ECLI:NL:GHARL:2023:7069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
2200808 en 2200809
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 maart 2022 een beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslagen betroffen het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst naheffingsaanslagen en verzuimboetes had opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had gehandeld. Belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek van voorbelasting en dat de verzuimboetes onterecht waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd. In hoger beroep herhaalde belanghebbende haar standpunten, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op meer aftrek van voorbelasting dan door de inspecteur was toegestaan en dat de verzuimboetes terecht waren opgelegd. De uitspraak van het hof werd gedaan op 22 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00808 en 22/00809
uitspraakdatum: 22 augustus 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 maart 2022, zaaknummers LEE 21/171 en 21/173, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd naar bedrag van € 12.374. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.489. De Inspecteur heeft een verzuimboete opgelegd van € 1.237.
1.2
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag in de OB opgelegd naar bedrag van € 13.644. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.751. De Inspecteur heeft een verzuimboete opgelegd van € 1.364.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de hiervoor – onder 1.1 – genoemde naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 9.601, de verzuimboete verminderd tot € 960 en de beschikking belastingrente tot € 1.931.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de hiervoor – onder 1.2 – genoemde naheffingsaanslag, verzuimboete en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 23 maart 2022 het beroep inzake de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vernietigd uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de verzuimboete, de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 912, het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 zoals die luidt na de vermindering door de Inspecteur tot een bedrag van € 13.613 in stand gelaten, de beschikking belastingrente zoals die luidt na de vermindering door de Inspecteur tot een bedrag van € 1.750 in stand gelaten, de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 1.292 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is gehuwd met [naam1] (de echtgenoot). De echtgenoot exploiteerde in jaren de 2014 tot en met 2019 een eenmanszaak onder de naam “ [naam4] ”. Volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van deze onderneming uit: “Adviesbureau op het gebied van boekhoudingen, belastingen, schuldsaneringen, faillissementsbegeleiding, gerechtelijke procedures, opsporingen (detective), bedrijfsdoorlichting en op het gebied van het organiseren van evenementen, alsmede personeelsbemiddeling”.
2.2
Belanghebbende bezat in de jaren 2014 tot en met 2018 een vakantiewoning in België die zij verhuurde.
2.3
Belanghebbende heeft op 10 november 2014 een gebruikte auto gekocht, een Opel Meriva, met kenteken [kenteken1] en een kilometerstand van 9.000 km (hierna: de auto). De auto heeft een catalogusprijs van € 24.411.
2.4
De Inspecteur heeft belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2018 voor de omzetbelasting uitgenodigd tot het doen van maandaangiften.
2.5
Belanghebbende heeft in haar maandaangiften omzetbelasting voor het jaar 2014 in totaal een bedrag van € 5.590 aan omzet met 0% dan wel niet belast aangegeven en € 12.874 aan voorbelasting in aftrek gebracht, hetgeen heeft geleid tot een teruggaaf van € 12.874.
2.6
Belanghebbende heeft in haar maandaangiften omzetbelasting voor het jaar 2015 een bedrag van € 100 aan omzet belast met 21% aan omzetbelasting aangegeven, een bedrag van € 6.428 aan omzet met 0% dan wel niet belast aangegeven en € 4.527 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een teruggaaf van € 4.506.
2.7
Belanghebbende heeft in haar maandaangiften omzetbelasting voor het jaar 2016 een bedrag van € 819 aan omzet met 0% dan wel niet belast aangegeven en € 3.440 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een teruggaaf van € 3.440.
2.8
Belanghebbende heeft in haar maandaangiften omzetbelasting voor het jaar 2017 een bedrag van € 4.689 aan omzet met 0% dan wel niet belast aangegeven en € 4.219 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een teruggaaf van € 4.219. Op 18 april 2019 heeft belanghebbende een suppletie omzetbelasting voor het tijdvak mei 2017 ingediend. De Inspecteur heeft naar aanleiding van die suppletie aan belanghebbende een extra teruggaaf van € 95 verleend.
