; [appellanten] voert aan dat een aanzienlijk deel van de kosten die hij zal moeten maken niet in de offerte is opgenomen. Deze kosten vordert hij bij wijze van eisvermeerdering.
3.7.
[appellanten] betoogt dus dat zijn schade groter is dan de kosten zoals die in het deskundigenbericht van [naam1] zijn begroot, terwijl [geïntimeerde] betoogt dat de schade van [appellanten] juist lager is. Het hof zal de argumenten van partijen hierna verwerpen en de schade van [appellanten] voor de herstelkosten van dakconstructie en zoldervloer begroten op € 39.647,91 en € 113.520,33 (beide bedragen inclusief btw).
3.8.
[geïntimeerde] komt op tegen de hoogte van de herstelkosten. Zijn standpunt dat een praktische oplossing mogelijk is (en sloop van de kapconstructie niet nodig zou zijn) is niet voldoende concreet onderbouwd, hoewel dat wel op de weg van [geïntimeerde] had gelegen. [geïntimeerde] voert ook verweer tegen de begroting van de herstelkosten door de deskundige [naam1] (op basis van de offerte van [naam3] ). Het hof passeert ook dit verweer. [geïntimeerde] legt zelf geen offertes over en zijn betoog dat verschillende kosten buitensporig of niet marktconform zouden zijn is niet concreet gemaakt en niet onderbouwd met bijvoorbeeld andere offertes. Ook leidt het hof uit de offerte van [naam3] niet af dat het niet om noodzakelijke herstelwerkzaamheden maar om verbeteringen zou gaan. [geïntimeerde] onderbouwt zijn verweer op dit punt dan ook onvoldoende. Dat er reiskosten en reistijd in rekening wordt gebracht, acht het hof redelijk. [geïntimeerde] voert ook niet onderbouwd aan dat een aannemer die dichterbij gevestigd is, de herstelwerkzaamheden goedkoper zou kunnen uitvoeren. Ook deze kosten zijn daarom een schadepost van [appellanten] die het gevolg is van de geconstateerde toerekenbare tekortkomingen waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is.
3.9.
[appellanten] stelt daarentegen dat zijn schade hoger is dan de in de offerte genoemde bedragen. Hij vordert:
  • indexatie van de schadebedragen;
  • een schadevergoeding voor de bestrating, het opnieuw opmetselen buiten en binnenblad, binneninrichting, zonwering, vloerbedekking, inrichting, constructieberekening en de wijzigingen naar aanleiding van de constructieberekeningen alsmede coördinatiekosten derden;
  • een schadevergoeding voor een kleinere leefruimte als gevolg van aan te brengen isolatiemateriaal;
  • een schadevergoeding voor het vervangen van deuren en tegelwerk;
  • een schadevergoeding voor de post “onvoorzien”;
  • een schadevergoeding voor verhuiskosten en herinrichtingskosten.
3.10.
[appellanten] vordert dat het hof vanaf december 2022 een opslagpercentage per maand toepast op alle in de eis vermelde schadeposten, dat overeenkomt met het CBS-prijsindexcijfer voor bouwkosten dat op die (komende) maanden betrekking heeft.
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellanten] pas overgaat tot herstel nadat daarover een definitieve rechterlijke uitspraak is gedaan en – mogelijk – voor de financiële middelen daarvoor afhankelijk is van de nakoming van een eventuele veroordeling door [geïntimeerde] , blijft het moment van herstel de keuze van [appellanten] zelf. Voor prijsstijgingen die het gevolg zijn van tijdsverloop is [geïntimeerde] daarom niet aansprakelijk: het hof zal daarom het offertebedrag niet indexeren.
3.11.
[appellanten] vordert een schadevergoeding voor de bestrating, het opnieuw opmetselen buiten en binnenblad, binneninrichting, zonwering, vloerbedekking, inrichting, constructieberekening en de wijzigingen naar aanleiding van de constructieberekeningen alsmede coördinatiekosten derden, een schadevergoeding voor het vervangen van deuren en tegelwerk. De schade zou in goede justitie moeten worden begroot, althans op een lumpsum van € 50.000,00, volgens [appellanten]
3.12.
Het hof overweegt als volgt. Beide offertes van [naam3] vermelden dat daarin niet is opgenomen:

- Bestrating
- Opnieuw opmetselen buiten en binnenblad
- Binneninrichting
- Zonwering
- Vloerbedekking
- Inrichting
- Constructieberekening
- Wijzigingen nav constr. Ber.
- Coordinatiekosten derden
3.13.
