ECLI:NL:GHARL:2023:747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21-004349-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 30 mei 2021 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in [plaats 1], waarbij de verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, een voetganger, de heer [slachtoffer], aanreed. De verdachte reed roekeloos en onoplettend, waardoor hij de voetganger niet opmerkte, ondanks dat hij bekend was met de smalle weg en de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers. De aanrijding resulteerde in ernstig letsel voor de voetganger, die later die dag overleed aan de gevolgen van het ongeval. De rechtbank Gelderland had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde straf, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden. Daarnaast was de verdachte in het bezit van cocaïne op het moment van zijn aanhouding, wat ook in de veroordeling is meegenomen. Het hof benadrukte de noodzaak van extra oplettendheid in verkeerssituaties met kwetsbare verkeersdeelnemers en de verantwoordelijkheid van de bestuurder om zijn rijgedrag aan te passen aan de omstandigheden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004349-21
Uitspraak d.d.: 26 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 september 2021 met parketnummer 05-143324-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. L.S.T.H. Ruijters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 30 mei 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), komende uit de richting van de [weg 1] , gaande in de richting van de [weg 2] , daarmede rijdende over de weg, de [weg 3] ,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl, gelet op verdachtes rijrichting, zich een voetganger op de linker zijde van de door hem, verdachte, bereden rijstrook van die weg (de [weg 3] ) en/of in de aan die rijstrook grenzende (linker) berm bevond en/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte, niet werd beperkt, of
terwijl zijn, verdachtes, zicht werd beperkt door (laagstaande) zon, althans door in zijn, verdachtes, richting schijnend(e) zon(licht), en heeft nagelaten (een) passende maatregel(en) te treffen teneinde een beter zicht te hebben op de weg en/of het verkeer, en/of
niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor, naast en/of achter hem gelegen gedeelte van die weg (de [weg 3] ) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of zich er niet tijdig van vergewist heeft dat de weg vrij was van verkeer en/of
met een, gelet op de verkeerssituatie, te hoge snelheid op die weg (de [weg 3] ) heeft gereden en/of
in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [weg 3] ) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voormelde voetganger,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), komende uit de richting van de [weg 1] , gaande in de richting van de [weg 2] , daarmede heeft gereden over de weg, de [weg 3] ,
terwijl, gelet op verdachtes rijrichting, zich een voetganger op de linker zijde van de door hem, verdachte, bereden rijstrook van die weg (de [weg 3] ) en/of in de aan die rijstrook grenzende (linker) berm bevond en/of
niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor, naast en/of achter hem gelegen gedeelte van die weg (de [weg 3] ) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of zich er niet tijdig van vergewist heeft dat de weg vrij was van verkeer en/of
met een, gelet op de verkeerssituatie, te hoge snelheid op die weg (de [weg 3] ) heeft gereden en/of
in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [weg 3] ) kon overzien en waarover deze vrij was en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voormelde voetganger, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. primair
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats 1] op/aan de [weg 3] , op of omstreeks 30 mei 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) was gedood, dan wel letsel was toegebracht;
2. subsidiair
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats 1] op/aan de [weg 3] , op of omstreeks 30 mei 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten,
3.
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1 primair

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). De combinatie van verwijten die verdachte te maken zijn, maakt dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 primair omdat er geen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien is een verkeersfout, maar levert geen schuld op in de zin van artikel 6 WVW. Er is niet gebleken dat verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden en te hard heeft gereden. Tot slot levert het feit dat verdachte niet over een rijbewijs beschikt geen causaal verband op tussen die omstandigheid en het ontstaan van het ongeval.
Oordeel van het hof
Het hof sluit zich grotendeels aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Het hof neemt die overwegingen hieronder (cursief weergegeven) op en sluit zich daarbij aan. [1] Daar waar in het cursieve deel staat “de rechtbank”, moet gelezen worden: “het hof”.
