ECLI:NL:GHARL:2023:6343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.313.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vervulling van een ontbindende voorwaarde in een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de maatschap [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank oordeelde dat een ontbindende voorwaarde in een vaststellingsovereenkomst niet was vervuld. De maatschap [appellante] had een melkinstallatie gekocht van Melktechniek Oost B.V. (MTO) en had herhaaldelijk geklaagd over het functioneren van de installatie. Na een inspectie door MTO, waarbij een defect aan de besturingscomputer werd geconstateerd, werd er een voorstel gedaan voor een nadere financiële regeling. [appellante] weigerde dit voorstel, waarna MTO haar voorstel introk. De rechtbank oordeelde dat de ontbindende voorwaarde niet was vervuld en veroordeelde [appellante] tot medewerking aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de ontbindende voorwaarde wel degelijk was vervuld en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij moest meewerken aan de vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de vaststellingsovereenkomst uitgelegd aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij niet alleen de taalkundige betekenis van de overeenkomst, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen in aanmerking zijn genomen. Het hof concludeert dat de ontbindende voorwaarde niet is vervuld, omdat na de intrekking van het voorstel door MTO er geen aanleiding meer was voor [appellante] om te stellen dat de overeenkomst niet meer geldig was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.179
zaaknummer rechtbank Overijssel 277991
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
de maatschap [naam1] h.o.d.n. [appellante]
die is gevestigd in [vestigingsplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerster in reconventie
hierna:
[appellante]
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig
tegen
Melktechniek Oost B.V.
die is gevestigd in Mariënberg
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna:
MTO
advocaat: mr. H.G. Ruis.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 11 mei 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het tussenarrest van 17 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
  • een akte van [appellante] met enkele producties
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 juni 2023 is gehouden
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Centraal in het hoger beroep staat de vraag of in een vaststellingsovereenkomst die partijen tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben gesloten een ontbindende voorwaarde is opgenomen die is vervuld.
2.2 De rechtbank heeft die vraag, nadat partijen hun vorderingen hadden gewijzigd, met “nee” beantwoord en heeft [appellante] veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de uitvoering van die vaststellingsovereenkomst, onder versterking van die veroordeling met een dwangsom.
2.3
[appellante] wil met haar hoger beroep bereiken dat die uitspraak wordt vernietigd en dat in hoger beroep haar oorspronkelijke (in hoger beroep opnieuw gewijzigde) vorderingen tegen MTO alsnog worden toegewezen.
2.4
Het hof komt na uitleg van de vaststellingsovereenkomst (via een wat andere redenering dan de rechtbank) echter ook tot het oordeel dat de ontbindende voorwaarde niet is vervuld, dat [appellante] (dus) is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst en terecht is veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de uitvoering van die overeenkomst.
Het hof zal hierna toelichten hoe hij tot dat oordeel is gekomen en zal daarbij eerst de feiten in deze zaak vaststellen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben op 22 april 2020 een overeenkomst gesloten waarbij [appellante] van MTO een melkinstallatie heeft gekocht voor een koopprijs van € 196.660,- incl. btw. De installatie bestond uit één overkoepelend systeem met twee melkrobots. Die installatie is door MTO geleverd en bij [appellante] geïnstalleerd.
3.2
[appellante] heeft de installatie op 21 september 2020 in gebruik genomen. In de periode daarna heeft zij herhaalde malen geklaagd bij MTO over het niet goed functioneren van de installatie. MTO heeft naar aanleiding van die klachten [appellante] bezocht om de klachten te verhelpen.
3.3
In een brief van 3 december 2020 heeft (de advocaat van) [appellante] de koopovereenkomst vanwege de aanhoudende problemen vernietigd dan wel ontbonden en terugname van de installatie en terugbetaling van de koopprijs door MTO voorgesteld.
3.4
Overleg tussen partijen over de afwikkeling van deze kwestie heeft niet tot overeenstemming geleid.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft in haar inleidende dagvaarding vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst gevorderd, met veroordeling van MTO tot (terug)betaling van € 284.413,14, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder heeft zij verklaring voor recht gevorderd dat MTO schadeplichtig is en aan [appellante] haar schade dient te vergoeden, op te maken bij staat, met veroordeling van MTO in de proceskosten.
