ECLI:NL:GHARL:2023:6564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.320.734
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor investeringen in woning door informeel samenlevenden zonder overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] betreffende een vordering tot vergoeding van € 60.000 voor investeringen die [appellante] heeft gedaan in de woning van [geïntimeerde] tijdens hun informele samenwoning. De partijen hebben van maart 2015 tot september 2020 een affectieve relatie gehad en hebben vanaf juli 2016 samengewoond. De samenwoning eindigde op 7 oktober 2020. [appellante] stelt dat zij uit haar eigen vermogen kosten heeft gemaakt voor de woning en het advocatenkantoor van [geïntimeerde], en vordert deze kosten terug. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vordering van [appellante] afgewezen, maar [appellante] komt in hoger beroep.

Het hof overweegt dat er geen samenlevingsovereenkomst is opgesteld, maar dat er onder bepaalde omstandigheden wel recht kan bestaan op vergoeding van uitgaven die zijn gedaan ten gunste van de andere samenlevende. Het hof verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad waarin werd overwogen dat de redelijkheid en billijkheid een rol spelen in de rechtsverhouding tussen informeel samenlevenden. Het hof concludeert dat [appellante] recht heeft op vergoeding van haar investeringen, omdat de omstandigheden van de zaak dit rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [geïntimeerde] om € 60.000 aan [appellante] te betalen, evenals de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.320.734
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 526687)
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. C.L. Berkel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats2]
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Bagasrawalla.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 31 augustus 2022 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 22 november 2022 met grieven en producties 1 tot en met 48,
  • de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 25, en
  • het arrest van het hof van 30 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Na de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