Verdachte reed op zondag 30 mei 2021 omstreeks 12:25 uur als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) over de [weg 3] in [plaats 1] , komende uit de richting van de [weg 1] en gaande in de richting van de [weg 2] . [2] Op datzelfde moment was de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan het hardlopen op de [weg 3] . [slachtoffer] liep – bezien vanuit de rijrichting van verdachte – aan de
linkerzijde van de rijbaan van de [weg 3] als voetganger in gelijke richting als verdachte reed. [3]
Ter hoogte van [adres 2] is [slachtoffer] van achteren door het voertuig van verdachte
aangereden. [slachtoffer] werd door de linker voorzijde van het voertuig geraakt en belandde
vervolgens in een greppel links van de rijbaan. [4] [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen dat bestond uit zwaar hersenletsel en diverse letsels aan het hoofd (onder andere een schedelbasisfractuur) en ledematen. [slachtoffer] is diezelfde middag aan de gevolgen van het opgelopen neurologisch trauma overleden. [5]
Ter plaatse van het ongeval had de rijbaan van de [weg 3] een recht verloop en had de rijbaan een breedte tussen 3,1 meter en 4,0 meter. [6] Er zijn aan weerszijden van het wegdek geen trottoirs of fietspaden. [7] Het voertuig van verdachte heeft een breedte van 1.68 meter. [8] Het zicht vanuit zijn voertuig over de [weg 3] werd voor verdachte op generlei wijze belemmerd. [9]
Kort voor de aanrijding heeft [slachtoffer] mevrouw [getuige 1] gepasseerd, die eveneens liep aan de - weer vanuit de rijrichting van verdachte bezien - linker zijde van de rijbaan van de [weg 3] , naast het asfalt. [10]
Toetsingskader voor schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos althans zeer dan wel aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van
schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Hoe moet het rijgedrag van verdachte worden gekwalificeerd?
Om op of langs de [weg 3] andere verkeersdeelnemers veilig te kunnen passeren zal het voor bestuurders van motorvoertuigen zoals auto’s, tractoren en vrachtauto’s vrijwel altijd noodzakelijk zijn om snelheid en rijrichting aan te passen aan die andere verkeersdeelnemers. De weg heeft ter plaatse van de aanrijding een beperkte breedte. Bovendien zijn er geen fietspaden en trottoirs en moeten alle verkeersdeelnemers in principe gebruik maken van hetzelfde, relatief smalle weggedeelte. Extra oplettendheid is dus vereist, in het bijzonder ten opzichte van kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers.
Op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] niet alleen aan de linkerzijde van de rijbaan liep maar ook in een rechte lijn. [11] Nergens blijkt uit dat [slachtoffer] kort voor of op het moment van de aanrijding plotselinge of onverwachte bewegingen maakte of ineens van richting veranderde. Vastgesteld wordt daarom dat [slachtoffer] zich heeft gedragen zoals van een voetganger verwacht mag worden.
Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat de [weg 3] een smalle weg is en dat hij bekend was met deze weg. [12] Vaststaat voorts dat het zicht van verdachte vanuit zijn auto over de [weg 3] niet werd belemmerd. Verdachte had vrij zicht over de weg. Verdachte heeft andere verkeersdeelnemers wel opgemerkt, zo volgt uit zijn verklaring dat het op straat "best druk" was met wandelaars en fietsers en dat hij vlak voor de aanrijding een vrouw had ingehaald. [13]
Gelet op de vereiste extra oplettendheid vanwege de beperkte breedte van de weg, de
afwezigheid van trottoirs of fietspaden en de aanwezigheid van wandelaars op de weg, en gelet op het feit dat verdachte bekend was met de (omstandigheden op de) [weg 3] , en het feit dat [slachtoffer] daar op een wijze liep zoals die van een voetganger verwacht mag worden, had verdachte [slachtoffer] kunnen en ook moeten waarnemen. Verdachte had als achteropkomende verkeersdeelnemer vervolgens moeten anticiperen op de aanwezigheid van [slachtoffer] door minst genomen naar de rechter weghelft te sturen teneinde [slachtoffer] veilig te kunnen passeren.
