ECLI:NL:GHARL:2023:7582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
21-001361-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 16 december 2020, waarbij hij samen met medeverdachten geweld heeft gebruikt tegen een persoon, aangeduid als [benadeelde]. De verdachte had zich via een chatsite voorgedaan als minderjarige en had een afspraak gemaakt met het slachtoffer, wat leidde tot een confrontatie waarbij geweld is toegepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten niet proportioneel hebben gehandeld en dat hun acties niet kunnen worden gekwalificeerd als een rechtmatige burgeraanhouding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep meegewogen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001361-21
Uitspraak d.d.: 8 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 9 maart 2021 met parketnummer 16-319464-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal afwijzing gevorderd van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 9 maart 2021 ter zake van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 37,35, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2020 te [pleegplaats] , openlijk, te weten, op/aan [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde] , door die [benadeelde]
- op de grond te gooien/duwen en/of naar de grond te werken,
- naar achteren te trekken,
- aan de armen en/of benen vast te pakken/houden,
- bij de pols vast te houden en/of naar achteren te trekken,
- in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan,
- bij de keel vast te pakken en/of naar achteren te trekken ten gevolge waarvan die [benadeelde] naar achteren is gevallen, en/of door
- op de hand van die [benadeelde] te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat aangever is geslagen.
Oordeel van het hof
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 9 maart 2021, voor zover inhoudende:
Op 16 december 2020 was ik met vier anderen in [straatnaam] in [pleegplaats] om [benadeelde] te confronteren.
2. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 25 augustus 2023, voor zover inhoudende:
Ik heb de afspraak gemaakt met aangever om af te spreken en ik heb de locatie van de confrontatie uitgekozen. Ik droeg een mondkapje en een petje. We wilden aangever aanspreken op zijn gedrag, hem vragen stellen en daarna de politie bellen.
Ik stond op de hand van aangever, omdat ik hoorde dat hij een fles wilde pakken. We filmden het om hem te ‘exposen’ op Instagram. Het filmen is ook om vast te leggen dat hij toegeeft dat hij er is voor een minderjarige.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 december 2020, opgenomen op pagina 128 e.v. van het dossier van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer PL0900-2020408651 d.d. 18 december 2020, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Toen aangever ons zag, schrok hij heel erg. Eén van de jongens wilde hem vastpakken, volgens mij was dit [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]). Toen begon hij tegen te werken. [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]), de grootste van ons, is [medeverdachte 1] gaan helpen.
V: Kunt u vertellen hoe deze afspraak op [straatnaam] tot stond is gekomen?
A: Via chats. Na een kort gesprek wisselen we dan telefoonnummers uit en spreken we wat af.
V: Wie heeft het contact dan wel de afspraak onderhouden met het slachtoffer om tot een afspraak te komen?
A: Dat was ik deze keer.
V: Wie dacht het slachtoffer aan te treffen op [straatnaam] ?
A: Ik heb mij voorgedaan als [valse naam] van 15.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 december 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
Op 16 december 2020 omstreeks 20.10 uur had ik een afspraak op [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik stond voor een flat te wachten. Plotseling zag ik vijf mannen op mij af komen rennen. Ik zag dat de mannen bivakmutsen op hadden. Ik zag en voelde dat de mannen mij direct vastpakten. Ik voelde dat ik op mijn rug op de grond werd geduwd. Ik voelde dat dit met kracht werd gedaan. Ik weet dat ik vast werd gehouden aan mijn armen en benen. Ik probeerde overeind te komen. Ik voelde dat de mannen mij steeds weer tegen de grond drukten. Ik denk dat één van de mannen op mij zat.
Op dit moment voel ik pijn aan mijn rechterschouder en ik heb een schaafwondje aan
mijn rechter duim. Ook heb ik een schaafwond aan mijn rechter knie. Ik had deze pijn
en wondjes nog niet voordat ik door de mannen op de grond ben geduwd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2020, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam verbalisant 1] :
Op 16 november
(het hof begrijpt: december)2020 kregen wij de opdracht te gaan naar [straatnaam] in [pleegplaats] . Ik sprak ter plaatse met getuige [getuige] . Ik hoorde [getuige] zeggen dat zij getuige was van de mishandeling en dat zij de melder was. Ik hoorde haar zeggen dat haar man de mishandeling had gefilmd.
