In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van meerdere onroerende zaken in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaard vastgestelde WOZ-waarden voor de woningen en winkel gelegen aan [adres1] 60b, 60c en 60d. De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op respectievelijk € 206.000, € 85.000 en € 59.000, welke waarden na bezwaar waren verlaagd naar € 166.000, € 45.000 en € 35.000. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2023, die via beeldbellen plaatsvond, is de gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, gehoord, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarden en stelde dat de waarde van de winkel op nihil moest worden gesteld vanwege de slechte staat van het pand. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarden niet te hoog waren vastgesteld, mede op basis van het eigen aankoopcijfer van het totale object en taxatierapporten.
Het Hof oordeelde verder dat de hoger beroepen betreffende de woningen ongegrond waren, omdat de belanghebbende eerder akkoord was gegaan met de vastgestelde waarden. De rechtbank had de proceskostenvergoeding voor de procedure in beroep vastgesteld, maar het Hof oordeelde dat dit niet correct was en stelde de vergoeding vast op € 837. Het Hof gelastte dat de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van de proceskosten vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, behoudens de beslissingen omtrent de toegekende vergoeding van proceskosten.