ECLI:NL:GHARL:2023:7462
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitleg beëindigingsovereenkomst en vordering tot overlegging administratie fysiotherapiepraktijk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een beëindigingsovereenkomst en een vordering tot overlegging van de administratie van een fysiotherapiepraktijk. De partijen, die eerder samenwerkten in een maatschap, hebben hun samenwerking per 1 januari 2020 beëindigd. [appellante] vordert betaling van € 48.672,50 voor werkzaamheden die zij in 2016 heeft verricht, voordat de maatschap werd opgericht, en daarnaast vordert zij inzage in de praktijkadministratie over de jaren 2016-2019. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen, waarna [appellante] in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld op basis van het eerdere vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de geldvordering van [appellante] moet worden afgewezen, omdat de beëindigingsovereenkomst ook de werkzaamheden en uitgaven van 2016 omvatte. [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat de financiële afwikkeling van de samenwerking in de beëindigingsovereenkomst is geregeld, en dat [appellante] geen vorderingen meer heeft na de betaling van € 67.000.
Wat betreft de exhibitievordering heeft het hof geoordeeld dat [appellante] recht heeft op inzage in de administratie van de maatschap over de jaren 2017-2019, zoals overeengekomen in de maatschapsovereenkomst. Het hof heeft de vordering tot inzage in de administratie van 2016 afgewezen, omdat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij recht heeft op die inzage. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd, waarbij [appellante] is veroordeeld in de proceskosten.