Om 21.04 uur bekeek ik de video die mij was toegezonden door [getuige] . Op deze video hoorde en zag ik het volgende:
- dat de camerabeelden zijn genomen vanaf de eerste verdieping van een flat aan [straatnaam]
;
- dat er vanuit deze flat zicht is op een speeltuintje;
- dat er een kale, blanke man op de grond ligt;
- dat er een groep van 6 (zes) personen rondom deze man staat;
- dat er iemand meerdere malen om hulp roept;
- dat er een persoon met een camouflagetrui op de kale man gaat zitten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2020, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam verbalisant 2] :
Ik heb de video bekeken die de verdachte [medeverdachte 3] heeft gemaakt van de openlijke
geweldpleging op 16 december 2020.
Ik zie een aantal mensen lopen/rennen richting een appartementencomplex. Ik zie vervolgens dat een man een andere man op de grond gooit. Ik zie dat er nog drie personen om heen staan. Ik zie een man met een kaal hoofd op de grond zitten (slachtoffer). Ik zie dat een man achter hem staat die hem met zijn rechterhand vasthoudt bij zijn mond en met zijn andere hand probeert de tas af te pakken.
Deze man, vanaf nu verdachte 1, is [medeverdachte 1] . Ik zie dat verdachte 1 het slachtoffer naar achter trekt.
Ik hoor uit de groep mensen, dat er geschreeuwd wordt naar het slachtoffer. Ik hoor
dat hij wordt uitgemaakt voor pedofiel.
Ik zie dat een andere man (verdachte 2) met beide handen de rechterpols van het slachtoffer vasthoudt en deze probeert hij naar achteren te trekken. De verdachte (2) is [medeverdachte 2] . Ik zie vervolgens dat verdachte 2 achter het slachtoffer staat, beide armen om de armen van het slachtoffer heen en hem op deze manier vasthoudt.
Er wordt constant gescholden.
Ik zie dat verdachte 2 het slachtoffer met beide handen bij de keel pakt en hard naar achteren trekt waardoor het slachtoffer zittend naar achter valt. Het slachtoffer komt omhoog waarna hij vervolgens door verdachte 2 bij zijn keel wordt gepakt met zijn rechter arm. Het slachtoffer wordt naar voren geduwd met zijn borst richting zijn benen.
Ik zie doorlopend in het filmpje 2 andere mannen filmen. De verdachte kan ik als volgt
omschrijven:
Verdachte (4) heeft een spijkerbroek aan met scheuren op de knieën, zwarte schoenen
een donkere pet, en een donkere jas. De verdachte (4) is [verdachte] .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat aangever is geslagen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 16 december 2020 was verdachte samen met vier anderen in [straatnaam] in [pleegplaats] om aangever te confronteren. Verdachte had zich op een chatsite voorgedaan als een minderjarige jongen en had in die hoedanigheid met aangever afgesproken om, in aanwezigheid van nog een jonge jongen, seks te hebben. Verdachte heeft ook de locatie van de afspraak uitgekozen. Toen aangever de verdachten zag, schrok hij. Een van de medeverdachten wilde aangever toen vastpakken en werd geholpen door een andere medeverdachte.
Er ontstond een worsteling, waarbij op verschillende manieren fysiek en verbaal geweld is toegepast op aangever. De verdachten droegen tijdens de confrontatie een bivakmuts of mondmasker. Meerdere betrokkenen en een buurtbewoner filmden de gebeurtenis en de buurtbewoner belde de politie. Uiteindelijk heeft de politie verdachte en de medeverdachten aangehouden.
