ECLI:NL:GHARL:2023:7576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
200.319.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest op grond van bedrog in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Helmantel, vorderde herroeping van een eerder arrest van 1 april 2014 op grond van bedrog, zoals bedoeld in artikel 382 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser was eerder veroordeeld tot betaling aan Aabo c.s. op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. In de voorgaande procedure had de rechtbank Groningen in 2010 en 2011 vonnissen gewezen, waarbij de eiser aansprakelijk werd gesteld voor een bedrag van € 71.503,69. De eiser stelde dat Aabo c.s. bedrog hadden gepleegd door onjuiste getuigenverklaringen te gebruiken in de eerdere procedure. Het hof oordeelde echter dat de eiser onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om zijn vordering tot herroeping te onderbouwen. Het hof benadrukte dat herroeping een buitengewoon rechtsmiddel is dat terughoudend moet worden toegepast. De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de herroepingsprocedure. Het hof wees de vordering tot herroeping af en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.319.827/01
(hoofdzaak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 200.103.872/01)
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
[eiser]
die woont in [woonplaats1]
eiser in de procedure tot herroeping
in de voorgaande procedure: appellant
hierna:
[eiser]
advocaat: mr. M. Helmantel
tegen

1.Aabo Trading Drachten B.V.

die is gevestigd in Drachten-Azeven

2. Aabo Trading Almere B.V.

die is gevestigd in Almere

3. Aabo Trading Breda B.V.

die is gevestigd in Breda

4. Aabo Trading Eindhoven B.V.

die is gevestigd in Eindhoven
gedaagden in de procedure tot herroeping
in de voorgaande procedure: geïntimeerden
hierna gezamenlijk te noemen:
Aabo c.s.
advocaat: mr. R. Gijsen

1.Het verdere verloop van de procedure

In deze zaak is op 21 maart 2023 een tussenarrest gewezen. Daarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Van [eiser] zijn daarna aanvullende stukken ontvangen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2023. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over en hoe oordeelt het hof?

2.1
Door de rechtbank Groningen zijn in 2010 en 2011 vonnissen tussen partijen gewezen. Daarbij is [eiser] uiteindelijk op grond van bestuurdersaansprakelijkheid (de Beklamel-norm) veroordeeld tot betaling aan Aabo c.s. van € 71.503,69, vermeerderd met rente en kosten. Aan die veroordeling ligt ten grondslag dat de rechtbank heeft aangenomen dat (a) [eiser] in de zomer van 2009 overeenkomsten tussen Aabo c.s. en T&K Dakwerken B.V. tot stand heeft gebracht, (b) dat [eiser] op dat moment in de onderneming van T&K een zodanige positie innam dat hij het beleid bepaalde als ware hij bestuurder en (c) dat [eiser] wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat T&K haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden.
2.2
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. Het hof heeft op
16 april 2013 een tussenarrest gewezen. Na bewijslevering op grond van dit tussenarrest, heeft het hof in het eindarrest van 1 april 2014 het eindvonnis van de rechtbank van 7 december 2011 bekrachtigd en [eiser] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. [eiser] is in zijn hoger beroep tegen de overige vonnissen van de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
2.3
In deze procedure vordert [eiser] herroeping van het arrest van 1 april 2014 op grond van bedrog (artikel 382 lid 1 sub a Rv). Het hof zal deze vordering afwijzen. Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel komt.