2.9
Belanghebbende heeft in haar maandaangiften omzetbelasting voor het jaar 2018 een bedrag van € 4.811 aan omzet met 0% dan wel niet belast aangegeven en € 6.238 aan voorbelasting in aftrek gebracht hetgeen leidde tot een teruggaaf van € 6.238. De Inspecteur heeft deze teruggaaf niet in zijn geheel verleend. Per saldo heeft de Inspecteur voor het jaar 2018 een teruggaaf van € 1.188 verleend.
2.1
De Inspecteur heeft op 17 september 2019 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Bij brief van 6 november 2019 heeft de Inspecteur de voorlopige uitkomsten van het boekenonderzoek bekendgemaakt en naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede verzuimboetes aangekondigd. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn in een rapport van 22 juni 2020 vastgelegd. In dit rapport heeft de Inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

3 Omzetbelasting
3.1
Voorbelasting
3.1.1
Aftrekbaarheid van de voorbelasting
Door belastingplichtige en haar adviseur worden facturen, bonnetjes en kassa-afslagen in een ordner bewaard. De omzetbelasting op deze stukken beschouwt de adviseur als zakelijke en dus aftrekbare voorbelasting. Het is mij gebleken dat de regelgeving door de adviseur op dit punt niet nauwkeurig wordt toegepast :
- BTW op privé-uitgaven wordt als zakelijk aangemerkt.
- De tenaamstelling op bonnen of facturen wordt aangepast.
- Benzinebonnen van door derden verbruikte brandstof worden in de administratie opgenomen.
- BTW die in het buitenland is betaald wordt afgetrokken als voorbelasting.
Deze geconstateerde gebreken maken de administratie onbetrouwbaar.
Op 10 november 2014 wordt een gebruikte auto gekocht met kenteken [kenteken1] . De auto heeft een catalogusprijs van € 24.411 en een kilometerstand van 9.000 km. Deze auto wordt door belastingplichtige voor de omzetbelasting aangemerkt als een zakelijke auto. De auto wordt namelijk gebruikt om van de woonplaats [woonplaats] naar de vakantiewoning in België te rijden. Deze vermogensetikettering is aanvaardbaar. De door de belastingplichtige geclaimde vooraftrek op deze auto, de onderhoudskosten van deze auto en de brandstofkosten zijn aanvaardbaar.
Voor het jaar 2014 accepteer ik de voorbelasting op de auto ten bedrage van € 3.056 en de kosten van brandstof voor de zakelijke auto ten bedrage van € 58.
Voor het jaar 2015 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 85 en de brandstofkosten ten bedrage van € 351.
Voor het jaar 2016 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 148 en de brandstofkosten ten bedrage van € 350.
Voor het jaar 2017 accepteer ik de voorbelasting op de brandstofkosten ten bedrage van € 369.
Voor het jaar 2018 accepteer ik de voorbelasting op de kosten van de auto ten bedrage van € 1 en de brandstofkosten ten bedrage van € 188.
Voor de rest van de door belastingplichtige geclaimde vooraftrek ligt de bewijslast bij belastingplichtige. De administratie die in eerste instantie als bewijs dient is onbetrouwbaar. Daarnaast heeft de adviseur van belastingplichtige de indruk gewekt dat belastingplichtige ook een huisje in Duitsland bezit en hiervoor kosten in de administratie opgevoerd. Het huisje in Duitsland is echter geen eigendom van belastingplichtige en naar nu blijkt ontvangt de adviseur van belastingplichtige provisie voor de verhuur van dat huisje.
Er is meer voorbelasting in aftrek gebracht dan de voorbelasting die betrekking heeft op de verhuur van het vakantiehuisje in België. Ook de voorbelasting die betrekking heeft op het huisje in Duitsland en de voorbelasting op de gemanipuleerde stukken is in aftrek gebracht. Belastingplichtige heeft daarmee niet aangetoond dat zij recht heeft op de bedragen die in de aangifte in aftrek zijn gebracht. Aangezien het wel aannemelijk is dat belastingplichtige kosten maakt voor de instandhouding van het huisje en de inventaris in België stel ik de voorbelasting op € 250 per jaar.