Het hof overweegt ten aanzien van het slaan tegen het gezicht en/of lichaam van aangever dat niet met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden of de beweging die de verbalisanten als slaan hebben aangemerkt, daadwerkelijk een slaande beweging is geweest. Verdachte heeft ook telkens ontkend dat aangever is geslagen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2020 te [pleegplaats] , openlijk, te weten, op [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde]
- op de grond te gooien/duwen,
- naar achteren te trekken,
- aan de armen en benen vast te houden,
- bij de pols vast te houden en naar achteren te trekken,
- bij de keel vast te pakken en naar achteren te trekken ten gevolge waarvan die [benadeelde] naar achteren is gevallen, en door
- op de hand van die [benadeelde] te staan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een burgerarrest wilde uitvoeren. De handelingen die verdachte in dat kader heeft verricht vallen binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor de wederrechtelijkheid van deze handelingen ontbreekt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte en de medeverdachten met het slachtoffer afspraken over een ontmoeting hebben gemaakt. De chats waren daarover voldoende duidelijk. Verdachte en de medeverdachten hadden op het moment dat de afspraak was gemaakt al de politie moeten bellen en hadden dit in ieder geval moeten doen toen ze het slachtoffer daadwerkelijk aantroffen op de afgesproken plaats. Dat ze met zijn vijven gemaskerd op het slachtoffer aan kwamen lopen, is lastig te rijmen met hun verklaring dat ze het slachtoffer enkel wilden aanspreken, confronteren en vragen aan hem wilden stellen, waarna ze hem over zouden dragen aan de politie. Het toegepaste geweld is niet passend voor een burgeraanhouding.
Oordeel van het hof
Juridisch kader
Het hof stelt bij de kwalificatie van de strafbaarheid van verdachte voorop hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:304, r.o. 2.5.:
2.5.
Op grond van art. 53 Sv is het een burger toegestaan om tot aanhouding over te gaan, mits sprake is van een geval van ontdekking op heterdaad en de aanhouding tot doel heeft de verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. In het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen die handelingen worden verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om de verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, teneinde hem (onverwijld) te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar. De vraag welke handelingen in het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen worden verricht teneinde de verdachte onder controle te krijgen en hem te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van de ene persoon mag in dit verband op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander, waarbij de proportionaliteitseis ertoe strekt te beoordelen of het optreden niet in onredelijke verhouding staat tot het te bereiken doel.
Doel aanhouding
Ten aanzien van het doel van de aanhouding overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aangever wilde aanhouden en overdragen aan de politie. Eerst wilde hij aangever echter aanspreken op zijn gedrag en hem vragen stellen. Ook wilde verdachte bewijs verzamelen en daarom wilde hij zien wat in de tas van aangever zat.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de confrontatie met aangever een mondmasker droeg. De confrontatie is bovendien gefilmd door meerdere betrokkenen. De bedoeling hiervan was volgens verdachte om de beelden op internet te zetten zodat aangever zou worden ontmaskerd.
Het hof concludeert dat het doel van de confrontatie niet enkel de aanhouding van aangever is geweest. Verdachte wilde aangever eerst aanspreken op zijn gedrag en hem vragen stellen. Ook wilde hij nog meer bewijsmateriaal verzamelen, door onder andere in de tas van aangever te kijken. De confrontatie werd daarnaast gefilmd en verdachte wilde dat dit beeldmateriaal op internet zou worden gezet, zodat aangever zou worden ontmaskerd.
Bovendien blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen aangever heeft verklaard niet dat hem terstond duidelijk is gemaakt dat het een aanhouding betrof en ook heeft geen van de verdachten de politie gebeld, terwijl zij aangever al hadden gezien voordat ze naar hem toe liepen om hem te confronteren en in de gelegenheid waren om de politie te bellen nu het onmiskenbaar is dat meerdere verdachten over een telefoon beschikten, aangezien zij de confrontatie daarmee filmden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het doel van de aanhouding niet enkel het onverwijld overdragen aan een opsporingsambtenaar is geweest, maar ook het afdwingen van een bekentenis bij aangever, de verwerpelijkheid van het gedrag van aangever laten zien en deze confrontatie ter vergelding en preventie op internet zetten.
Proportionaliteit
Ten aanzien van de vraag of verdachte binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld overweegt het hof als volgt.
