ECLI:NL:GHARL:2023:6471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.328.831/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep afwijzing faillissement Wonen in Hout B.V. door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een faillissementsaanvraag door de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een houtskeletwoning had besteld bij Wonen in Hout B.V., had de rechtbank verzocht om faillietverklaring van de onderneming, omdat de levering van de woning uitbleef en hij zijn aanbetaling van € 51.774,- teruggevorderd had. De rechtbank had het verzoek afgewezen, omdat er volgens haar geen sprake was van de vereiste pluraliteit van schuldeisers. De appellant voerde aan dat er meerdere schuldeisers waren die ook een houtskeletwoning bij Wonen in Hout hadden besteld en dat deze ook aanbetalingen hadden gedaan. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeerde dat, hoewel de appellant een vordering had, de andere zes afnemers met Wonen in Hout nieuwe leveringsdata waren overeengekomen, waardoor hun vorderingen op dat moment niet opeisbaar waren. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een toestand van te hebben opgehouden te betalen, omdat Wonen in Hout had aangetoond dat de leveringen van woningen weer zouden worden hervat. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de aanvraag tot faillietverklaring werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.328.831/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/557581)
beschikking van 27 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als verzoeker,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen
Wonen in Hout B.V.,
die is gevestigd in Soest,
die bij de rechtbank optrad als verweerder,
hierna:
Wonen in Hout,
advocaat: mr. E.F. van Gerwen te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft in haar beschikking van 20 juni 2023 het verzoek van [appellant] tot faillietverklaring van Wonen in Hout afgewezen.

2.Het procedure in hoger beroep

2.1
In het beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 27 juni 2023, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 20 juni 2023 te vernietigen en alsnog te bepalen dat Wonen in Hout in staat van faillissement verkeert.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met producties 1 tot en met 3 van 17 juli 2023 en de brief met producties 4 en 5 van 18 juli 2023, beide van mr. Van Gerwen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 202313 juli 2023, waarbij [appellant] in verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Fransen. Van de zijde van Wonen in Hout is de heer [de directeur] , directeur, verschenen, bijgestaan door mr. Van Gerwen. Mr. Van Gerwen heeft het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot faillietverklaring van Wonen in Hout afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen sprake is van de voor faillietverklaring vereiste pluraliteit van schuldeisers. De door [appellant] aangevoerde steunvordering is door Wonen in Hout inmiddels voldaan. De door [appellant] gestelde leveringsproblemen van Wonen in Hout met andere afnemers, die hun overeenkomst nog niet hebben beëindigd en nog geen aanspraak hebben gemaakt op terugbetaling van hun aanbetaling, ondersteunen het standpunt dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden met betalen niet. Deze afnemers lijken nog steeds prijs te stellen op levering van de door hun bestelde woning. Met de twee afnemers die wel hun aanbetaling hebben opgeëist, [afnemer1] en [afnemer2] , zijn kennelijk bevredigende terugbetalingsafspraken gemaakt en deze zijn door Wonen in Hout ook nagekomen.
Het beroep van [appellant]
3.2
[appellant] heeft in zijn beroepschrift – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [appellant] heeft van Wonen in Hout een houtskeletwoning gekocht en aanbetaald. Omdat de levering van de woning uitbleef, heeft [appellant] de koopovereenkomst bij brief van 14 april 2023 ontbonden. Wonen in Hout diende daarop het door [appellant] aanbetaalde bedrag van € 51.774,- terug te betalen. [appellant] heeft Wonen in Hout ook aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade. Daarmee is het vorderingsrecht van [appellant] gegeven.
[appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Bij de rechtbank zijn zes schuldeisers aangedragen die, net als [appellant] , een houtskeletwoning bij Wonen in Hout hebben besteld. Deze zes schuldeisers hebben ook aanbetalingen van tienduizenden euro’s gedaan. Zij zijn in afwachting van levering en deze levering wordt bestendig niet nagekomen. Zij hebben daarmee allen een vordering die zij in een eventueel faillissement ter verificatie kunnen indienen. De vorderingen van deze zes schuldeisers kunnen – ongeacht of zij directe betaling verlangen – als steunvorderingen worden aangemerkt. De opeisbaarheid van die vorderingen is in deze niet relevant. [appellant] wijst hierbij op het Berzona-arrest. [1]
Daarnaast lijkt de rechtbank ten onrechte aan te nemen dat Wonen in Hout niet in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, omdat de andere afnemers prijs blijven stellen op de levering van de bestelde woningen. Uit het feit dat niet
alleschuldeisers betaling vorderen, kan niet worden afgeleid dat Wonen in Hout niet is opgehouden te betalen. De redenen waarom Wonen in Hout op dit moment niet kan nakomen (de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan), maken dit niet anders.
Daar komt bij dat Wonen in Hout met schuldeiser [afnemer1] kennelijk een betalingsregeling is overeengekomen. Hieruit kan pluraliteit van schuldeisers worden afgeleid. Ten aanzien van schuldeiser [afnemer2] heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat diens gehele vordering door Wonen in Hout is voldaan. Uit het betaalbewijs blijkt dat er € 25.248,35 is betaald, terwijl [afnemer2] betaling van € 26.458,35 heeft gevorderd. Bovendien is door [afnemer2] de schade + PM opgesteld en deze schade zal aanzienlijk zijn door onder andere de gestegen bouwkosten.