4.2
MTO heeft verweer gevoerd en als tegenvordering gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 16.565,05 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3 Tijdens de mondeling behandeling van de zaak op 13 januari 2022 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen die is vastgelegd in een door de rechter die de zitting leidde geformuleerde vaststellingsovereenkomst, opgenomen in het proces verbaal van de zitting. De tekst van die regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
"
Ter beëindiging van hun geschil (geschillen in conventie en in reconventie) komen partijenhet volgende overeen:
1. MTO betaalt aan maatschap [appellante] een bedrag van € 102.000, 00 exclusief btw.2. Dit bedrag zal worden betaald binnen drie weken na heden (…).
3. Maatschap [appellante] zal voor voornoemd bedrag een factuur verzenden aan MTO
(…).
4. MTO doet aan maatschap [appellante] (…) na verwijdering door haar van de
installatie (…) toekomen een creditnota ter hoogte van een bedrag dat MTO in hoofdsom vordert van maatschap [appellante] (…).
5. (…) Op het moment waarop de gehele installatie van dat bedrijf verwijderd is, draagt
maatschap [appellante] de eigendom daarvan over aan MTO.
6. In de week van 17 januari 2022 zal MTO de eerder genoemde installatie op
volledigheid controleren en zij zal maatschap [appellante] over de uitkomst daarvan
schriftelijk inlichten. Stelt zij vast dat de installatie in die mate incompleet is dat
een nadere financiële regeling nodig is, dan zal zij maatschap [appellante] daarover
een voorstel doen. Accepteert maatschap [appellante] dit voorstel, dan kan de
overeenkomst zoals hiervoor aangegeven verder uitgevoerd worden. Accepteert zij dit
voorstel niet, dan zullen partijen de rechtbank uiterlijk op 1 maart 2022 laten weten
dat de procedure voortgezet wordt en zullen zij daarbij aangeven wat de omvang van
het over en weer gevorderde zal zijn. (…)4.4 Op 17 januari 2022 heeft MTO de installatie geïnspecteerd op het terrein van [appellante] . Tijdens die inspectie constateerde zij dat de besturingscomputer van één van de beide melkrobots defect was. Op basis van het bepaalde in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst heeft MTO daarop aan [appellante] het voorstel gedaan om met het door MTO aan [appellante] te betalen bedrag van € 102.000,- te verrekenen € 1.023,- excl. btw, de waarde van de defecte besturingscomputer.
[appellante] heeft dat voorstel niet geaccepteerd.
Daarop heeft (de advocaat van) MTO aan (de advocaat van) [appellante] schriftelijk bericht dat MTO er dan maar voor kiest om de besturingscomputer voor eigen rekening te nemen en heeft MTO aangedrongen op het zetten van stappen door [appellante] om te komen tot uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.
[appellante] heeft echter geen medewerking meer verleend aan uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.
4.5
MTO heeft vervolgens op 2 maart 2022 een akte wijziging van eis genomen. Daarin heeft zij, kort gezegd, veroordeling gevorderd van [appellante] om haar medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst. Subsidiair heeft MTO gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld overeenkomstig haar eerdere vordering.
4.6
[appellante] heeft zich hiertegen bij antwoordakte verweerd en op haar beurt haar vordering gewijzigd. Onder handhaving van haar vordering om MTO te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, vorderde zij niet langer vernietiging/ontbinding van de overeenkomst, maar veroordeling van MTO tot betaling van de kosten voor het weer in bedrijf brengen van de installatie door een Duits bedrijf.
4.7
De rechtbank heeft geoordeeld dat punt 6 van de vaststellingsovereenkomst wel een ontbindende voorwaarde bevat, maar dat die voorwaarde niet is vervuld.
In het vonnis van 11 mei 2022 is [appellante] daarom, kort gezegd, veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de vaststellingsovereenkomst en zijn haar (gewijzigde) vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. De veroordeling tot het verlenen van medewerking aan de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst is daarbij versterkt met een dwangsom.
4.8
Na het vonnis heeft [appellante] alsnog haar medewerking verleend aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. De installatie is teruggegaan naar MTO en de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst is verder afgerond.

