ECLI:NL:GHARL:2023:7334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
200.313.261/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tenuitvoerlegging van partneralimentatie bij lijfsdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de vrouw vordert dat de man wordt gedwongen tot betaling van openstaande partneralimentatie door middel van lijfsdwang. De voorzieningenrechter had eerder de tenuitvoerlegging van de alimentatiebeschikking toegestaan, maar de man betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en stelde dat hij in India woonde. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Brussel I-bis Verordening, omdat het gaat om de wijze van tenuitvoerlegging van de alimentatieverplichting. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter voor de periode dat de man in gijzeling was, maar vernietigt de beslissing voor de resterende duur van de gijzeling, omdat de man inmiddels in vrijheid is gesteld en er geen prikkel tot nakoming meer uitgaat van de gijzeling. De vrouw heeft recht op de partneralimentatie, maar de omstandigheden maken het niet langer proportioneel om lijfsdwang toe te passen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.313.261/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 210360 en 211625)
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant] Bewindvoering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van (beschermings)bewindvoerder van:
[naam1] ,
volgens de basisregistratie personen met een briefadres in [verblijfplaats] ,
appellant,
bij de voorzieningenrechter: gedaagde,
hierna:
de man,
advocaat: mr. E.D. de Jong, die kantoor houdt in Haren,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de voorzieningenrechter: eiseres,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. M.C. Braak, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 18 oktober 2022 arrest in het incident gewezen. Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak bij het hof blijkt uit:
- de memorie van grieven, tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging (aanvulling) van eis met bijlage(n);
- de bij e-mail van 28 november 2022 door de man ingezonden productie 12;
- de memorie van antwoord met bijlage(n);
- twee journaalberichten namens de man van 7 juni 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 12 juni 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 15 juni 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 16 juni 2023 met bijlage(n) waaronder de instemming van zijn bewindvoerder met deze procedure.
1.2
Op 22 juni 2023 heeft een (openbare) mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Partijen hebben daarna arrest gevraagd.

2.De feiten, het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter

2.1
Het hof verwijst naar het arrest in het incident van 18 oktober 2022.
2.2
Het hof heeft in het arrest van 18 oktober 2022 de incidentele vordering van de man toegewezen, wat betekent dat de tenuitvoerlegging van de vonnissen van de rechtbank van 4 februari 2022 en 8 april 2022 is geschorst, hetgeen heeft geresulteerd in de invrijheidstelling van de man. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak.
2.3
In de hoofdzaak heeft de man in de memorie van grieven en akte aanvulling van zijn eis vernietiging van de vonnissen van 4 februari 2022 en 8 april 2022 gevorderd en alsnog afwijzing van de vorderingen van de vrouw en toewijzing van zijn vordering - te weten om hem te ontheffen van de veroordeling in het verstekvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 4 februari 2022 -, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep. Voor het geval de vernietiging niet wordt uitgesproken, heeft de man voorwaardelijk gevorderd voor recht te verklaren dat op grond van de vonnissen geen dwangmiddel/lijfsdwang jegens hem mag worden uitgeoefend, met genoemde veroordeling in de proceskosten.
2.4
De vrouw heeft verweer gevoerd en gevorderd dat de vorderingen van de man worden afgewezen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof.

3.De beoordeling in hoger beroep

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1
De man heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter die het verstekvonnis heeft gewezen en tevens op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De man heeft daartoe bij de rechtbank en in zijn memorie van grieven in hoger beroep gesteld dat hij zijn vaste woon- en verblijfplaats in India heeft en niet in Groningen.