3.De kern van de zaak

3.1
Partijen hebben van maart 2015 tot september 2020 een affectieve relatie gehad. Vanaf juli 2016 hebben zij samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd in [plaats1] in een woning die eigendom was van [geïntimeerde] . In die woning hield [geïntimeerde] ook zijn advocatenpraktijk, althans daar had hij een werkruimte. De samenwoning is geëindigd op 7 oktober 2020.
3.2
[appellante] stelt dat zij vanuit haar vermogen zaken heeft aangeschaft ten behoeve van de woning van [geïntimeerde] en diverse zaken en facturen heeft betaald voor het advocatenkantoor van [geïntimeerde] . Die gelden vordert zij terug van [geïntimeerde] . Het gaat om een bedrag van € 60.000. [appellante] heeft beslag gelegd op de woning van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] betwist dat hij [appellante] iets verschuldigd is.
3.3
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen. Verder is [geïntimeerde] veroordeeld (in reconventie) om het beslag op de woning op te heffen, op straffe van een dwangsom. De kosten zijn, zowel in conventie als in reconventie, gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.4
[appellante] komt van voormelde beslissing in hoger beroep en heeft zeven grieven geformuleerd. Ook biedt zij bewijs aan van al haar stellingen, onder meer door het doen horen van getuigen. Het doel van haar hoger beroep is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat haar vordering om [geïntimeerde] te veroordelen haar € 60.000 te betalen alsnog wordt toegewezen, dat de veroordeling tot opheffing van het beslag als onjuist en ongegrond wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.
3.5
[geïntimeerde] voert verweer en verzoekt het hof de vordering van [appellante] af te wijzen, althans haar niet-ontvankelijk te verklaren, kosten rechtens.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Partijen hebben op informele wijze samengewoond. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst opgesteld of anderszins afspraken vastgelegd ten aanzien van hun samenwoning. De vordering van [appellante] kan dus niet op zulke afspraken worden gegrond. Niettemin kan er wel op andere grond een recht op teruggave of vergoeding ontstaan voor bepaalde uitgaven die zijn gedaan aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende. Zo zou een dergelijke teruggave of vergoeding kunnen zijn ontstaan indien sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW).
4.2
Deze gronden worden door [appellante] echter niet aangevoerd. Wel stelt zij dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid en dat op grond daarvan aansluiting kan worden gevonden bij het dwalingsbegrip van artikel 6:230 BW. Dit biedt het hof volgens [appellante] de mogelijkheid om naar analogie van dat wetsartikel haar nadeel op te heffen. [appellante] verwijst daarbij naar een uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707).
4.3
In voormeld arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleven (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken staat daaraan volgens de Hoge Raad niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo een vergoeding in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid, aldus nog steeds de Hoge Raad.
4.4
Nu in dit geval de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van haar investeringen en betalingen, ligt het op haar weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij een vergoedingsrecht heeft jegens de man.
4.5
In dat kader heeft de [appellante] het volgende aangevoerd.
De betalingen deed [appellante] enkel omdat [geïntimeerde] haar toezegde terug te zullen betalen en daar vertrouwde [appellante] ook op, nu partijen samenleefden als waren zij gehuwd. Haar vertrouwen in [geïntimeerde] verdween echter toen [appellante] er bij toeval achter kwam dat [geïntimeerde] gehuwd was (en nog steeds is) met een andere vrouw. [geïntimeerde] deed zich dus anders voor en had in elk geval niet de waarheid gesproken, althans geen open kaart gespeeld. Dat vormde voor [appellante] mede de aanleiding om de relatie te beëindigen.
[appellante] heeft in goed vertrouwen betalingen voorgeschoten voor [geïntimeerde] , maar heeft door de bedrieglijke handelswijze van [geïntimeerde] schade geleden. Die schade bestaat uit de betalingen die zij deed op verzoek van [geïntimeerde] .
4.6
[geïntimeerde] betwist dat hij heeft toegezegd om [appellante] terug te betalen. Volgens hem betaalde hij alle kosten van de woning en van de boodschappen. Weliswaar deed [appellante] ook wel eens boodschappen, maar die betaalde ze met geld dat afkomstig was van [geïntimeerde] . [appellante] heeft wel enkele andere kosten betaald, omdat [geïntimeerde] al de kosten van de woning betaalde. Partijen hadden hierover echter geen afspraken gemaakt. [appellante] wist dat [geïntimeerde] nog gehuwd was en ze vond dat geen probleem.
4.7
Het hof overweegt als volgt.
[appellante] heeft achtenveertig producties overgelegd ter onderbouwing van haar vordering. Vanuit de overwaarde van het door haar verkochte appartement heeft zij onder meer kosten van de accountant betaald, betalingen aan Essent gedaan, bureaustoelen aangeschaft, de kosten van de kantoor ICT voldaan, lampen en stoffering voor de woning betaald en liggeld voor een boot voldaan. Een groot deel daarvan heeft betrekking op verplichtingen van [geïntimeerde] dan wel, blijkens de betreffende nota’s en facturen, van zijn besloten vennootschap (advocatenpraktijk). Ter zitting heeft [geïntimeerde] verklaard dat een deel van de overgelegde facturen weliswaar op naam van zijn besloten vennootschap staat, maar dat er vrijelijk werd geschoven met deze uitgaven. De facturen werden op naam van de besloten vennootschap gesteld om zo de btw te kunnen verrekenen. Hieruit leidt het hof af dat het merendeel van de door [appellante] overgelegde facturen en betalingen betrekking had op [geïntimeerde] en uitgaven ten behoeve van hemzelf in privé betroffen. Opgeteld komen al die facturen en betalingen uit op een bedrag iets meer dan € 60.000. [appellante] heeft het totaalbedrag naar beneden afgerond op € 60.000 en dat komt overeen met het bedrag dat is vermeld in de in concept opgestelde schuldbekentenis waar [appellante] in dit kader ook op wijst. Weliswaar is die schuldbekentenis niet door partijen ondertekend, maar ter zitting verklaarde [geïntimeerde] desgevraagd dat hij de schuldbekentenis destijds had opgesteld omdat hij zich moreel verplicht voelde voor [appellante] een voorziening te treffen. [appellante] was namelijk afhankelijk van de inkomsten uit de advocatenpraktijk nu zij zelf geen inkomsten had. De schuldbekentenis is niet getekend door partijen omdat zij het niet eens konden worden over de voorwaarden die zagen op het moment waarop de schuld door [geïntimeerde] zou worden voldaan aan [appellante] .
