ECLI:NL:GHARL:2023:6877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.312.136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot oproeping van een derde in het geding op grond van artikel 118 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een incident op grond van artikel 118 Rv. De zaak betreft een hoger beroep van [appellante] tegen Crown Intern Transport B.V. [appellante] had een incidentele vordering ingediend om haar ex-echtgenoot, [de ex-echtgenoot], als derde in het geding te roepen. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat er geen sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het hof oordeelde dat de aanwezigheid van [de ex-echtgenoot] in de procedure niet zou leiden tot een toewijzing van de vordering van Crown tegen hem, aangezien de inzet van het incidenteel hoger beroep alleen tegen [appellante] was gericht. Bovendien was er geen ander belang gediend bij de oproeping van [de ex-echtgenoot]. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellante] niet kon worden toegewezen en dat de proceskosten voor het incident voor rekening van [appellante] kwamen. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens het roljournaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.136
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn: 9413862)
arrest van 15 augustus 2023
in het incident op grond van artikel 118 Rv in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats1]
appellante
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie
eiseres in het incident
hierna: [appellante]
advocaat: mr. J.R. Bügel
tegen:
Crown Intern Transport B.V.
gevestigd te Almere
geïntimeerde
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
verweerster in het incident
hierna: Crown
advocaat: mr. A.P.J.M. Verbeek

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot heden verwijst het hof naar het arrest in het incident ex artikel 351 Rv van 20 december 2022, zoals verbeterd bij arrest van 31 januari 2023 (ex artikel 31 Rv).
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de memorie van grieven van [appellante] ;
  • de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, tevens antwoordakte van Crown;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [appellante] ;
  • de rolbeslissing (van 23 mei 2023) tot afwijzing van het vrijwaringsincident;
  • de akte incidentele vordering tot oproeping ex artikel 118 Rv van [de ex-echtgenoot] (hierna: [de ex-echtgenoot] ) in het geding van [appellante] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 118 Rv van Crown.