Berekening correcties:
jaar
2014
2015
2016
2017
2018
op aangifte geclaimde vooraftrek
12.874
4.506
3.44
4.314
1.24
vooraftrek gecorrigeerde
administratie
10.09
4.17
2.879
1.991
6.149
niet aangetoonde kosten
2.784
336
561
2.323
-
geaccepteerde vooraftrek in
verband met de auto
3.114
436
498
369
189
geaccepteerd op basis van een
schatting
250
250
250
250
250
correctie ten opzichte van de
ingediende aangifte
9.51
3.82
2.692
3.695
801
Correctie: voorbelasting 2014 lager € 9.510
Correctie: voorbelasting 2015 lager € 3.820
Correctie: voorbelasting 2016 lager € 2.692
Correctie: voorbelasting 2017 lager € 3.695
Correctie: voorbelasting 2018 lager € 801
3.2
Overige aspecten
3.2.1
Privégebruik auto
Belastingplichtige heeft op 10 november 2014 een personenauto aangeschaft met een cataloguswaarde van € 24.411. Deze auto heeft zij als zakelijke auto geëtiketteerd voor de omzetbelasting. De auto is aangeschaft met een kilometerstand van 9.000 km. Het zakelijke gebruik van de auto bestaat uit het vervoer van de woonplaats naar de vakantiewoning in België. Uit de onderhoudsnota van de auto blijkt dat de kilometerstand op 16 november 2016 62.800 km bedraagt. In twee jaar tijd is er met de auto 53000 km gereden, zodat het aannemelijk is dat de auto ook voor privé wordt gebruikt.
Belastingplichtige heeft ten onrechte geen privé gebruik auto aangegeven in haar aangiften omzetbelasting. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt per jaar € 24,411*2,7% = € 659.
Correctie privégebruik auto 2014 € 91
Correctie privégebruik auto 2015 € 659
Correctie privégebruik auto 2016 € 659
Correctie privégebruik auto 2017 € 659
Correctie privégebruik auto 2018 € 659

4.Recapitulatie Correcties

Jaar
2014
2015
2016
2017
2018
correctie voorbelasting
9.51
3.82
2.692
3.695
801
correctie privé gebruik auto
91
659
659
659
659
Totale correctie
9.601
4.479
3.351
4.354
1.460”
2.11
Belanghebbende heeft kopieën van diverse kassabonnen en facturen aan de Inspecteur overgelegd waaronder:
- een met de handgeschreven kwitantie met datum 28 juni 2014 van [naam5] gericht aan [belanghebbende] met als omschrijving – voor zover leesbaar – “Geleverd Colectie (…) Stripboeken (…) inclusief € 100.000, 6% BTW € 5.660, Ex BTW 94.340,-, te betalen in overleg zie schriftelijke afspraak!”;
- een factuur van 29 december 2017 van [naam6] te [plaats1] gericht aan “Fam. [belanghebbende] ” voor een bedrag van € 435,00 vermeerderd met € 26,10 aan omzetbelasting ter zake van het aanbrengen van stucwerk op een schouwpartij. Op de factuur is met de hand geschreven “Idzenga”.
- een factuur van 16 januari 2015 van [naam7] gericht aan “ [naam1] ” voor een bedrag van € 85,54 vermeerderd met € 17,96 aan omzetbelasting ter zake van de reparatie van een televisietoestel. Op de factuur is met de hand geschreven “ [belanghebbende] ”;
- een factuur/kassabon van 27 januari 2015 van [naam8] voor een bedrag van € 139,67 vermeerderd met € 29,33 aan omzetbelasting. Uit de factuur/kassabon is niet af te leiden aan wie deze is gericht;
- een factuur van 25 juni 2015 van [naam9] voor een bedrag van € 256,70 vermeerderd met € 5,34 en € 35,22 aan omzetbelasting ter zake van de plaatsing van twee isolatieruiten. De factuur is geadresseerd aan “Fam. [belanghebbende] ”. Met de hand is hierbij geschreven: “ [belanghebbende] ”;
- een factuur van 14 oktober 2015 van [naam10] BV voor een bedrag van € 1.971,03 vermeerderd met € 413,92 aan omzetbelasting ter zake van de vernieuwing van een onderdorpel. De factuur is geadresseerd aan “Fam. [naam1] ”. Op de factuur is met de hand geschreven: “ [belanghebbende] ”;
- een factuur van 12 augustus 2017 van [naam11] , gericht aan “Familie [naam1] ” voor een bedrag van € 395,10 vermeerderd met € 82,97 aan omzetbelasting ter zake de aanleg van een waterval en
- een factuur van 21 augustus 2017 van [naam12] ter zake van de reparatie van een auto met kenteken [kenteken2] voor een bedrag van € 230,46 vermeerderd met € 48,41 aan omzetbelasting. De factuur is geadresseerd aan “ [naam4] , t.a.v. de heer [naam13] ”. Met de hand is hierbij geschreven “Voor [belanghebbende] ”.
