ECLI:NL:GHARL:2023:7060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.319.895/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van bedrijfstakpensioenfonds om invorderingskosten te vorderen bij dwangbevel

In deze zaak heeft Butreco B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, die op 29 december 2021 en 1 juni 2022 zijn uitgesproken. Butreco, een bedrijf dat valt onder de werkingssfeer van het Pensioenfonds Detailhandel, heeft een dwangbevel ontvangen van dit pensioenfonds op 2 december 2020, waarin aanspraak werd gemaakt op betaling van achterstallige premies, rente en buitengerechtelijke incassokosten. In hoger beroep is enkel de vraag aan de orde of de invorderingskosten, zoals opgenomen in het dwangbevel, door het pensioenfonds kunnen worden gevorderd.

De kantonrechter had eerder het verzet van Butreco tegen de invorderingskosten gegrond verklaard voor zover deze kosten € 337,50 overstijgen. Butreco betoogde dat het pensioenfonds deze kosten niet bij dwangbevel kan invorderen. Het hof oordeelde echter dat het pensioenfonds op grond van artikel 21 van de Wet Bpf 2000 bevoegd is om invorderingskosten te vorderen, mits deze kosten redelijk zijn en binnen de wettelijke kaders vallen. Het hof heeft vastgesteld dat Butreco geen grieven heeft ingediend tegen het tussenvonnis van de kantonrechter en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Butreco premieplichtig is.