2.De kern van de zaak

2.1.
In de procedure in eerste aanleg heeft [de ex-echtgenoot] erkend dat hij tijdens zijn dienstverband bij Crown onrechtmatig gelden van Crown naar zichzelf en naar derden heeft laten overmaken. Tijdens het onrechtmatig handelen van [de ex-echtgenoot] was hij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [appellante] . In november 2020 is de echtscheiding tussen [de ex-echtgenoot] en [appellante] uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij vonnis van 25 mei 2022 heeft de kantonrechter [de ex-echtgenoot] en [appellante] onder meer hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Crown van € 2.817.663,89. De door Crown gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en onderzoekskosten zijn afgewezen.
2.2.
Naast het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld tegen de vonnissen van 22 december 2021, 23 maart 2022 en 25 mei 2022, is Crown in incidenteel appel gekomen ten aanzien van de afwijzing van de vordering tot veroordeling van de buitengerechtelijke incassokosten en onderzoekskosten. Naar aanleiding van het incidentele appel heeft [appellante] een vrijwaringsincident ingesteld, waarin zij heeft verzocht toe te staan [de ex-echtgenoot] in onderhavige procedure in vrijwaring op te roepen. Bij rolbeslissing van 23 mei 2023 heeft de rolraadsheer van het hof het vrijwaringsincident van [appellante] afgewezen, omdat in hoger beroep een derde niet voor het eerst in vrijwaring kan worden geroepen.
2.3.
In dit incident vordert [appellante] dat het hof haar toestaat dat zij [de ex-echtgenoot] via de weg van artikel 118 Rv als derde in het geding roept.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de incidentele vordering van [appellante] afwijzen. Anders dan [appellante] aanneemt, zal de aanwezigheid van [de ex-echtgenoot] in de procedure als opgeroepen derde niet tot een toewijzing van de vordering van Crown tegen hem kunnen leiden omdat de inzet van het incidenteel hoger beroep alleen tegen [appellante] is gericht en dat verandert niet door oproeping van [de ex-echtgenoot] op de voet van 118 Rv. Evenmin is er een vordering aan de orde in hoger beroep die bepaalt wie in de onderlinge verhouding van [appellante] en [de ex-echtgenoot] wat moet betalen. Dat kan met artikel 118 Rv niet gerepareerd worden. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing komt.
Er is geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding
3.2.
Volgens [appellante] is bij de vorderingen van het incidentele appel sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Artikel 118 Rv geeft regels over de oproeping van derden als partij in een procedure. In een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding dienen alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure te worden betrokken. Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing over de rechtsverhouding voor alle bij die rechtsverhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. Laat degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding na om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure op te roepen, dan dient de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in de procedure te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. Dit geldt zowel in eerste aanleg als na aanwending van een rechtsmiddel. [1]
3.3.
Naar het oordeel van het hof is in dit geval van een processueel ondeelbare rechtsverhouding geen sprake. Anders dan [appellante] stelt brengt de omstandigheid dat ook [de ex-echtgenoot] eventueel voor de vordering van Crown hoofdelijk aansprakelijk is, niet met zich dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Een nauw verband tussen de vorderingen dan wel hoofdelijke verbondenheid ( [appellante] verwijst naar artikel 1:102 BW) is op zichzelf onvoldoende om processuele ondeelbaarheid aan te nemen. De stelling van [appellante] dat het noodzakelijk is dat een beslissing over het incidentele appel in dezelfde zin moet luiden ten aanzien van haar én [de ex-echtgenoot] gaat niet op. Enkel als het
rechtens noodzakelijkis dat geen tegenstrijdige beslissingen bestaan, omdat het vonnis bij een tegenstrijdige beslissing bijvoorbeeld niet uitvoerbaar zou zijn, is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
Geen ander belang wordt gediend bij toepassing van artikel 118 Rv
3.4.
Naar het oordeel van het hof is ook onvoldoende gebleken van enig ander belang om [de ex-echtgenoot] via de weg van artikel 118 Rv in de procedure te betrekken. [appellante] stelt dat haar regresvordering op [de ex-echtgenoot] gevaar loopt als bij een toewijzing van de vorderingen in het incidentele appel niet vast komt te staan dat ook [de ex-echtgenoot] voor de buitengerechtelijke incassokosten en onderzoekskosten hoofdelijk aansprakelijk is. Zij gaat er daarbij ten onrechte van uit dat wordt beslist over [de ex-echtgenoot] aansprakelijkheid voor die kosten als hij in deze procedure wordt betrokken. Anders dan in een vrijwaringsprocedure, geldt bij toepassing van artikel 118 Rv niet dat er wordt beslist over een vordering tussen de gedaagde ( [appellante] ) en de betrokken derde ( [de ex-echtgenoot] ). Over de interne draagplicht tussen [appellante] en [de ex-echtgenoot] zal zo nodig in een afzonderlijke procedure kunnen worden beslist. Toepassing van artikel 118 Rv kan dan ook niet hetzelfde en door [appellante] gewenste effect sorteren dat [de ex-echtgenoot] haar moet vrijwaren voor de in het geding zijnde kosten. Het enkele gevolg van het betrekken van [de ex-echtgenoot] in de onderhavige procedure zou zijn dat het te wijzen arrest ook voor [de ex-echtgenoot] kracht van gewijsde heeft, maar daarmee wordt geen belang van [appellante] gediend omdat er alleen wordt geoordeeld over de vorderingen van Crown tegen [appellante] .
3.5.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling veroordelen van de proceskosten die Crown in het incident heeft gemaakt.
3.6.
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Crown in het incident:
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van Crown (1 punt x appeltarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep:
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, K. Mans en G.R. den Dekker en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023. Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de rolraadsheer.

Voetnoten

1.Vgl. o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.