Verdachte heeft echter in het geheel niet geanticipeerd en niet naar rechts bijgestuurd. Hij heeft immers de aan de linker kant van de weg lopende [slachtoffer] aangereden. De aanrijding had niet plaatsgevonden als verdachte [slachtoffer] wel had waargenomen en wel had geanticipeerd door naar rechts te sturen. Door dit niet te doen heeft verdachte in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) niet voldaan aan zijn verplichting om zo veel mogelijk rechts te houden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 19 RVV. Daartoe wordt het volgende overwogen. Niet is vastgesteld dat verdachte op het moment van de aanrijding de maximum snelheid van 80 kilometer per uur heeft overschreden: uit de analyse van de Track&Trace gegevens van het voertuig van verdachte volgt juist dat hij over de [weg 3] over een afstand van zo'n 1100 meter met een gemiddelde snelheid van ongeveer 57 kilometer per uur heeft gereden. En toch heeft Getuige [getuige 2] , woonachtig aan de [adres 1] , verklaard dat ze een auto hoorde rijden en dat deze "harder reed dan normaal ”. [14] En ook [getuige 3] , woonachtig aan de [adres 2] . heeft verklaard dat hij een auto “hard voorbij hoorde rijden". [15] Dit terwijl het volgens verdachte op de [weg 3] "best druk was". [16] Op grond van de verklaringen van beide getuigen stelt de rechtbank vast dat verdachte ook niet heeft geanticipeerd op de situatie ter plaatse door zijn snelheid aan te passen. Door dit niet of onvoldoende te doen was verdachte niet in staat om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de [weg 3] kon overzien.
Het hof is, alle omstandigheden afwegende van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander werd gedood.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de door de geringe breedte van de [weg 3] vereiste extra oplettendheid, verdachte’s bekendheid ter plaatse, de kwetsbaarheid van de heer [slachtoffer] als voetganger, die verdachte wel had kunnen en moeten waarnemen, het klaarblijkelijk onvoldoende rechts houden en het onvoldoende aanpassen van de snelheid.
Ook legt gewicht in de schaal dat verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij, na het inhalen van de wandelaarster die op de [weg 3] in dezelfde richting en aan dezelfde kant van de weg liep als de heer [slachtoffer] , in zijn achteruitkijkspiegel heeft gekeken. Direct daarop vond de botsing met het slachtoffer plaats.
Het hof is, evenals de rechtbank, op grond van al het voorgaande van oordeel dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en dat daarmee sprake is van ernstige schuld aan het gebeurde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op
of omstreeks30 mei 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), komende uit de richting van de [weg 1] , gaande in de richting van de [weg 2] , daarmede rijdende over de weg, de [weg 3] ,
roekeloos, in elk gevalzeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl, gelet op verdachtes rijrichting, zich een voetganger op de linker zijde van de door hem, verdachte, bereden rijstrook van die weg (de [weg 3] ) en
/ofin de aan die rijstrook grenzende (linker) berm bevond en
/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte, niet werd beperkt,
of
terwijl zijn, verdachtes, zicht werd beperkt door (laagstaande) zon, althans door in zijn, verdachtes, richting schijnend(e) zon(licht), en heeft nagelaten (een) passende maatregel(en) te treffen teneinde een beter zicht te hebben op de weg en/of het verkeer,en
/of
niet
, althans in onvoldoende mateheeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor, naast en
/ofachter hem gelegen gedeelte van die weg (de [weg 3] ) en
/ofhet zich daarop bevindende verkeer en
/ofzich er niet tijdig van vergewist heeft dat de weg vrij was van verkeer en
/of
met een, gelet op de verkeerssituatie, te hoge snelheid op die weg (de [weg 3] ) heeft gereden en/of
in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de [weg 3] ) kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
is gebotst tegen
, althans in aanrijding is gekomen metvoormelde voetganger,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
2. primair
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats 1] op/aan de [weg 3] , op
of omstreeks30 mei 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] )
was gedood, dan welletsel was toegebracht;
3.