[appellant] voert verder aan dat hij wel degelijk belang heeft bij de faillissementsaanvraag. Zijn belang wordt verondersteld aanwezig te zijn. Dat de gevolgen van een faillissement voor Wonen in Hout groot kunnen zijn, maakt evenmin dat er geen belang is bij het aanvragen van het faillissement van Wonen in Hout.
Het verweer van Wonen in Hout
3.3
Door Wonen in Hout is ter zitting verweer gevoerd. Wonen in Hout heeft – kort gezegd – geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat er geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers en Wonen in Hout niet verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het verweer wordt, voor zover daarvoor relevant, bij de beoordeling betrokken.
De beoordeling
3.4
Het hof stelt het volgende voorop. Uit artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) volgt dat een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de aanvraag daarvan bestaand vorderingsrecht van de aanvragende schuldeiser alsmede van een steunvordering, waarbij de schuldenaar in de toestand is komen te verkeren van te hebben opgehouden te betalen. De voor een faillietverklaring geldende eis dat summierlijk blijkt van een steunvordering, wordt gesteld omdat het faillissement ten doel heeft het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van iemand die slechts één schuldeiser heeft. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient nog steeds te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681).
3.5
Vaststaat dat [appellant] een (opeisbare) vordering heeft op Wonen in Hout, daarmee is het voor de faillietverklaring vereiste vorderingsrecht van de aanvrager gegeven. In geschil is wel of de verplichting tot levering van de woningen van de overige zes afnemers als steunvorderingen kunnen dienen en zo ja, of Wonen in Hout dientengevolge verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Door Wonen in Hout is in dit kader gesteld dat zij met de zes afnemers een latere levering van hun woningen is overeengekomen. Dit standpunt is door [appellant] ook niet betwist, zodat het hof daarvan uit zal gaan. [appellant] betoogt dat een overeengekomen latere levering niet wegneemt dat er voor Wonen in Hout alsnog een verplichting bestaat om nú te presteren, omdat de woningen al eerder geleverd hadden moeten worden. In dit kader acht het hof het volgende van belang.
3.6
Voor de vaststelling of er sprake is van pluraliteit van schuldeisers is niet vereist dat er sprake is van een vordering tot betaling van een geldsom. In dit geval staat voldoende vast dat de zes kopers van houtskeletwoningen een vordering op Wonen in Hout hebben die strekt tot levering van deze woningen. Vast staat ook dat deze kopers met Wonen in Hout nieuwe leveringsdata zijn overeengekomen. Dit brengt weliswaar met zich mee dat deze vorderingen op Wonen in Hout op dit moment niet opeisbaar zijn, maar dat is voor het aannemen van het bestaan van één of meer steunvorderingen evenmin een vereiste. Dit brengt mee dat de pluraliteit van schuldeisers in voldoende mate is komen vast te staan.
3.7
De faillietverklaring wordt uitgesproken zoals hiervoor onder 3.4 is overwogen, als Wonen in Hout verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Hierbij is van belang dat Wonen in Hout met de overige kopers – als gezegd – een latere levering is overeengekomen. Wonen in Hout heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling transportdocumenten overgelegd en deze tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Uit deze documenten blijkt dat er inmiddels twee woningen gepland staan voor transport naar Nederland. Ook heeft Wonen in Hout aangevoerd dat er meer woningen klaar staan om te worden vervoerd. Nu in voldoende mate is aangetoond is dat de leveringen van de woningen lijken te worden hervat, kan op dit moment ook niet worden geoordeeld dat Wonen in Hout ten aanzien van deze vorderingen verkeert in de toestand van de hebben opgehouden te betalen.
3.8
Verder heeft [appellant] gesteld dat Wonen in Hout de vordering van [afnemer2] nog niet volledig zou hebben voldaan én dat [afnemer2] daarbij nog een schadevordering op Wonen in Hout heeft. Uit de door Wonen in Hout overgelegde betalingsbewijzen blijkt dat de vordering van ruim € 26.000,- geheel is voldaan. Daarbij is van een schadevordering van [afnemer2] niet gebleken. Dat wordt door Wonen in Hout ook betwist. Zij heeft na betaling van de vordering niets meer van [afnemer2] vernomen. Dat [afnemer2] nog een vordering op Wonen in Hout zou hebben die Wonen in Hout op haar beurt onbetaald laat, is het hof dan ook niet gebleken.
Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat Wonen in Hout een betalingsregeling heeft getroffen met [afnemer1] , wat Wonen in Hout op haar beurt betwist. Wonen in Hout stelt een schikking te getroffen met [afnemer1] . Het hof is van oordeel dat uit deze – niet nader door [appellant] toegelichte – omstandigheid onvoldoende blijkt van een vordering van [afnemer1] op Wonen in Hout, die Wonen in Hout onbetaald laat.
3.9
Uit het voorgaande blijkt dat niet is gebleken dat Wonen in Hout verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Dat betekent dat niet is voldaan aan alle vereisten van artikel 6 lid 3 Fw. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 juni 2023.
Deze beslissing is gegeven door mr. I. Tubben, mr. M.M.A. Wind en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681.