De jurisprudentie die ziet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van handelingen die in het kader van een burgeraanhouding worden verricht, worden voornamelijk ingekleurd door de onverwachte gebeurtenis waarmee degenen die de aanhouding hebben verricht, geconfronteerd worden. In de onderhavige zaak hebben verdachte en de medeverdachten zelf een heterdaadsituatie gecreëerd door zich via chatberichten voor te doen als een minderjarige en in die hoedanigheid met aangever af te spreken. Verdachte is dus niet op een onverwachte wijze geconfronteerd met een heterdaadsituatie, maar heeft als het ware een lokmiddel ingezet. De jurisprudentie over lokmiddelen acht het hof niet van toepassing, nu die jurisprudentie ziet op de rechtmatigheid van de opsporingsmethode door de politie en het in de onderhavige zaak burgers zijn geweest die een lokmiddel hebben ingezet. Hierdoor kan aangever geen gebruik maken van de waarborgen die het Wetboek van Strafvordering hem biedt als hij door opsporingsambtenaren zou zijn aangehouden. Omdat het van meet af aan de bedoeling van verdachte is geweest om een heterdaadsituatie te creëren en de confrontatie met aangever aldus niet onverwacht was en daarnaast de waarborgen van het Wetboek van Strafvordering bij een reguliere aanhouding niet van toepassing zijn, dient de eis van proportionaliteit streng te worden getoetst.
Het hof is van oordeel dat de handelingen die de verdachten hebben verricht niet proportioneel zijn. Om te beginnen hebben de verdachten, zoals hiervoor overwogen, hun geweld voor een deel toegepast met het oog op een ander doel dan aanhouding. Verder hebben de verdachten de politie, die het geweldsmonopolie heeft, niet ingeschakeld, terwijl zij daartoe wel de gelegenheid hadden, maar zijn zij zelf naar de heterdaadsituatie gegaan om aangever te confronteren. Zij hadden feitelijke overmacht op aangever, nu zij met vijf personen waren.
Door in die situatie ook nog met gezichtsbedekking op aangever af te komen, hem meteen vast te pakken en de confrontatie te filmen en verdergaande geweldshandelingen te verrichten, terwijl aangever ogenschijnlijk weinig fysiek verzet vertoonde nadat hij al naar de grond was gewerkt, hebben de verdachten de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit overschreden.
Gelet op het voorgaande kan een beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid omdat sprake was van een ‘burgeraanhouding’ als bedoeld in artikel 53 Sv niet slagen, zodat het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door als zelfverklaarde pedojager geweldshandelingen te verrichten jegens aangever. Door zo te handelen heeft verdachte samen met de medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast versterken feiten als de onderhavige de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving in het algemeen en voor slachtoffers en omstanders in het bijzonder, wat onder meer blijkt uit hetgeen te horen is op het filmpje dat door de buurtbewoner is gemaakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de tas, waarin zich seksuele attributen bevonden, die aangever bij zich droeg tijdens de confrontatie. Het is echter niet aan verdachte om hier nader onderzoek naar te doen. De manier waarop verdachte heeft gehandeld heeft aspecten van eigenrichting, nu de motieven voor het handelen van verdachte zijn gelegen in het zelf optreden tegen strafbare feiten. Het opsporen en vervolgen van plegers van strafbare feiten is een overheidstaak die moet plaatsvinden op een bij wet geregelde manier. Dat moet behoorlijk en integer gebeuren. Zeker als daarbij geweld wordt gebruikt. Het handelen van verdachte is dan ook in strijd met de bij wet geregelde inrichting van de samenleving. Verdachte heeft geen blijk gegeven inzicht te hebben in de strafwaardigheid van zijn handelen. Dit rekent het hof verdachte aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 19 juli 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortelijke strafbare feiten. Ook houdt het hof rekening toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij als zzp’er werkzaam is in de bouw. Ook heeft hij aangegeven dat hij niet langer actief is als pedojager.
De raadsman van verdachte heeft bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde is.
Het hof zal aan verdachte en de medeverdachten dezelfde straf opleggen, omdat de verdachten op gelijke wijze betrokken zijn geweest bij het bewezenverklaarde.
Om te benadrukken dat eigenrichting niet geaccepteerd kan worden, is het hof van oordeel dat in beginsel niet volstaan kan worden met slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 19 maart 2021 en de uitspraak in hoger beroep op 8 september 2023 zijn ruim twee jaren en vijf maanden verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval twee jaren. De termijn is dus overschreden ruim vijf maanden. Volgens standaardjurisprudentie is het uitgangspunt van de Hoge Raad dat dit in dergelijke zaken leidt tot een strafvermindering. Het hof zal daarom in plaats van voornoemde gevangenisstraf, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.037,35. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 37,35, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft de door benadeelde partij gestelde schade inhoudelijk betwist. Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en geconcretiseerd. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 8 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.