hij op
of omstreeks31 mei 2021 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,8 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, maar zonder de oplegging van bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht om, in het geval dat het hof tot een veroordeling op grond van feit 1 primair komt, een taakstraf van 240 uren in combinatie met eventueel een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof vindt daarin de redenen die tot de keuze van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Het hof merkt in zijn algemeenheid op dat de vraag welke straf passend en geboden is in artikel 6 Wegenverkeerswet-zaken veel moeilijker te beantwoorden is dan in vele andere soorten strafzaken. Dat is op de eerste plaats omdat het geen opzetdelict betreft. Verdachte wordt niet gestraft omdat hij het ongeval gewild heeft, maar omdat het ongeval aan zijn schuld te wijten is. Dat kleurt in sterke mate het verwijt, en dus ook de strafmaat. Schulddelicten worden nu eenmaal minder zwaarder bestraft dan opzetdelicten. Ten tweede is dat omdat de strafmaat mede wordt bepaald aan de hand van het gevolg. Een gevolg dat de verdachte ook op geen enkele manier gewild zal hebben, maar dat wel een direct gevolg is van het aan zijn schuld te wijten ongeval. Een gevolg dat onherstelbaar en onvoorstelbaar groot leed heeft veroorzaakt voor het slachtoffer en zijn nabestaanden. De geliefde echtgenoot en vader is overleden: de nabestaanden zullen hem altijd blijven missen. Deze twee elementen, de mate van schuld en de enorme ernst van het gevolg, bepalen de straf, en dat terwijl de straf op geen enkele manier in verhouding zal kunnen staan tot het leed dat de heer [slachtoffer] en zijn nabestaanden is aangedaan. Dit gegeven is inherent aan dit soort zaken; het hof kan dit slechts vaststellen en zal hierna uiteenzetten waarom het tot welke strafoplegging komt.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waardoor een ander is overleden. Verdachte heeft de heer [slachtoffer] niet opgemerkt, terwijl dat wel had gekund en had gemoeten. Verdachte had zijn rijgedrag moeten aanpassen aan de situatie ter plaatse. De [weg 3] is ter plaatse van het ongeval slechts enkele meters breed. Voor het veilig passeren van andere verkeersdeelnemers zullen vrijwel altijd snelheid en rijrichting aangepast moeten worden. Dat heeft verdachte niet gedaan. Hij heeft hiermee de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en dat niet alleen: dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Verdachte heeft [slachtoffer] , die op dat moment over De [weg 3] aan het hardlopen was, van achteren aangereden. De heer [slachtoffer] heeft daardoor onder andere ernstig hersenletsel opgelopen als gevolg waarvan hij is overleden. Het hof is zich bewust van het verdriet waarmee de nabestaanden verder door het leven moeten. Verdachte is na de aanrijding doorgereden en is pas een dag later aangehouden. Bij de aanhouding bleek hij in bezit van cocaïne. Dit alles maakt het voor de nabestaanden van [slachtoffer] extra pijnlijk en de verwerking nog moeilijker. Verdachte heeft met zijn handelen getoond geen respect te hebben voor de veiligheid van medeweggebruikers en geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan. Het hof neemt in strafverzwarende zin mee dat verdachte nooit over een rijbewijs heeft beschikt en dus überhaupt niet achter het stuur van een auto hoorde te zitten.
Bij de straftoemeting neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij er sprake is van een dodelijk slachtoffer en een zeer hoge mate van schuld, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren als oriëntatiepunt gehanteerd.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte veel vaker onherroepelijk is veroordeeld voor verkeersfeiten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan overtredingen van de Wegenverkeerswet. Het hof weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op de recidive van verdachte, noodzakelijk is om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eveneens een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarmee verdachte een ernstige waarschuwing krijgt om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, evenals de rechtbank, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. J.F.C. Schnitzler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Ladjevardi, griffier,
en op 26 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.C. Schnitzler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 januari 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. K. Bektas, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant S. Rijkes van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021245069, gesloten op 21 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen ­ verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vernield. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina ’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 35
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 218 en Proces-verbaal Verkeers
4.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 35.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] . p. 50.
6.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 26.
7.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 26, Afbeelding 7063.
8.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 33.
9.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 35.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 225-226.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 225-226.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 238.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 219.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 220.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 238.