2.12
Belanghebbende heeft bij brief van 28 december 2021 een kopie van een handgeschreven factuur overgelegd van [naam4] , met factuurdatum 31-12-2014. Daarop is onder meer het volgende (handgeschreven) vermeld:
“Werkzaamheden voor U gedaan 5000,-
21% BTW
1050,-
6050,-
o.a. Boekhouding
Huisje Verhuur
Betalingen Rentmeesterschap
Enz
(…)
*kan worden verrekend”.
2.13
Belanghebbende heeft bij brief van 28 december 2021 een kopie van factuur overgelegd van [naam4] , met factuurdatum 31-12-2018. Daarop is onder meer het volgende (handgeschreven) vermeld:
“Voor u bewezen diensten en administratie voor u verricht.
Jaar 2018 5000,-
21% BTW
1050,-
6050,-”.
2.14
Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de Inspecteur geconstateerd dat er bij het opleggen van de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 rekenfouten zijn gemaakt. De Inspecteur heeft hierover in zijn verweerschrift in eerste aanleg het volgende geschreven:

7.2.2 Bij de berekening van het na te heffen bedrag over 2015 is in het controlerapport vermeld dat in de aangiften over dat jaar [belanghebbende] in totaal € 4.506 aan voorbelasting heeft afgetrokken. Dit is niet juist: in de aangiften trekt [belanghebbende] € 21 méér voorbelasting af (€ 4.527, zie punt 3.5 van mijn verweerschrift).
7.2.3
De tweede rekenfout heeft betrekking op het jaar 2018. In het controlerapport bij het jaar 2018 is vermeld dat [belanghebbende] € 1.240 aan voorbelasting heeft afgetrokken, maar per saldo is bij [belanghebbende] een lager bedrag van € 1.188 in aanmerking genomen (zie punt 3.9 van mijn verweerschrift). De naheffingsaanslag moet daarom met € 52 worden verlaagd, om te voorkomen dat [belanghebbende] een teruggaaf moet terugbetalen die zij niet heeft gekregen.
7.2.4
De correcties over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 zijn met één naheffingsaanslag over de gehele periode nageheven. Per saldo dient de naheffingsaanslag verminderd te worden van € 13.644 naar € 13.613. Ik zal de naheffingsaanslag op korte termijn ambtshalve verminderen met € 31. Zodra dit is gebeurd, laat ik u dit weten.
2.15
Bij verminderingsbeschikking van 15 oktober 2021 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 verminderd tot een bedrag van € 13.613. Tevens is de verzuimboete verminderd tot € 1.361 en het bedrag aan belastingrente tot € 1.750.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de hiervoor – onder 1.1 en 1.2 – bedoelde naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en verzuimboetes, na vermindering, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging, althans vermindering, van de bestreden naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en verzuimboetes.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat zij voor het tijdvak 2014 recht heeft op de door haar geclaimde aftrek van voorbelasting ter zake van aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting op facturen van [naam5] van 28 juni 2014 (ter zake van aanschaf van stripboeken) en van haar echtgenoot [naam1] van 31 december 2014, dat de verzuimboete opgelegd bij de naheffingsaanslag voor het tijdvak 2014 ten onrechte is opgelegd, dat zij voor het tijdvak 2015 tot en 2018 recht heeft op de door haar geclaimde aftrek van voorbelasting ter zake van haar in rekening gebrachte omzetbelasting op facturen van [naam10] en van haar echtgenoot [naam1] van 31 december 2018 en dat zij voor het tijdvak 2015 tot en met 2018 de kleine ondernemersregeling zoals die gold tot 1 januari 2020 (hierna: de oude KOR) kan toepassen. Belanghebbende heeft voorts een offerte van garagebedrijf [naam14] van 7 november 2014 overgelegd waarop € 3.228,57 aan omzetbelasting is vermeld. Ten slotte is belanghebbende van mening dat ook de omzet en de voorbelasting van de economische activiteiten van haar echtgenoot in haar aangiften moeten worden verwerkt.
