ECLI:NL:GHARL:2023:7633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.317.037
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over kwalificatie van overeenkomst en rechtsgeldige opzegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Huurgarant.com B.V. [appellant] had een overeenkomst gesloten met Huurgarant met betrekking tot zijn woning in [woonplaats1]. Na de opzegging van deze overeenkomst door [appellant] in de zomer van 2021, weigerde Huurgarant deze opzegging te accepteren. [appellant] vorderde bij de kantonrechter dat de overeenkomst voor recht zou worden verklaard als beëindigd, of dat de overeenkomst zou worden vernietigd op grond van dwaling. De kantonrechter wees deze vorderingen af, waarna [appellant] hoger beroep instelde.

Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst gekwalificeerd kan worden als een huurovereenkomst en niet als een beheerovereenkomst. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten van artikel 7:201 BW zijn nageleefd en dat er geen rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden, omdat de opzegging niet voldeed aan de limitatieve opzeggingsgronden van artikel 7:271 jo. 7:274 BW. Het beroep van [appellant] op dwaling werd afgewezen, omdat hij niet kon aantonen dat Huurgarant op de hoogte was van zijn wens om de overeenkomst op elk moment te kunnen opzeggen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom huurovereenkomsten en de bescherming van huurders onder het huurrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.037
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 9511177
arrest van 12 september 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. R.P. Sijbrandij
tegen
Huurgarant.com B.V.
die is gevestigd in Rotterdam
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: Huurgarant
advocaat: mr. P. Smit

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 6 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] ;
  • het herstelexploot;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Daarna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op 8 oktober 2019 heeft [appellant] met betrekking tot zijn woning in [woonplaats1] een
"huurovereenkomst woonruimte" gesloten met Huurgarant. In de zomer van 2021 heeft [appellant] de desbetreffende overeenkomst opgezegd. Huurgarant heeft die opzegging echter niet geaccepteerd.
2.2.
[appellant] heeft bij de kantonrechter primair gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de overeenkomst ten einde is gekomen, dan wel zal bepalen op welke datum deze zal eindigen. Subsidiair wil hij dat de overeenkomst wordt vernietigd op grond van dwaling. In beide gevallen wil hij dat Huurgarant wordt veroordeeld om de woning te ontruimen en dat Huurgarant in de proceskosten wordt veroordeeld.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Hij heeft vier bezwaren (grieven) aangevoerd op grond waarvan volgens hem het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven.
2.4.
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter en zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen. Hierna zal het hof toelichten hoe het tot dit oordeel komt.

