Uitspraak
[appellante]
MTO
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het tussenarrest van 17 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- een akte van [appellante] met enkele producties
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 juni 2023 is gehouden
2.De kern van de zaak
2.2 De rechtbank heeft die vraag, nadat partijen hun vorderingen hadden gewijzigd, met “nee” beantwoord en heeft [appellante] veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de uitvoering van die vaststellingsovereenkomst, onder versterking van die veroordeling met een dwangsom.
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
4.3 Tijdens de mondeling behandeling van de zaak op 13 januari 2022 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen die is vastgelegd in een door de rechter die de zitting leidde geformuleerde vaststellingsovereenkomst, opgenomen in het proces verbaal van de zitting. De tekst van die regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
Ter beëindiging van hun geschil (geschillen in conventie en in reconventie) komen partijenhet volgende overeen:
[appellante] heeft echter geen medewerking meer verleend aan uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.
5.5. De vorderingen in hoger beroep
6.Het oordeel van het hof
- wat is de strekking van de in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde en is die voorwaarde ook vervuld;
- als die voorwaarde is vervuld, hoe dient dan beslist te worden over de oorspronkelijke vorderingen van partijen.
Daarbij geldt dat de tweede kwestie pas aan bod komt als is geoordeeld dat sprake is van een ontbindende voorwaarde die is vervuld.
6.7 [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was dat als MTO een aanpassingsvoorstel had gedaan, het daarna uitsluitend aan [appellante] was om te beslissen of de vaststellingsovereenkomst in stand zou blijven en dat MTO daarop verder geen invloed had. Dat bij de formulering van de vaststellingsovereenkomst de situatie onder ogen is gezien wat moet gebeuren als MTO een eerder gedaan aanpassingsvoorstel intrekt, is niet gebleken. Verder wordt opgemerkt dat tijdens de mondelinge behandeling [appellante] op de vraag wat volgens hem de bedoeling was van punt 6 in de vaststellingsovereenkomst, heeft geantwoord dat wanneer er geen overeenstemming zou worden bereikt over een nadere financiële regeling, de vaststellingsovereenkomst van de baan zou zijn.
Het hof leidt daaruit af dat [appellante] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde kennelijk ook zelf zo heeft opgevat dat die pas vervuld zou zijn als overleg over een nadere financiële regeling niet tot overeenstemming zou hebben geleid
6.8 Door de intrekking door MTO van haar voorstel na de weigering van [appellante] om dat voorstel te aanvaarden, bestond er in feite overeenstemming dat er geen nadere financiële regeling getroffen behoefde te worden en was de ontbindende voorwaarde dus niet vervuld.
De stelling van [appellante] dat MTO haar voorstel niet meer kon intrekken nadat [appellante] het had verworpen, is onjuist. [appellante] beroept zich op artikel 3:37 lid 5 BW, maar dat artikel ziet niet op intrekking van een toch al verworpen verklaring.
Overigens zouden die omstandigheden ook niet toereikend zijn geweest voor een terzijde stelling van de vaststellingsovereenkomst op andere gronden.