3.De beoordeling in hoger beroep

Juridisch kader herroeping
3.1
Op grond van artikel 384 Rv moet de vordering tot herroeping worden ingesteld bij de rechter die in de laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Dat was in dit geval het hof.
3.2
Het hof dient te beoordelen of er een grondslag bestaat om het op 1 april 2014 tussen partijen gewezen (in kracht van gewijsde gegane) eindarrest van het hof te herroepen. Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel, in die zin dat het terughoudend wordt toegepast en wel in situaties waarin een ernstige inbreuk op de rechtvaardigheid moet worden gerepareerd. De achtergrond hiervan is dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een rechtsstrijd tussen partijen binnen afzienbare termijn ten einde moet komen. Om die reden kan een onjuist geachte uitspraak in beginsel niet anders dan door het aanwenden van een normaal rechtsmiddel worden aangetast. Wanneer zo’n rechtsmiddel niet wordt aangewend, is de uitspraak onherroepelijk en bindt deze de betrokken partijen. De rechterlijke beslissingen kunnen dan niet meer opnieuw ter discussie worden gesteld.
3.3
Slechts in de gevallen die in artikel 382 Rv zijn opgesomd, staat het buitengewone rechtsmiddel van herroeping open. Op grond van deze bepaling is herroeping alleen mogelijk indien sprake is van - kort gezegd - bedrog, valsheid van stukken of achterhouding van stukken. Met uitzondering van de tweede herroepingsgrond (valsheid van stukken) gaat het om gronden waaraan een verwijtbare gedraging van de wederpartij ten grondslag ligt. Het enkel later vinden of ter beschikking komen van nader bewijs of nieuwe ondersteunende feiten, levert geen grond op om de eenmaal afgesloten procedure weer te kunnen openen.
Herroepingsgrond van bedrog (artikel 382 lid 1 sub a Rv)
3.4
[eiser] beroept zich in dit geval op de herroepingsgrond van bedrog dat door Aabo c.s. in de voorgaande procedure zou zijn gepleegd (artikel 382 lid 1 sub a Rv). [eiser] dient voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van zijn vordering.
3.5
[eiser] wijst ter onderbouwing van de door hem ingeroepen herroepingsgrond op de in juli 2011 afgelegde getuigenverklaring van [naam1] . [naam1] verklaarde dat [eiser] ermee bekend was dat T&K een achterstand bij Bitasco had van € 75.000,- en dat Bitasco na de laatste bestelling in juli 2009 een leverstop had afgekondigd, waarna T&K gelijksoortige materialen bij Aabo c.s. ging bestellen.
Volgens [eiser] berust deze getuigenverklaring niet op de waarheid. Aabo c.s. hebben zich in de conclusie na enquête op deze onjuiste verklaring beroepen. [eiser] heeft zelfs het vermoeden dat Aabo c.s. [naam1] tijdens het getuigenverhoor tot het verklaren van onwaarheden hebben uitgelokt. Op basis van hun eigen administratie wisten of behoorden Aabo c.s. te weten dat de verklaring van [naam1] onjuist was.
[eiser] is er pas na kennisname van de administratie uit 2008 en 2009 van T&K op
19 mei 2022 achter gekomen dat T&K er financieel helemaal niet zo slecht voorstond en dat tot en met augustus 2009 geen sprake was van een situatie waarin faillissement dreigde. Er is hem gebleken dat er geen reden was om een leverstop af te kondigen, dat T&K tot eind juli 2009 nog materiaal betrok bij Bitasco en dat de eerste vier door T&K gedane bestellingen (voor andersoortige materialen) bij Aabo c.s. ongeveer drie weken voor de beweerdelijke leverstop plaatsvonden. [eiser] heeft in de voorgaande procedure betwist dat T&K haar betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden, maar hij kon dit niet eerder aantonen omdat hij niet eerder over de administratie van T&K en daaruit voorvloeiende informatie beschikte.
3.6
Aabo c.s. voeren verweer. Zij menen dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen op Aabo Trading Almere, Aabo Trading Breda en Aabo Trading Eindhoven, omdat deze vennootschappen hun vorderingen op [eiser] hebben gecedeerd aan Aabo Trading Drachten. Daarnaast is volgens Aabo c.s. niet voldaan aan de voorwaarden die gelden voor herroeping en is sprake van een verkapt en tardief (‘te laat ingesteld’) rechtsmiddel. De vordering tot herroeping is niet tijdig ingesteld en [eiser] heeft onvoldoende feitelijke onderbouwing aangedragen om aan te nemen dat sprake is van door Aabo c.s. in de voorgaande procedure gepleegd bedrog.
3.7
Het hof stelt voorop dat het begrip ‘bedrog’ in artikel 382 lid 1 sub a Rv ruim moet worden uitgelegd en een ruimere strekking heeft dan bedrog als vernietigingsgrond in het overeenkomstenrecht (artikel 3:44 BW). Van bedrog is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. [1]
3.8