4.8
Gelet op het voorgaande en hetgeen door partijen in de stukken en ter zitting is verklaard is het hof van oordeel dat [appellante] een vordering op [geïntimeerde] heeft. De omstandigheden in deze zaak zijn naar het oordeel van het hof zodanig dat de redelijkheid en billijkheid dit meebrengt. Daartoe zijn de volgende omstandigheden en feiten redengevend.
[geïntimeerde] leidde een dubbelleven nu hij voorafgaand aan en tijdens de relatie met [appellante] getrouwd bleek te zijn en ook overigens nog steeds is. [appellante] stelt stellig dat zij niet van het huwelijk van [geïntimeerde] op de hoogte was en de relatie heeft beëindigd toen zij later vernam dat [geïntimeerde] (nog) gehuwd was. Die stelling is gelet op de context van de gebeurtenissen plausibel.
Door [appellante] is – onweersproken - aangevoerd dat de woning in [plaats1] door [geïntimeerde] en zijn echtgenote samen is aangekocht in 2016, dus nog tijdens de relatie van [appellante] en [geïntimeerde] . [appellante] wist ook niet dat [geïntimeerde] de woning samen met zijn echtgenote had aangekocht. [appellante] heeft vanuit haar eigen vermogen wel uitgaven en investeringen in die woning gedaan. Zulks, zo verklaarde [appellante] ter zitting, zodat de woning ook een beetje haar huis zou worden. Het is aannemelijk dat [appellante] die bedragen niet zou hebben betaald als zij van de hoed en de rand had geweten.
Op enig moment heeft [geïntimeerde] , die zelf jurist is, gemeend een schuldbekentenis ten bedrage van € 60.000 te moeten opstellen, blijkens de tekst van die schuldbekentenis vanwege de investeringen van [appellante] in die woning. Ter zitting bij het hof weersprak [geïntimeerde] dat dit de reden was om de schuldbekentenis op te stellen, maar dat hij zich moreel verplicht voelde [appellante] dit bedrag te doen toekomen. Waarom dat dan niet aldus in de schuldbekentenis is opgenomen. is het hof niet duidelijk geworden. Wat hiervan ook zij: [geïntimeerde] was op dat moment kennelijk van mening dat [appellante] dit bedrag toekwam.
De schuldbekentenis is niet getekend door partijen, maar wel vernietigd door de echtgenote van [geïntimeerde] . Dat is opmerkelijk omdat onduidelijk is op welke wettelijke grond die vernietiging berust. Ter zitting is door de advocaat van [geïntimeerde] verklaard dat de vernietiging berust op artikel 1:88 BW, maar voor het opmaken van een schuldbekentenis is geen toestemming vereist van de (andere) echtgenoot.
Van de kosten die [appellante] voor [geïntimeerde] heeft voldaan is een groot aantal van de facturen op naam van de besloten vennootschap van [geïntimeerde] gesteld. Op het eerste gezicht voldoet [appellante] dus zakelijke kosten van [geïntimeerde] , wat doorgaans geen kosten zijn die binnen een affectieve relatie door de ene partner voor de ondernemende partner worden voldaan. Ook dat is dus bijzonder. Dat de facturen voor een groot deel op naam van de besloten vennootschap zijn gezet, zodat [geïntimeerde] de betaalde btw (omzetbelasting) kon verrekenen doet daar niet aan af.
4.9
Nu niet exact is te berekenen hoe hoog de vordering van [appellante] op [geïntimeerde] is, zal het hof deze vaststellen op € 60.000: het in de concept-schuldbekentenis genoemde en met de (afgeronde) vordering van [appellante] overeenkomende bedrag. In zoverre slagen de grieven van [appellante] .
4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg nog een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld, voor het geval hij [appellante] zou moeten betalen, welke vordering in hoger beroep is gehandhaafd. [geïntimeerde] stelt dat voor het geval hij een bedrag aan [appellante] moet betalen, zij daartegenover ruim € 40.000 aan hem dient te betalen omdat hij gedurende de samenleving alle (woon)lasten betaalde en [appellante] daarin niet bijdroeg. Dat is echter niet juist. Partijen zijn het er namelijk over eens dat [appellante] voor de onderneming van [geïntimeerde] werkzaamheden verrichte, waarvoor zij niet betaald kreeg. Partijen leefden van de inkomsten uit de onderneming van [geïntimeerde] , aan welke inkomsten ook [appellante] een bijdrage heeft geleverd en aldus ook heeft meebetaald aan de lasten en kosten. Hoe hoog die bijdrage was is niet door het hof vast te stellen.
4.11
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] gevolg zal geven aan de uitspraak van het hof, zodat het hof geen reden ziet om de opheffing van het beslag op de woning als onjuist en ongegrond te vernietigen.

5.De slotsom

5.1
De grieven slagen in die zin zoals hiervoor vermeld. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover de vordering van [appellante] daarin is afgewezen, echter de door [appellante] gevorderde wettelijke rente zal eerst gaan gelden vanaf het moment dat [geïntimeerde] in verzuim is met betaling van hetgeen hij op grond van dit arrest verschuldigd is.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1
vernietigt het vonnis de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 augustus 2022, voor zover de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen haar € 60.000 te betalen is afgewezen, en doet in zoverre opnieuw recht:
6.2
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] € 60.000 te betalen;
6.3
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 783 voor verschotten en op € 4.314 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief IV € 2.157);
6.4
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.B. de Groot, J.U.M. van der Werff en M.E.L. Klein en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.