Gelet op die gestelde woonplaats dient het hof ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het geschil in kwestie betreft het toestaan van tenuitvoerlegging van een alimentatiebeslissing van de Nederlandse rechter door middel van lijfsdwang in Nederland. Omdat het hierbij niet gaat om de onderhoudsverplichting zelf maar om de (wijze van) tenuitvoerlegging daarvan, valt de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet onder het materiële toepassingsgebied van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009). In plaats daarvan gaat het hier om de tenuitvoerlegging van een beslissing in de zin van artikel 24, aanhef en onder 5, van de Brussel I-bis Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012). Op grond van deze bepaling zijn de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging bij uitsluiting bevoegd om over deze geschillen te oordelen. De vordering in deze zaak strekt tot het toestaan van tenuitvoerlegging door middel van lijfsdwang in Nederland, zodat de plaats van tenuitvoerlegging Nederland is. De Nederlandse rechter komt dan ook rechtsmacht toe om over deze vordering te oordelen.
3.2
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht toepast.
De vordering tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang
3.3
In de hoofdzaak strijden partijen over de vraag of de vordering van de vrouw tot ten uitvoerlegging bij lijfsdwang toe- of afgewezen moet worden.
3.4
Ingevolge artikel 585 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van - in dit geval - een beschikking waarbij een uitkering tot levensonderhoud krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bevolen.
In artikel 587 Rv is bepaald dat de rechter een vonnis, beschikking of akte als bedoeld in artikel 585 Rv slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaart, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden (eis van subsidiariteit) en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (eis van proportionaliteit).
In artikel 588 Rv is bepaald dat een uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet wordt uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.
3.5
Het hof stelt, evenals de rechtbank, voorop dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nagekomen en dat niet geduld kan worden dat personen, die verplicht zijn tot het doen van een uitkering tot levensonderhoud, niet aan die verplichting voldoen. Toepassing van lijfsdwang om tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak te komen dient daarbij, gelet op het vrijheidsbenemende karakter van dit dwangmiddel, echter alleen te worden ingezet als ultimum remedium.
3.6
Vast staat dat de man betalingsplichtig is op grond van de onherroepelijk geworden
beschikking van dit hof van 28 september 2021. De vrouw heeft recht op de betaling van de partneralimentatie. Niet in geschil is dat de man niet aan zijn maandelijkse verplichtingen tot het betalen van partneralimentatie voldoet. Niet bestreden is dat de man in ieder geval tot aan het beslag op zijn (bijstands)uitkering op basis van de Participatiewet, die hij met ingang van 4 november 2022 heeft aangevraagd, niet(s) heeft betaald.
3.7
In het arrest van 18 oktober 2022 heeft het hof ten eerste geoordeeld dat de gijzeling op formele gronden diende te worden beëindigd omdat de beschikking van 28 september 2021 niet aan de man was betekend en ten tweede dat voortzetting van de gijzeling niet in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 22 juni 2023 is voldoende duidelijk geworden en is ook door de man erkend, dat de vrouw ten tijde van de procedure bij de voorzieningenrechter geen andere - minder verstrekkende - executiemogelijkheden tot haar beschikking had om het openstaande alimentatiebedrag bij de man te innen. Aan de eis van subsidiariteit was daarmee ten tijde van de bestreden vonnissen dan ook voldaan.
Daarnaast dient ook het belang van de vrouw toepassing van lijfsdwang te rechtvaardigen. Dat betekent dat het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging van de beschikking van 28 september 2021 door middel van lijfsdwang dient te worden afgewogen tegen het belang van de man bij niet-toepassing daarvan. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het belang van de vrouw - op dat moment - de toepassing van lijfsdwang rechtvaardigde. De vrouw heeft behoefte aan de partneralimentatie en het hof volgt de man niet in zijn betwisting daarvan. Bij het bepalen van de partneralimentatie is rekening gehouden met het inkomen van de vrouw en de daardoor resterende netto behoefte, evenals met het feit dat de vrouw twee woningen heeft, zoals door de man gesteld. Dat doet niet af aan het belang van de vrouw. De beschikking waarin het hof de hoogte van de partneralimentatie heeft bepaald, is in gezag van gewijsde gegaan. De man heeft pas enkele maanden geleden een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingediend. Ten tijde van de bestreden vonnissen was (en ook thans is) de vastgestelde partneralimentatie een gegeven. Aan de eis van proportionaliteit was daarmee ten tijde van de bestreden vonnissen dan ook voldaan.