[appellanten] verwijst naar die opmerkingen in de offertes ter onderbouwing van zijn vordering, maar stelt verder niets concreets over deze werkzaamheden of de noodzaak ervan en geeft geen enkele onderbouwing van de hoogte van de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn, ook niet voor het vervangen van deuren en tegelwerk. Die onderbouwing had, gelet op de eindfase waarin de procedure zich na zoveel jaren bevindt, wel van [appellanten] verwacht mogen worden. Het hof acht daarom onvoldoende onderbouwd dat [appellanten] op dit punt schade heeft geleden, waarbij [appellanten] over die schade ook te weinig stelt om te kunnen oordelen dat die schade in causaal verband staat met de tekortkomingen van [geïntimeerde] .
3.14.
[appellanten] stelt ook dat hij ongeveer 3,5 m2 aan vloeroppervlakte verliest door de aan te brengen isolatie en vordert daarvoor een schadevergoeding van € 14.000,-.
3.15.
Deze vordering is niet toewijsbaar. Om te beginnen ziet de offerte die onderdeel uitmaakt van het deskundigenbericht op de hoogte van de herstelkosten, er bestaat geen verplichting om de werkzaamheden conform deze offerte uit te (laten) voeren. De uiteindelijke beslissing hoe het dak geïsoleerd dient te worden, blijft aan [appellanten] Zelfs als juist is dat het aanbrengen van isolatiemateriaal tot minder beschikbaar vloeroppervlakte op de zolder zou leiden, staat daarmee nog niet vast dat op dit punt sprake is van schade die in (causaal) verband staat met een tekortkoming van [geïntimeerde] . Immers, in grieven XXI, XXIX en XXXIX klaagt [appellanten] over de isolatiewaarde van de Unidek dakplaten, die volgens hem hoger zou moeten zijn dan isolatiewaarde van de door [geïntimeerde] gebruikte Unidek dakplaten. Maar in zijn grieven en na vermeerdering van eis onderbouwt [appellanten] niet dat als [geïntimeerde] de overeenkomst, in de hypothetische situatie, zonder tekortkomingen zou zijn nagekomen [geïntimeerde] de gewenste isolatiewaardes van het dak zou hebben kunnen realiseren zonder verlies aan vloeroppervlakte op de zolder. Zelfs als juist zou zijn dat [appellanten] beschikbaar vloeroppervlakte verliest door de isolatie, betekent dit dus niet dat een verlies aan vloeroppervlak het gevolg is van de tekortkomingen van [geïntimeerde] zodat het causaal verband ontbreekt. De op dit punt gevorderde schadevergoeding is daarom niet toewijsbaar.
3.16.
Ook vordert [appellanten] schadevergoeding ter hoogte van 10% van het offerte bedrag voor “onvoorziene” kosten. Het hof acht deze kosten niet toewijsbaar omdat ook deze post onvoldoende is voorzien van een deugdelijke onderbouwing.
3.17.
Tot slot vordert [appellanten] schadevergoeding ter hoogte van 5% van het offerte bedrag voor verhuiskosten. Met betrekking tot de verhuiskosten stelt [appellanten] te weinig om te kunnen oordelen dat voor de verbouwing van het dak een verhuizing noodzakelijk zal zijn, laat staan voor welke duur. Het hof kan niet – zonder toelichting, die ontbreekt – een percentage van de aanneemsom daarvoor als schadevergoeding toewijzen.
Bewijs
3.18.
Het hof komt aan (verdere) bewijslevering niet toe, omdat zowel aan de zijde van [appellanten] als van [geïntimeerde] geen voldoende concreet bewijs is aangeboden van stellingen die niet vaststaan en als zij zouden worden bewezen, tot een andere beslissing in principaal of incidenteel hoger beroep zouden kunnen leiden. Dat leidt tot de volgende beslissingen.
In incidenteel hoger beroep:
3.19.
De drie grieven in het incidenteel hoger beroep falen (r.o. 5.32 - 5.39 van het tussenarrest van 16 juli 2019). Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep (zie hierna onder 3.26.).
In principaal hoger beroep: ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde]
3.20.
heeft (in conventie in eerste aanleg) betaling gevorderd van een bedrag van € 47.465,21 ter zake van gesteld meerwerk. De rechtbank heeft daarvan een bedrag van € 36.256,40 toegewezen (te vermeerderen met de wettelijke rente). Daartegen richten zich de grieven I tot en met VII van [appellanten] en die grieven slagen grotendeels (r.o. 5.1. tot en met 5.9 tussenarrest van 16 juli 2019). Het hof oordeelt dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van meerwerk grotendeels niet toewijsbaar is. Een bedrag van € 750,89 is wel toewijsbaar (r.o. 5.9 van het tussenarrest van 16 juli 2019) en tegen de daarover toegewezen wettelijke rente is geen grief gericht: ook die is derhalve toewijsbaar. De gevorderde beslagkosten worden afgewezen.