4.2
De Rechtbank heeft in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, overwogen (waarbij met “eiseres” belanghebbende wordt bedoeld en met “verweerder” de Inspecteur”):

Naheffingsaanslagen
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ondernemer is voor de omzetbelasting, omdat zij een vakantiewoning verhuurt. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de juistheid van de naheffingsaanslagen het geschil zich beperkt tot de vraag of (i) eiseres recht heeft op meer aftrek van voorbelasting dan de € 250 per kalenderjaar van de in geschil zijnde tijdvakken die verweerder in aftrek heeft toegelaten, of (ii) verweerder terecht omzetbelasting heeft nageheven vanwege het privégebruik van de Opel Meriva en (iii) of eiseres de oude KOR mag toepassen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) als voorbelasting aftrekbaar is de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Op eiseres, die voorbelasting op haar aangiften omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, rust de stelplicht en, in geval van betwisting, de bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, met de door haar overgelegde kopieën van kassabonnen en facturen en hetgeen zij daarover in beroep heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van de bedragen aan voorbelasting die zijn in haar kwartaalaangiften voor de tijdvakken in de jaren 2014 tot en met 2018 heeft aangegeven. Tot vermindering van de naheffingsaanslagen kunnen de kopieën van de facturen en kassabonnen die eiseres heeft overgelegd dan ook niet leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde kopieën van facturen en kassabonnen aan haar zijn uitgereikt en dat deze zien op kosten die eiseres als ondernemer heeft gemaakt dan wel dat deze kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de voor de omzetbelasting belaste prestaties van eiseres. Ten aanzien van de tenaamstelling van de facturen overweegt de rechtbank dat een groot aantal van de door eiseres overgelegde facturen kassabonnen betreffen waar geen enkele persoonsaanduiding opstaat. Daarnaast is een groot aantal facturen gericht aan [naam1] , [naam4] , familie [belanghebbende] . Van deze kassabonnen en facturen is dus onduidelijk aan wie deze zijn uitgereikt. De enkele omstandigheid dat in sommige gevallen op deze facturen handmatig de naam van eiseres is bijgeschreven, betekent niet dat daarmee vaststaat dat de factuur aan eiseres is uitgereikt. Verder valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom eiseres in haar hoedanigheid als ondernemer voor de omzetbelasting bijvoorbeeld kosten heeft gemaakt ter zake van de aankoop van een collectie stripboeken, de reparatie van een televisietoestel, een aankoop bij de [naam8] , de aanleg van een waterval in de tuin en de plaatsing van isolatieruiten, laat staan dat valt in te zien waarom deze prestaties rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de verhuur van de vakantiewoning in België .
4.4.
De gemachtigde van eiseres heeft ten aanzien van een aantal van de kassabonnen en facturen nog aangevoerd dat deze betrekking hebben op zijn activiteiten in het kader van zijn adviesbureau en dat hij deze voorbelasting in de aangiften van zijn echtgenote in mindering mocht brengen. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij, omdat hiervoor iedere feitelijke en juridische grondslag ontbreekt.
4.5.
Wat betreft de factuur van [naam10] BV inzake de vernieuwing van een onderdorpel heeft de gemachtigde ter zitting nog aangevoerd dat dit het kantoorgedeelte van de eigen woning betreft. Volgens eiseres wordt dit deel van de eigen woning verhuurd aan de eenmanszaak van haar echtgenoot, [naam4] . De omzetbelasting is daarom als voorbelasting aftrekbaar. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een (gedeelte van een) de eigen woning aan de eenmanszaak van haar echtgenoot wordt verhuurd, zodat reeds daarom de omzetbelasting op deze factuur (ook) niet voor aftrek van voorbelasting in aanmerking komt.