3.8
De man heeft verder gesteld dat hij de betalingsverplichting niet kon en kan betalen. Terecht heeft de voorzieningenrechter die - door de vrouw bestreden - stelling van de man op dat moment onvoldoende onderbouwd geacht. De man heeft zijn financiële situatie tijdens de procedure bij de voorzieningenrechter onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Zoals de voorzieningenrechter overwoog volgt uit de stukken dat de man betrokkenheid had bij ondernemingen in Nederland en in het buitenland. Dat de man ten tijde van de procedure bij de voorzieningenrechter daarmee of daaruit geen inkomen (meer) genereerde, heeft hij op dat moment onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook zijn stelling dat hij leefde van leningen en giften van vrienden en familie, is door de vrouw bestreden en door de man onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen blijkt dat niet voldoende uit de leenovereenkomst met zijn zoon, noch uit andere (later ingebrachte) stukken.
3.9
De voorzieningenrechter heeft naar het oordeel van het hof daarom destijds terecht geoordeeld dat aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging door lijfsdwang is voldaan. De vrouw had de ten uitvoer te leggen beschikking van 28 september 2021 ten tijde van de bestreden vonnissen nog niet betekend aan de man (maar pas op 2 december 2022), maar dat maakt de bestreden beslissing(en) van de voorzieningenrechter om het verlof tot gijzeling te verlenen niet zonder meer onjuist. De beslissing van de voorzieningenrechter om die tenuitvoerlegging door lijfsdwang (op dat moment) toe te staan, zal het hof dan ook voor een periode van 86 dagen bekrachtigen en wel tot 19 oktober 2022, de datum dat de man in vrijheid werd gesteld.
3.1
Inmiddels is duidelijk geworden dat de bijna drie maanden lijfsdwang niet het effect hebben gehad dat de man alsnog is gaan betalen. Over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan man is intussen een (beschermings)bewind ingesteld. Weliswaar heeft de man geen stukken van zijn bijstandsuitkering in het geding gebracht, maar niet bestreden is dat hem die uitkering is toegekend. In de brief van de deurwaarder van 13 januari 2023 die de vrouw als productie 14 heeft overgelegd wordt die uitkering ook genoemd. De vrouw heeft in deze procedure niet gesteld dat de man ten onrechte aanspraak maakt op een bijstandsuitkering, al stelt ze wel de vraag waarom de man niet de bijstandsuitkering voor ondernemers krijgt. Inmiddels is er door de vrouw beslag gelegd op de uitkering van de man.
Gelet op die omstandigheden gaat er naar het oordeel van het hof thans van gijzeling geen prikkel tot nakoming meer uit. Daarmee is het toestaan van tenuitvoerlegging door middel van lijfsdwang, als ultimum remedium, naar het oordeel van het hof niet langer proportioneel te achten. Het hof zal daarom de bestreden vonnissen voor de resterende duur van de toegestane gijzeling vernietigen en opnieuw beslissende de vordering van de vrouw in zoverre alsnog afwijzen.
3.11
De door de man gevorderde verklaring voor recht dat op grond van de bestreden vonnissen geen lijfsdwang jegens hem (meer) mag worden uitgeoefend, behoeft daarmee geen bespreking meer omdat het verlof tot tenuitvoerlegging door lijfsdwang voor de resterende duur van de toegestane gijzeling vernietigd wordt.
3.12
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld en omdat het geschil voortvloeit uit hun voormalige huwelijk, zullen de kosten van de procedure in beide instanties, alsmede die in het incident, worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in de hoofdzaak
bekrachtigt de vonnissen van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 februari 2022 en 8 april 2022 voor zover daarbij tenuitvoerlegging door middel van lijfsdwang is toegestaan voor een periode van 86 dagen;
vernietigt die vonnissen voor het overige en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst de vordering van de vrouw voor het overige af;
in het incident én in de hoofdzaak:
bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten bij de rechtbank en bij het hof draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, Z.J. Oosting en M.M. Lorist, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.