In principaal hoger beroep: ten aanzien van de vorderingen van [appellanten]
3.21.
heeft (in reconventie in eerste aanleg en na vermeerdering van eis) betaling gevorderd van een bedrag van € 162.430,96. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 28 januari 2015 in reconventie een bedrag van € 27.720,19 toegewezen. Daartegen is door [geïntimeerde] (in incidenteel hoger beroep) op zichzelf niet met een grief opgekomen, zodat dit bedrag vaststaat en het hof daarvan uitgaat.
3.22.
Grief XLVIII (zie onder 3.2 en verder hiervoor) en de veeggrief LII slagen. De andere grieven die [appellanten] richt tegen de bestreden vonnissen leiden niet tot toewijzing van een hoger bedrag. Hiervoor werd vastgesteld (r.o. 3.8 en 3.21) dat de bedragen van € 27.720,19 en € 39.647,91 en € 113.520,33 als schadevergoeding toewijsbaar zijn. Dat betekent dat het eindvonnis van de rechtbank van 28 januari 2015 zal worden vernietigd. Omwille van de duidelijkheid zal het hof ook de tussenvonnissen van de rechtbank 18 juni 2008, 11 november 2009, 24 februari 2010, 29 augustus 2012, 17 juli 2013 en 22 januari 2014 vernietigen. Het hof zal, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellanten] te betalen:€ 27.720,19 , € 39.647,91 en € 113.520,33, dus € 180.888,43 in totaal. Wettelijke rente daarover is niet gevorderd en zal dus ook niet worden toegewezen
3.23.
Tegen het comparitievonnis na antwoord in eerste aanleg van 18 juni 2009 staat gezien het bepaalde in artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zoverre niet in het hoger beroep hiertegen kan worden ontvangen. De gevorderde vernietiging van de beschikkingen van 9 juni 2010, 1 juni 2011 en 19 maart 2014 – die zien op het vaststellen van een voorschot deskundige – wordt bij gebreke van enig belang daarbij afgewezen.
Proceskosten eerste aanleg:
3.24.
Bij die uitkomst is [geïntimeerde] in conventie en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de proceskosten veroordelen.
Het hof begroot die proceskosten
in eerste aanlegin conventie aan de zijde van [appellanten] op:
- griffierecht € 1.085,00
- salaris advocaat in conventie € 2.026,50 (3,5 punten × tarief € 579,00)
3.25.
Aangezien de vordering waarop het getuigenverhoor in eerste aanleg zag, is afgewezen, laat het hof de kosten van het getuigenverhoor (het bijwonen van het verhoor zelf en de getuigentaxe) voor rekening van [appellanten] Uit de beschikkingen van 9 juni 2010, 1 juni 2011 en 19 maart 2014 volgt dat in eerste aanleg in reconventie voor de twee deskundigenberichten in totaal € 6.031,64 (€ 2.320,50 plus € 1.219,75 plus 2.491,39) door [appellanten] is gedragen. Gelet op dit een en ander begroot het hof de proceskosten van de procedure in conventie in
eerste aanlegin reconventie aan de zijde van [appellanten] op:
- griffierecht € 1.085,00
- kosten deskundigen € 6.031,64
- salaris advocaat in reconventie € 9.236,50 (6,5 punten × € 1.421,00)
Proceskosten hoger beroep
3.26.
[geïntimeerde] is in (principaal en incidenteel hoger beroep) grotendeels in het ongelijk gesteld. Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de proceskosten veroordelen.
Het hof begroot de proceskosten van de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellanten] op:
- explootkosten € 98,75
- griffierecht
€ 711,00
Totaal verschotten € 809,75
- kosten deskundigenbericht € 6.781,45
- salaris advocaat € 12.183,50 (3,5 punten × appeltarief V € 3.481,00)
3.27.
Gelet op het financieel belang van de vorderingen waar het incidenteel hoger beroep op ziet, begroot het hof de proceskosten van [appellanten] in incidenteel hoger beroep op:
- salaris advocaat € 591,50 (1 punt × appeltarief II € 1.183,00×0,5)
3.28.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep
4.1.
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 18 juni 2008;
4.2.
vernietigt het eindvonnis van 28 januari 2015 en de tussenvonnissen van 11 november 2009, 24 februari 2010, 29 augustus 2012, 17 juli 2013 en 22 januari 2014 van de rechtbank (thans) Noord-Nederland. locatie Assen en doet opnieuw recht:
4.3.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 750,89, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 november 2007 tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 180.888,43,
4.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op:
  • € 1.085,00 voor verschotten,
  • € 2.026,50 voor salaris (in conventie),
  • € 6.031,64 voor kosten deskundigenberichten en
  • € 9.236,50 voor salaris (in reconventie),
en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op:
  • € 809,75 voor verschotten,
  • € 6.781,45 voor kosten deskundigenbericht,
  • € 12.183,50 voor salaris (in principaal hoger beroep), en
In het incidenteel hoger beroep
4.6.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] begroot op € 591,50 voor salaris advocaat,
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.7.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en P.S. Bakker, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
griffier rolraadsheer