Maar ook rekening houdend met deze ruime uitleg, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het arrest van 1 april 2014 berust op bedrog dat door Aabo c.s. in de voorgaande procedure is gepleegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.9
Als het hof veronderstellenderwijs aanneemt dat wat [naam1] heeft verklaard, onwaar is, is het enkele feit dat Aabo c.s. in hun conclusie na enquête ter onderbouwing van hun stellingen en ter invulling van de bewijsopdracht hebben verwezen naar die verklaring voor een beroep op bedrog niet voldoende. Het rechtsmiddel van herroeping kan niet dienen om de getuigenverklaring van [naam1] alsnog ter discussie te stellen.
3.1
De suggestie dat Aabo c.s. [naam1] hebben uitgelokt tot het verklaren van onjuistheden, en in zoverre bedrog hebben gepleegd ten aanzien van het bewijs, berust op een vermoeden van [eiser] en is niet voorzien van een behoorlijke toelichting en onderbouwing.
3.11
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat bedrog in de zin van artikel 382 Rv ook kan bestaan uit het verzwijgen van feiten. Maar niet iedere verzwijging levert de herroepingsgrond bedrog op. Aan procederen is inherent dat men van de argumenten die voor het eigen standpunt pleiten een eenzijdig en gekleurd beeld geeft. Ieder van partijen dient zijn eigen stellingen te onderbouwen en is niet gehouden om te zorgen voor de onderbouwing van stellingen van de ander. Verzwijging kan wel als bedrog in de zin van artikel 382 lid 1 sub a Rv kwalificeren als een partij feiten die voor de tegenpartij tot een gunstige afloop van de procedure zouden kunnen leiden verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs behoorde te zijn. [2] Dat in dit geval, mede rekening houdend met het processuele debat tussen partijen en de op hen rustende stelplicht en bewijslast, aan dit criterium is voldaan, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd.
3.12
Dit is nog daargelaten dat de vordering van Aabo c.s. op [eiser] niet alleen is toegewezen op grond van de getuigenverklaring van [naam1] .
3.13
De conclusie is dat reeds omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de herroepingsgrond van bedrog als bedoeld in artikel 382 lid 1 sub a Rv zich voordoet, de vordering tot herroeping van het arrest van 1 april 2014 niet toewijsbaar is. Het hof laat dan nog in het midden of [eiser] de herroepingsdagvaarding tijdig in de zin van artikel 383 lid 1 Rv heeft uitgebracht en hij de op de aangevoerde herroepingsgrond betrokken feiten niet al tijdens de voorafgaande procedure heeft ontdekt of redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van Aabo c.s. kan bij gebrek aan belang eveneens onbesproken blijven.
Proceskostenveroordeling
3.14
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze herroepingsprocedure.
3.15
Aabo c.s. hebben verzocht om [eiser] te veroordelen in de door Aabo c.s. daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat [eiser] deze herroepingsprocedure gebruikt als een tardief en verkapt rechtsmiddel ter voorkoming van executiemaatregelen en daardoor misbruik van procesrecht maakt.
3.16
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een volledige vergoedingsplicht van proceskosten denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [3]
3.17
Bij toetsing aan deze maatstaf kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat [eiser] door het instellen van de onderhavige vordering tot herroeping, misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig jegens Aabo c.s. heeft gehandeld. Dat [eiser] bewust onware stellingen heeft betrokken of anderszins onacceptabel procesgedrag heeft vertoond, is niet gebleken. Evenmin is sprake van een evident kansloze vordering waarvan [eiser] zich bewust had moeten zijn. Het hof zal daarom in deze herroepingsprocedure volstaan met een veroordeling van [eiser] in de volgens het liquidatietarief te begroten proceskosten van Aabo c.s.
3.18
Onder deze proceskosten vallen ook de nakosten, zonder dat het hof deze kosten hoeft te vermelden en te specificeren. [4]
3.19
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaar bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
wijst de vordering van [eiser] tot herroeping van het arrest van 1 april 2014 af;
4.2
veroordeelt [eiser] tot betaling van de volgende proceskosten van Aabo c.s.:
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris advocaat (2 procespunten x appeltarief II à € 1.183,-);
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, M. Aksu en S.M. Kingma en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162 en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:AN7890.
2.HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162.
3.HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.