3.Het oordeel van het hof

Juridisch kader: huurovereenkomst of beheerovereenkomst?
3.1.
Om te kunnen bepalen of de overeenkomst die tussen partijen is gesloten een beheersovereenkomst is (conform de stelling van [appellant] ) of een huurovereenkomst (zoals Huurgarant betoogt) is van belang welke wederzijdse rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient mede te worden beantwoord aan de hand van de vraag welke bedoeling partijen bij het sluiten van de overeenkomst hadden en wat zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Als vaststaat wat de inhoud van de overeenkomst is, kan de overeenkomst vervolgens worden gekwalificeerd.
3.2.
De overeenkomst die [appellant] en Huurgarant in oktober 2019 hebben gesloten vermeldt in de kop dat sprake is van een “
huurovereenkomst woonruimte”. In de overeenkomst zelf is bepaald dat [appellant] als
verhuurdercontractspartij is bij de overeenkomst en Huurgarant als
huurder. Verder staat beschreven dat Huurgarant de woning van [appellant] zal
huren, dat [appellant] daarvoor maandelijks
huurinkomsten(dus geen beheerfee) zal ontvangen en dat Huurgarant voornemens is de woning te gaan
onderverhuren. [appellant] heeft het gehuurde ook feitelijk in gebruik gegeven aan Huurgarant en hoewel Huurgarant de woning vervolgens (op eigen naam en voor eigen risico) onderverhuurde, was zij zelf aansprakelijk voor de maandelijkse huurbetaling aan [appellant] . Verder is in de overeenkomst bepaald dat het
huurcontractna verloop van een jaar kan worden opgezegd met inachtneming van de genoemde opzegtermijn, dat Huurgarant zich verplicht zorg te dragen voor klein onderhoud (zoals ook de wet aan een huurder voorschrijft) en daarnaast dat [appellant] verantwoordelijk is voor het groot onderhoud van de woning (zoals waar ook de wet een verhuurder toe verplicht) en voor de betaling van belastingen en andere heffingen. Op de website van Huurgarant presenteert zij zich als een “
betrouwbare huurder” en als
huurderen beheerder ineen en wordt (onder meer) benadrukt dat dankzij de diensten van Huurgarant een ieder zorgeloos kan
verhuren.
3.3.
Om te voldoen aan de elementen van een huurovereenkomst gelden ingevolge artikel 7:201 BW twee vereisten: allereerst de verplichting van de verhuurder om een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te geven en ten tweede de verplichting van de huurder om daarvoor een tegenprestatie te voldoen. Naar het oordeel van het hof voldoet de overeenkomst aan beide wettelijke elementen: [appellant] heeft de woning aan Huurgarant in gebruik gegeven en Huurgarant heeft de overeengekomen tegenprestatie voldaan. Ook zijn de overige tussen partijen overeengekomen voorwaarden verenigbaar met het wettelijk huurregime. Dat op de website van Huurgarant staat vermeld, zoals [appellant] heeft opgemerkt, dat Huurgarant (ook) het technisch en financieel
beheervoor haar rekening neemt, maakt het voorgaande niet anders. Deze zin moet namelijk niet op zichzelf gelezen worden (wat de schijn zou kunnen wekken dat sprake is van
beheer), maar moet worden bezien in samenhang met de overige inhoud van de website. Daarop staat duidelijk vermeld dat Huurgarant
huurderwordt en alleen het klein onderhoud zal verrichten. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat tot betaling van de huur (zijnde het financieel beheer) en het verrichten van klein onderhoud (zijnde het technisch beheer) Huurgarant als
huurderverplicht is en niet als
beheerder. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet anders dan geconcludeerd worden dat er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
3.4.
Mede gelet op de tekst van de overeenkomst waarin meermaals het woord “huur” of een variant daarop is gebruikt, is het hof bovendien van oordeel dat Huurgarant mocht verwachten - en dat [appellant] dat zo had moeten begrijpen - dat zij onderhavige woning van [appellant] zou
hurenen dat niet enkel een beheersovereenkomst is gesloten. Dat [appellant] zich er op dat moment niet van bewust was dat bij een huurovereenkomst ook de dwingendrechtelijke regels met betrekking tot huurbescherming automatisch van toepassing zijn (waarvan partijen niet, of niet zomaar, kunnen afwijken), zodat - anders dan hij dacht - de overeenkomst niet ‘zomaar’ opzegbaar bleek te zijn, maakt dat niet anders. Verderop komt het hof terug op [appellant] onjuiste voorstelling van zaken en op de stelling van [appellant] dat vanwege die onjuiste voorstelling de overeenkomst vernietigbaar is.
De huurovereenkomst is niet door opzegging ten einde gekomen
3.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de woning van [appellant] bestemd was om te worden gebruikt als woonruimte. Daarmee staat vast dat partijen zich, naast de bepalingen uit de (huur)overeenkomst ook dienen te houden aan de (semi)dwingendrechtelijke huurrechtbepalingen voor de (ver)huur van woonruimte. De wet bepaalt in artikel 7:271 BW in samenhang gelezen met artikel 7:274 BW dwingend dat de huurovereenkomst voor woonruimte alleen kan worden opgezegd wanneer sprake is van één van de in de wet genoemde limitatieve opzeggingsgronden. Anders dan [appellant] stelt is het niet mogelijk om van die dwingendrechtelijke opzeggingsbepaling af te wijken (artikel 7:282 jo. 7:271 BW). Dat toepassing van deze opzeggingsbepaling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is gesteld noch gebleken. De enkele opzeggingsgrond die [appellant] heeft aangevoerd (het willen verkopen van zijn woning) valt niet onder de wettelijke limitatief opgesomde opzeggingsgronden en is dus geen reden om de huurovereenkomst rechtsgeldig te kunnen beëindigen. Daarmee staat vast dat de huurovereenkomst niet door opzegging ten einde is gekomen. [appellant] heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat (alsnog) een van de limitatieve opzeggingsgronden zich voordoet op grond waarvan de huurovereenkomst (alsnog) kan worden beëindigd.
Het beroep van [appellant] op dwaling slaagt niet
3.6.
[appellant] heeft betoogd dat hij zich “
belazerd” voelt, omdat de door Huurgarant gepresenteerde flexibiliteit en contractueel overeengekomen opzegtermijn een “
wassen neus” blijken te zijn. Hij beroept zich op dwaling (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW). [appellant] stelt dat hij de overeenkomst nooit zou hebben gesloten als hij van te voren had geweten dat de overeenkomst alleen opzegbaar was op grond van de wettelijke opzeggingsgronden.
3.7.
Het hof stelt vast dat in de huurovereenkomst is opgenomen dat opzegging mogelijk is met inachtneming van een opzegtermijn. Uit de letterlijke tekst van de huurovereenkomst valt niet duidelijk af te leiden dat aan een opzegging ook de wettelijke beperking was verbonden dat sprake diende te zijn van een in artikel 7:274 BW limitatief genoemde opzeggingsgrond. Echter, een ieder wordt in beginsel verondersteld de wet te kennen, omdat anders strijd zou ontstaan met het beginsel van rechtszekerheid en een behoorlijk verloop van het rechtsverkeer zou worden belemmerd. Dat [appellant] heeft gedwaald omtrent de uitleg van de bepaling uit de huurovereenkomst ligt in zijn risicosfeer en dient naar het oordeel van het hof voor zijn rekening te blijven. Daarbij komt dat naar het oordeel van het hof voor Huurgarant niet kenbaar was dat [appellant] op ieder moment de huurovereenkomst wilde kunnen opzeggen. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst meermaals aan Huurgarant heeft verteld dat hij i) flexibiliteit nastreefde, ii) zijn handen vrij wilde hebben en houden ten aanzien van de woning en iii) op ieder moment de huurovereenkomst wilde kunnen opzeggen (met inachtneming van de contractuele opzegtermijn), maar zonder daarbij te concretiseren aan wie, op welke momenten en op welke wijze(n) hij die mededelingen zou hebben gedaan. In het licht van de gemotiveerde betwisting van Huurgarant mocht zo’n concretisering wel van hem worden verwacht. Omdat [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat zijn wens om de overeenkomst op ieder moment te kunnen opzeggen bij Huurgarant kenbaar was. En omdat niet kan worden aangenomen dat Huurgarant op de hoogte was van die wens hoefde zij [appellant] er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet op de wijzen dat onbeperkte opzegging niet mogelijk was. Het beroep op dwaling slaagt daarom niet.
De conclusie
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
3.9.
Wat betreft de veroordeling in de proceskosten kan deze uitspraak ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 6 juli 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende kosten van het hoger beroep van Huurgarant:
€ 783,- aan griffierecht;
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van Huurgarant (1 procespunt x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart dit arrest, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, R.W.E. van Leuken en H. van Loo, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034, rov. 3.2.3.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.