4.6.
Ten slotte heeft verweerder betwist dat voor de onder 1.12. en 1.13. [Hof: 2.12 en 2.13] vermelde facturen van de gemachtigde van eiseres daadwerkelijk diensten aan eiseres zijn geleverd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres (en haar gemachtigde), op wie de bewijslast rust, tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk diensten aan eiseres zijn geleverd. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt welke diensten de echtgenoot van eiseres precies heeft verricht voor eiseres. Van enige afspraak tot het betalen van de op de facturen vermelde bedragen voor de werkzaamheden is verder niets gebleken. Daar komt bij dat de omschrijving van de werkzaamheden op de facturen zeer algemeen is. Enige specificatie van de werkzaamheden, noch van de besteden uren staat op de facturen. Daarbij valt nog op dat de kosten voor de jaren 2014 en 2018 exact gelijk zijn. Ten slotte heeft eiseres, noch haar gemachtigde desgevraagd ter zitting, een verklaring kunnen geven waarom zij pas in beroep deze facturen heeft overgelegd en deze niet waren opgenomen in het pakket met kassabonnen en facturen dat eiseres eerder aan verweerder heeft overgelegd.
Bijtelling privégebruik auto
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de gereden kilometers de Opel Meriva voor privédoeleinden is gebruikt, zodat op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB ter zake van het privégebruik omzetbelasting is verschuldigd. Verweerder heeft de vanwege het privégebruik van de Opel Meriva verschuldigde omzetbelasting overeenkomstig de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën in het Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M, Stcrt. 2012, 14822 (hierna: de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën) vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van Opel Meriva, omdat volgens verweerder uit de administratie van eiseres niet blijkt in hoeverre de auto voor privédoeleinden is gebruikt en welke kosten hieraan zijn toe te rekenen. Eiseres heeft de correctie van de omzetbelasting voor het privégebruik van de Opel Meriva bestreden.
5.2.
Gelet op hetgeen door verweerder, op wie de bewijslast op dit punt rust, is gesteld en met feiten en omstandigheden is onderbouwd in het rapport boekenonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat eiseres de Opel Meriva in de jaren 2014 tot en met 2018 mede voor privédoeleinden heeft gebruikt. Omdat eiseres ter zake van het privégebruik geen omzetbelasting heeft afgedragen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht een correctie voor het privégebruik van de Opel Meriva opgenomen in de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de onderhavige tijdvakken.
5.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de vaststelling van de omvang van het privégebruik van de Opel Meriva moet berusten op de werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 [noot: ECLI:NL:HR:2017:711.] volgt dat eiseres dan concrete gegevens omtrent de werkelijke verhouding tussen beide categorieën van gebruik moet aanleveren. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen betrouwbare gegevens heeft overgelegd waaruit is af te leiden in hoeverre de Opel Meriva voor privédoeleinden is gebruikt. Onder die omstandigheden heeft verweerder overeenkomstig de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën de vanwege het privégebruik van de auto verschuldigde omzetbelasting mogen vaststellen op 2,7% van de catalogusprijs van de Opel Meriva.
Kleine ondernemersregeling
6.1.
Eiseres heef ten slotte nog aangevoerd dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd vanwege toepassing van de oude KOR. Verweerder is van mening dat toepassing van de oude KOR niet mogelijk is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiseres om de oude KOR toe te passen geen hout snijdt. Volgens de oude KOR (artikel 25 Wet OB tekst 2014-2018) kon deze onder voorwaarden worden toegepast als een belastingplichtige in een jaar, na aftrek van de voorbelasting, minder dan € 1.883 aan omzetbelasting hoefde te betalen. Dit ziet niet op de situatie, zoals eiseres, naar de rechtbank begrijpt, stelt, als de na te heffen omzetbelasting per jaar minder bedraagt dan € 1.883. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat onder toepassing van de oude KOR aftrek van voorbelasting niet mogelijk was.
7. Omdat reeds volgens de gewone regels van de bewijslastverdeling de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder de naheffingsaanslagen niet te hoog heeft vastgesteld, hoeft de rechtbank de vraag of eiseres voor de onderhavige tijdvakken de vereiste kwartaalaangiften [Hof: bedoeld is maandaangiften] heeft gedaan en zo nee, of als gevolg daarvan de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, niet te beantwoorden.