Het hof heeft de vordering van Pensioenfonds Detailhandel tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten gegrond verklaard, omdat deze kosten onder de reikwijdte van artikel 21 lid 8 van de Wet Bpf 2000 vallen. Het hof heeft de hoogte van de gevorderde kosten getoetst aan de geldende richtlijnen en heeft geoordeeld dat een bedrag van € 337,50 redelijk is. Het hoger beroep van Butreco is verworpen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.319.895
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 9110808
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van
Butreco B.V.,
die is gevestigd in Bussum,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres (in verzet),
hierna:
Butreco,
advocaat: mr. J. Blaak,
tegen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel,
die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Pensioenfonds Detailhandel,
advocaat: mr. M.W. Minnaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Butreco heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 29 december 2021 en 1 juni 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Butreco valt onder de werkingssfeer van de door Pensioenfonds Detailhandel uitgevoerde pensioenregeling voor de detailhandel. Butreco is daarom premieplichtig ten opzichte van Pensioenfonds Detailhandel. Pensioenfonds Detailhandel heeft op 2 december 2020 een dwangbevel tegen Butreco uitgevaardigd. Daarin is aanspraak gemaakt op betaling van achterstallige premies, rente en buitengerechtelijke incassokosten
van € 363,- . Het gaat in hoger beroep alleen nog over de in het dwangbevel opgenomen invorderingskosten inclusief btw. Butreco stelt zich op het standpunt dat Pensioenfonds Detailhandel die niet bij dwangbevel kan invorderen.
2.2.
De kantonrechter heeft het verzet van Butreco tegen de in het dwangbevel opgenomen invorderingskosten – door hem als buitengerechtelijke incassokosten aangeduid - gegrond verklaard voor zover deze kosten € 337,50 overstijgen. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof het verzet van Butreco tegen de in het dwangbevel opgenomen kosten van € 363,- gegrond verklaart en in zoverre het dwangbevel vernietigt, met veroordeling van Pensioenfonds Detailhandel in de proceskosten in hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Butreco heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 29 december 2021. Het hof zal het hoger beroep van Butreco voor zover gericht tegen het tussenvonnis daarom verwerpen. Het hof zal oordelen dat de grieven van Butreco tegen het vonnis van de kantonrechter van 1 juni 2022 niet slagen. Dat wordt hierna uitgelegd.
3.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 1 juni 2022 geoordeeld (in rov. 2.21):
- dat Butreco de gegevens met betrekking tot de maanden november 2019, januari 2020, februari 2020, maart 2020 en mei 2020 te laat heeft aangeleverd;
- dat Pensioenfonds Detailhandel daardoor gerechtigd was om de hoogte van de premie te schatten, en
- dat de vaststelling van € 450,- aan premienota’s niet onredelijk is.
Butreco heeft daartegen geen grieven gericht, zodat dit ook in hoger beroep uitgangspunt is. Daarmee staat vast dat Butreco Pensioenfonds Detailhandel € 2.250,- aan premies is verschuldigd (€ 450,- x 5 maanden).
3.3.
Pensioenfonds Detailhandel stelt buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte omdat zij Butreco eerst zelf tot betaling heeft gesommeerd en daarna de vordering uit handen heeft gegeven aan een incassobureau dat Butreco ook herhaaldelijk tot betaling heeft gemaand. De daarmee gepaard gaande kosten vallen volgens Pensioenfonds Detailhandel onder het bereik ‘invorderingskosten’ als bedoeld in artikel 21 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000).
Bij dwangbevel kunnen buitengerechtelijke incassokosten worden ingevorderd
3.4.
Op grond van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 hebben bedrijfstakpensioenfondsen, zoals Pensioenfonds Detailhandel, de bevoegdheid om, wanneer een bijdrage na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen 30 dagen wordt voldaan, de premie, wettelijke rente en de aanmaningskosten in te vorderen bij dwangbevel. Waar buitengerechtelijke incassokosten (ook) andere kosten dan aanmaningskosten omvatten, kunnen zij voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 21 lid 8
Wet Bpf 2000. In dat artikel is bepaald dat het recht tot invordering bij dwangbevel zich ook uitstrekt tot ‘de kosten van vervolging’. Dit betekent dat Pensioenfonds Detailhandel redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
(als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW) bij dwangbevel kan invorderen. [1]
3.5.
Butreco heeft zich in eerste aanleg geheel geconcentreerd op de, volgens haar, beperkte reikwijdte van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 en haar argumentatie daarop toegesneden. De kantonrechter heeft de beoordeling eveneens geplaatst in de sleutel van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000. In hoger beroep heeft Butreco opnieuw betoogd dat artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 in de weg staat aan toewijzing van invorderingskosten. Hoewel Pensioenfonds Detailhandel in eerste aanleg al had verwezen naar artikel 21 lid 8 Wet Bpf 2000 als grondslag voor haar vordering tot toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten, heeft Butreco aan dat aspect, in eerste aanleg noch in hoger beroep, aandacht besteed. Het is echter juist die bepaling die, zoals hiervoor reeds uiteengezet is, toewijzing van de vordering van Pensioenfonds Detailhandel rechtvaardigt. Wat Butreco ter onderbouwing van haar stelling over de reikwijdte van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 heeft aangevoerd kan daarom onbesproken blijven. Grief I slaagt niet.
Dubbele redelijkheidstoets
3.6.
De hoofdsom van € 2.250,- aan achterstallige premies heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het hof zal de eveneens bij dwangbevel ingevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom toetsen aan het Rapport Voorwerk II met inachtneming van het Rapport BGK Integraal.
3.7.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, heeft Pensioenfonds Detailhandel niet alleen in het geding gebracht betalingsherinneringen en aanmaningen die zij zelf aan Butreco heeft gestuurd maar ook de latere e-mails die het door Pensioenfonds Detailhandel ingeschakelde incassobureau aan Butreco heeft gestuurd. Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat Pensioenfonds Detailhandel daarmee voldoende heeft onderbouwd daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt.
3.8.
Het door Pensioenfonds Detailhandel gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan de in het Rapport BGK Integraal (op bladzijde 17) opgenomen staffel die geldt als regelend recht. Het hof is het met de kantonrechter eens dat Pensioenfonds Detailhandel in redelijkheid aan buitengerechtelijke incassokosten € 337,50 toekomt (conform voormeld Rapport 15% van € 2.250,0). Grief II slaagt niet.
De conclusie
3.9.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Butreco in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Butreco tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.10.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van Butreco tegen het (tussen)vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 29 december 2021;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 1 juni 2022;
veroordeelt Butreco tot betaling van de volgende proceskosten van Pensioenfonds Detailhandel:
€ 783,- aan griffierecht
€ 836,- aan salaris van de advocaat van Pensioenfonds Detailhandel (1 procespunt x appeltarief I);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M. Aksu en W.P.M. ter Berg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 6 mei 1965, NJ 1965, 342.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.