Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante],
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
[appellant]en
[appellante]en gezamenlijk
[appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2]en gezamenlijk
[geïntimeerden],
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.Het verloop van de procedure bij het hof
3.Waar het in deze zaak om gaat
4.De feiten
Daardoor zijn we iets dichter bij de oorspronkelijke erfscheiding gekomen. Er bleef echter, van voor naar achter, altijd nog een strook van 30 -40 cm over tot de erfgrens. De buren hebben in de loop der jaren deze overgebleven strook van 30 - 40 cm in gebruik genomen. iets waar wij geen enkel probleem mee hadden.Deze door mij geschetste erfgrens heeft nooit tot enig probleem geleid en - nogmaals - werd door iedereen in volledige harmonie gerespecteerd.(...)
”
"Met betrekking tot de kwestie rond de erfgrens tussen [adres1] 7 en [adres1] 13 willen wij de volgende toelichting geven.In april 1991 zijn wij komen te wonen aan de [adres1] 15. Op dat moment zag de scheiding tussen de percelen van [adres1] 7 en [adres1] 13 er ongeveer hetzelfde uit als nu het geval is.De oprit die er nu ligt bij [adres1] 13 lag er al toen wij hier in april 1991 kwamen wonen, alleen was die toen van gras. Links van de oprit stond de coniferenhaag van de familie [naam3] , rechts naast de oprit stonden bomen en struiken van de heer [naam2] met rechts daarvan weer een stuk gazon wat aan de straatzijde afgesloten was met een stuk touw of ketting. Een stuk verder op de oprit had de heer [naam2] , voormalig eigenaar van nr 13, een losstaande overkapping waaronder hij diverse zaken stalde.(...)
. Nog verder naar achter was in eerste instantie een soort van bos met diverse paadjes die aangelegd waren door de heer [naam2] .Direct links naast de oprit grensde het perceel van de familie [naam3] . Die hadden daar aan de voorzijde hun tuin waar mevrouw [naam3] regelmatig te vinden was. Er stonden onder andere de coniferenhaag grenzend aan de oprit van gras, struiken en bomen. Het was in ieder geval duidelijk dat direct na de oprit het perceel van de familie [naam3] begon. Verder naar achter op het perceel van de familie [naam3] was er bestrating en bebouwing. De bebouwing is door de tijd heen wel iets gewijzigd. Helemaal achterin stond de schuur van de familie [naam3] die er nu nog staat. Naast de schuur begon het perceel van de heer [naam2] wat in eerste instantie een bos was.
5.De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
in conventie(verkort weergegeven) gevorderd dat de rechtbank:
voorwaardelijke reconventie(verkort weergegeven) gevorderd dat de rechtbank:
en in
onvoorwaardelijke reconventiegevorderd dat de rechtbank:
(4) [appellanten] veroordeelt de beelden/geluidsopnames van het incident in de nacht van
(5) [appellanten] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
in conventie:
6.De wijziging door [appellanten] in hoger beroep van hun eis
7.De omvang van het hoger beroep
8.De beoordeling van de vorderingen en de grieven
.
primairdat het beroep van [geïntimeerden] op het bepaalde in artikel 5:54 lid 1 BW misbruik van bevoegdheid oplevert. [geïntimeerden] hebben, aldus [appellanten] , voorafgaand aan de procedure niet willen kiezen voor koop van de omstreden strook grond. Zij kozen er voor eerst te procederen over de verjaringsvraag en pas nadat zij daarbij ongelijk kregen, wensten zij tegen schadeloosstelling de eigendom van de strook grond of een erfdienstbaarheid daarop te verkrijgen. Door eerst te procederen is, volgens [appellanten] , die mogelijkheid vervallen. Het hof volgt [appellanten] niet in dit kennelijk op artikel 3:11 BW gebaseerde betoog. De omstandigheid dat [geïntimeerden] eerst de eigendomsvraag buiten discussie wilden stellen kwalificeert niet als misbruik van bevoegdheid. Zolang het eigendomsrecht van [appellanten] niet in rechte vast stond konden [geïntimeerden] zich immers gerechtvaardigd op het standpunt stellen dat koop of de verlening van een erfdienstbaarheid niet aan de orde was. Daarnaast verliezen [appellanten] uit het oog dat de aanvankelijk aan [geïntimeerden] geboden mogelijkheid tot koop tegen betaling was gebaseerd op een tussen partijen tot stand te brengen overeenkomst. Bij het beroep op artikel 5:54 BW dat hier aan de orde is, doen [geïntimeerden] een beroep op een hen wettelijk toekomende bescherming tegen een onredelijk gebruik door [appellanten] van hun bevoegdheden als eigenaars van de grond. Het staat [geïntimeerden] daarom vrij zich in deze procedure alsnog te beroepen op het bepaalde in artikel 5:54 BW.
“Eindoordeel
[naam4] ) waarnaar de rechtbank verwijst overtuigen niet. De verklaring van [naam3] is onbetrouwbaar omdat [naam3] een persoonlijk belang heeft bij een voor [geïntimeerden] gunstige afloop van de zaak. (2) Voor de verklaring van familie [naam1] geldt dat twijfelachtig is of daarin wel verklaard wordt over dezelfde schuur als die waarom het in deze zaak gaat en in ieder geval of deze wel op dezelfde plaats staat. Familie [naam1] kon dat, aldus [appellanten] , onvoldoende goed zien. (3) De rechtbank verbindt onjuiste althans te vergaande conclusies aan de luchtfoto uit 1999. Ook hieruit blijkt niet dat de daarop waarneembare schuur op exact dezelfde plaats staat als de huidige schuur. (4) Ten slotte wijzen [appellanten] erop dat duidelijk is dat de huidige houten schuur niet in één keer is gebouwd. Zij betwisten daarom dat de schuur meer dan twintig jaar op dezelfde plaats heeft gestaan. Op een bouwtekening die door de gemeente is beoordeeld in 2007 is de schuur in het geheel niet ingetekend en uit door [appellanten] overgelegde foto’s volgt dat de houten schuur “ogenschijnlijk” een aantal keren is verbouwd.
In 1974 stond er op de plaats van het – groene – houten hok een afdak. (…) Het afdak hebben wij afgebroken. Daarvoor in de plaats is omstreeks 1986 het huidige houten hok gekomen. (…)”.
In april 1991 zijn wij komen te wonen aan de [adres1] 15. (…) Direct links naast de oprit grensde het perceel van de familie [naam3] . (…) Helemaal achterin stond de schuur van de familie [naam3] die er nu nog staat.”
De familie [geïntimeerde1] heeft mij benaderd omdat ik vanaf 1992 regelmatig bij de familie [naam3] aan de [adres1] 7 op bezoek geweest ben. Langs deze weg wil ik verklaren dat de houten schuur die achterin de tuin staat en grenst aan het perceel van huisnummer 13 er in 1992 precies zo bij stond als nu”.
Grief III faalt.
In 2004 is door ons het stenen kantoor rechts naast de woning gebouwd. (…) Later hebben de toenmalige buren – familie [naam2] – toestemming gegeven om een afdak tegen onze buitenmuur te plaatsen. Ook hebben we een houten afscheiding geplaatst voor en achter het stenen hok. De beide schuttingen hebben we in verband met de stevigheid verbonden met het stenen hok.”