Belastingrente
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente die samenhangt met de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende naheffingsaanslag omzetbelasting die ziet op het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 is verminderd, begrijpt de rechtbank dat verweerder het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig heeft verminderd.
Verzuimboetes
9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ingeval niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig de belasting is betaald een verzuimboete worden opgelegd tot het wettelijk maximum zoals vermeld in het eerste lid van dat artikel. Ingevolge paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt in geval waarin niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven een verzuimboete opgelegd van 10% van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum. Verweerder heeft de verzuimboete overeenkomstig deze bepalingen opgelegd. Een dergelijke verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dan wel van een pleitbaar standpunt. De bewijslast dat sprake is van avas dan wel een pleitbaar standpunt rust op eiseres.
9.2.
Eiseres heeft gesteld dat haar echtgenoot hartpatiënt is. Voor zover eiseres met deze stelling een beroep heeft willen doen op avas, kan dat beroep niet slagen. Eiseres heeft in het geheel niet onderbouwd waarom deze omstandigheid zou moeten leiden tot avas bij het onjuist invullen van de kwartaalaangiften [Hof: bedoeld is maandaangiften] omzetbelasting voor de tijdvakken voor de jaren 2014 tot en met 2018. Voor zover eiseres met haar standpunten dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, tevens heeft willen stellen dat haar standpunten pleitbaar waren, volgt de rechtbank eiseres niet in deze stelling, omdat de standpunten van eiseres ten aanzien van de aftrek van voorbelasting zijn gebaseerd op feitelijkheden en er voor het overige geen argumenten zijn die maken dat standpunten van eiseres naar objectieve maatstaven pleitbaar zijn. Omdat verder geen strafverlagende omstandigheden aannemelijk zijn geworden, acht de rechtbank de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
9.3.
De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat, sinds de aankondiging van de verzuimboetes op 6 november 2019 ten aanzien van beide verzuimboetes de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak in eerste aanleg van twee jaar met afgerond 5 maanden is overschreden. [noot: Zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4468.] De rechtbank zal de verzuimboetes daarom elk met 5 % verminderen tot bedragen van respectievelijk € 912 en € 1.292. [noot: Zie Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.]”.
4.3
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.2 – aangehaalde overwegingen voor beide tijdvakken op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze overwegingen dan ook tot de zijne. Hetgeen de Rechtbank onder rechtsoverweging 4.5 heeft overwogen, geldt, naar het oordeel van het Hof, evenzeer voor de door [naam10] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting inzake de werkzaamheden betreffende de boeidelen. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep nog heeft aangevoerd maakt het vorenoverwogene niet anders. Ook met de in hoger beroep door belanghebbende overgelegde stukken, maakt zij, naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat zij recht heeft op meer aftrek van voorbelasting, dat de bestreden verzuimboete ten onrechte is opgelegd noch dat zij recht heeft op toepassing van de oude KOR. Naar het oordeel van het Hof, heeft zij voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van een collectie stripboeken voor € 100.000 haar uitsluitende oorzaak vindt in de verhuur van het vakantiehuis. Datzelfde geldt mutatis mutandis ten aanzien van de onderhoudskosten met betrekking tot de privéwoning van belanghebbende en haar echtgenoot. Belanghebbende heeft in hoger beroep ten slotte nog gewezen op de offerte van garagebedrijf [naam14] van 7 november 2014 waarop een bedrag van € 3.228,57 aan omzetbelasting is vermeld. Tot de stukken behoort ook een factuur die garagebedrijf [naam14] ter zake van dezelfde auto op 10 november 2014 aan belanghebbende heeft uitgereikt. Op deze factuur wordt € 3.055,02 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Blijkens punt 3 van het controlerapport (zie 2.10) heeft de Inspecteur voor dit bedrag aftrek van voorbelasting toegestaan. Met de overlegging van de offerte heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een hoger bedrag aan voorbelasting in aanmerking dient te worden genomen dan het bedrag waarmee de Inspecteur reeds rekening heeft gehouden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.