Uitspraak
Butreco,
Pensioenfonds Detailhandel,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft Butreco B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, die op 29 december 2021 en 1 juni 2022 zijn uitgesproken. Butreco, een bedrijf dat valt onder de werkingssfeer van het Pensioenfonds Detailhandel, heeft een dwangbevel ontvangen van dit pensioenfonds op 2 december 2020, waarin aanspraak werd gemaakt op betaling van achterstallige premies, rente en buitengerechtelijke incassokosten. In hoger beroep is enkel de vraag aan de orde of de invorderingskosten, zoals opgenomen in het dwangbevel, door het pensioenfonds kunnen worden gevorderd.
De kantonrechter had eerder het verzet van Butreco tegen de invorderingskosten gegrond verklaard voor zover deze kosten € 337,50 overstijgen. Butreco betoogde dat het pensioenfonds deze kosten niet bij dwangbevel kan invorderen. Het hof oordeelde echter dat het pensioenfonds op grond van artikel 21 van de Wet Bpf 2000 bevoegd is om invorderingskosten te vorderen, mits deze kosten redelijk zijn en binnen de wettelijke kaders vallen. Het hof heeft vastgesteld dat Butreco geen grieven heeft ingediend tegen het tussenvonnis van de kantonrechter en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Butreco premieplichtig is.
Het hof heeft de vordering van Pensioenfonds Detailhandel tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten gegrond verklaard, omdat deze kosten onder de reikwijdte van artikel 21 lid 8 van de Wet Bpf 2000 vallen. Het hof heeft de hoogte van de gevorderde kosten getoetst aan de geldende richtlijnen en heeft geoordeeld dat een bedrag van € 337,50 redelijk is. Het hoger beroep van Butreco is verworpen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten.