ECLI:NL:GHARL:2023:748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.304.942
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek tot wijziging voogdij en omgangsregeling in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een moeder om een andere voogd te benoemen voor haar kinderen. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beschikking bekrachtigd. De moeder verzocht om beëindiging van de voogdij van de gecertificeerde instelling (GI) en benoeming van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) als nieuwe voogd. Het hof oordeelde dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:328 van het Burgerlijk Wetboek, die vereisen dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en dat de GI haar taken niet op verantwoorde wijze uitoefent.

Het hof heeft vastgesteld dat de omgang tussen de moeder en haar kinderen sinds 16 december 2021 is opgeschort, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De moeder had niet aangetoond dat de situatie van de kinderen en het optreden van de GI sinds de eerdere uitspraak van het hof in 2019 zodanig was gewijzigd dat haar verzoek nu wel gerechtvaardigd was. Het hof concludeerde dat de GI haar taken naar behoren uitvoert en dat de kinderen goed functioneren bij de pleegouders.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 oktober 2021 wordt bekrachtigd, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.942
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 519868)
beschikking van 26 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
de stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders,
en
de stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: het LJ&R.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 juli 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief met bijlagen van mr. Mercanoğlu van 5 augustus 2022;
- de brief van de GI van 17 augustus 2022;
- het e-mailbericht met een bijlage van mr. Mercanoğlu van 3 november 2022.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of, zoals de moeder verzoekt, de voogdij van de GI over de kinderen [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, moet worden beëindigd, met benoeming van het LJ&R tot hun voogd.
2.2
Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 26 juli 2022 de moeder in de gelegenheid gesteld om zich alsnog uit te laten over de vraag of er na de uitspraak van dit hof van 21 mei 2019 sprake is van een wijziging van feiten of omstandigheden, die volgens haar toewijzing van haar verzoek nu wel rechtvaardigt. In die uitspraak uit 2019 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 25 juni 2018 (waarbij het verzoek van de moeder om in de plaats van de GI het LJ&R tot voogd te benoemen werd afgewezen) bekrachtigd.
2.3
Het hof blijft bij hetgeen het hof heeft overwogen in zijn tussenbeschikking en voegt daar het volgende aan toe.
2.4
Gebleken is dat vanaf 16 december 2021 de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] is opgeschort en de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] is verminderd en uiteindelijk ook is opgeschort. Daardoor is naar het oordeel van het hof sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek.
2.5
Het hof zal het verzoek van de moeder niettemin afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
2.6
Volgens artikel 1:328 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de voogdij van de GI beëindigen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de GI haar taken op een niet verantwoorde wijze uitoefent als bedoeld in artikel 4.1.1 tweede lid van de Jeugdwet (Jw).
Artikel 4.1.1. tweede lid Jw luidt als volgt:
“De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp.”
2.7
Uit de stellingen van de moeder en de overgelegde stukken blijkt niet dat de situatie van de kinderen en het optreden van de GI in deze zaak sinds 21 mei 2019 dusdanig is gewijzigd dat kan worden geconcludeerd dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de GI haar taken niet op verantwoorde wijze uitoefent als bedoeld in artikel 4.1.1 lid 2 Jw.
2.8
Nagenoeg alle door de moeder in haar brief van 5 augustus 2022 gemelde beslissingen of keuzes van de GI waar de moeder het niet mee eens is, dateren van voor 21 mei 2019 en veel daarvan zijn bovendien voorgelegd aan de rechtbank en/of het hof.
Nieuw is de door de GI geïnitieerde beperking van de omgang van de moeder met de kinderen. Voor zover de moeder heeft gesteld dat de kinderen door die beperking van de omgang zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de GI onvoldoende moeite doet om de kinderen te overtuigen van het belang van omgang met hun moeder en (zo begrijpt het hof) dus haar taken niet op verantwoorde wijze uitoefent, heeft zij die stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. In de brief van 5 augustus 2022 concludeert de moeder - samengevat - dat volgens haar is gebleken dat de GI haar taak zeer beperkt heeft opgevat, waarbij de GI het belang van de kinderen uit het oog is verloren. De moeder stelt voorts dat de GI onvoldoende heeft gedaan om de omgang tussen de moeder en de kinderen weer op gang te brengen, met als gevolg dat zij verder van het leven van de kinderen verwijderd is geraakt. De moeder herhaalt dat de GI om die reden moet worden ontslagen en dat een andere voogd moet worden benoemd. Die beperking van de omgang leidt het hof echter niet tot de conclusie, ook niet in samenhang met de beslissingen en keuzes van de GI van voor 21 mei 2019 beschouwd, dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de GI niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het hof overweegt in dat verband nog dat de omgang door de rechtbank is beperkt bij beschikking van 16 december 2021 en dat het hof die beschikking op 19 april 2022 heeft bekrachtigd. Ook de beschikkingen van de rechtbank van 22 maart 2022 en van 14 juni 2022, waarbij de omgang met de kinderen is stopgezet, zijn door het hof, (beide) op 15 november 2022 bekrachtigd.
2.9
Het hof ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de stelling van de GI dat de voogd veel heeft geïnvesteerd om de omgang tussen de moeder en de kinderen goed te laten verlopen, maar dat de kinderen niet open staan voor contact met de moeder. Deze stelling strookt namelijk met de schriftelijke verklaring van de kinderen, waarin zij het hof op duidelijke wijze te kennen hebben gegeven geen enkel contact met de moeder te willen. De kinderen lijken het goed te hebben bij de pleegouders en hebben een goede band met de (behandelend medewerker van de) GI. Ook het contact tussen de GI en de pleegouders verloopt goed. De moeder heeft naar het oordeel van het hof voorts haar stelling dat de pleegmoeder de kinderen ervan weerhoudt om omgang met de moeder te hebben en dat de GI ook in dat verband te weinig actie onderneemt, op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof overweegt ten slotte dat ook de raad voor de kinderbescherming in zijn advies heeft aangegeven dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij worden gedwongen tot omgang met de moeder, omdat daarbij, gelet op de grote weerstand van de kinderen, het risico van een averechtse werking groot is. Niet gebleken is dat de oorzaak van het uitblijven van een goedlopende omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen wordt veroorzaakt door het (nalatig) handelen van de voogd.
2.1
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 1:328 BW genoemde criteria.
Gelet op dit oordeel ziet het hof geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek bij
e-mailbericht van 3 november 2022 van de moeder om de mondelinge behandeling te heropenen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 oktober 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, H. Phaff en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 26 januari 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.