5.5. De vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft in hoger beroep haar vordering opnieuw gewijzigd. Zij vordert vernietiging van het vonnis van 11 mei 2022 en, kort gezegd, (opnieuw) verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is vernietigd dan wel ontbonden, althans wordt vernietigd dan wel ontbonden. Daarbij vordert zij veroordeling van MTO tot betaling van € 176.500,- te vermeerderen met vertragingsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, met verklaring voor recht dat MTO jegens haar schadeplichtig is en tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat.
Tegen de wijziging van eis als zodanig is geen bezwaar gemaakt. Het hof zal van die gewijzigde eis uitgaan, aangezien die op het processueel juiste tijdstip is gedaan en ook anderszins niet is gebleken dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
5.2
MTO heeft verweer gevoerd met conclusie dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, subsidiair dat haar oorspronkelijke vordering alsnog wordt toegewezen.

6.Het oordeel van het hof

De thema’s in hoger beroep
6.1
[appellante] heeft vijf grieven (bezwaren) tegen het vonnis ingebracht. Die grieven, de daarop gegeven toelichtingen, en de reactie daarop van MTO stellen in de kern in hoger beroep de volgende kwesties aan de orde:
- wat is de strekking van de in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde en is die voorwaarde ook vervuld;
- als die voorwaarde is vervuld, hoe dient dan beslist te worden over de oorspronkelijke vorderingen van partijen.
Daarbij geldt dat de tweede kwestie pas aan bod komt als is geoordeeld dat sprake is van een ontbindende voorwaarde die is vervuld.
Over de ontbindende voorwaarde
6.2
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk(er) geworden dat partijen het eens zijn dat punt 6 van de vaststellingsovereenkomst een ontbindende voorwaarde bevat en dat als die voorwaarde is vervuld, de vaststellingsovereenkomst van de baan is en het geschil in volle omvang herleeft. Zij verschillen echter over de vraag wat de betekenis en reikwijdte is van die ontbindende voorwaarde. In het verlengde daarvan zijn zij het ook niet eens of die voorwaarde is vervuld.
6.3
Volgens [appellante] volgen de betekenis en reikwijdte uit de bewoordingen van de overeenkomst. Daarin staat dat als MTO na een inspectie van de installatie een nadere financiële regeling nodig vindt, zij een voorstel zal doen aan [appellante] en dat als [appellante] dat voorstel niet aanvaardt er voortgeprocedeerd zal worden.
Na de constatering door MTO tijdens de inspectie dat de besturingscomputer van een melkrobot defect was vond MTO een nadere financiële regeling kennelijk nodig, want zij heeft zij [appellante] een voorstel gedaan. [appellante] heeft dat voorstel echter niet aanvaard en daarmee volgt uit de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst dat er voortgeprocedeerd zou worden.
6.4
MTO heeft deze uitleg van de betekenis en reikwijdte van de ontbindende voorwaarde betwist. Volgens MTO dient bij de uitleg van de ontbindende voorwaarde ook te worden gelet op wat partijen over en weer redelijkerwijs mochten verwachten. De bedoeling was om de geschillen definitief te beëindigen. Gelet daarop bevat de ontbindende bepaling een lacune. Daarin ontbreekt de stap dat voorafgaand aan de mededeling dat voortgeprocedeerd wordt, daarover besluitvorming moet hebben plaatsgevonden. Redelijkerwijs hebben partijen bedoeld dat er alleen dan voortgeprocedeerd zou worden als zij het ook na nader overleg niet eens zouden worden over een nadere financiële regeling. Die situatie heeft zich niet voorgedaan, omdat MTO haar voorstel na de weigering daarvan door MTO heeft ingetrokken, aldus MTO.
6.5
Het hof moet dus punt 6 van de vaststellingsovereenkomst uitleggen. Daarbij komt het, anders dan [appellante] meent, niet alleen aan op de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de bepaling, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex maatstaf).
6.6
Een vaststellingsovereenkomst als deze beoogt naar zijn aard een einde te maken aan een geschil en daarmee ook een einde aan onzekerheid over hoe het geschil anders tot een einde zou komen. Partijen binden zich jegens elkaar aan die vaststelling (vgl. art. 7:900 BW). In die bedoeling om bindend een einde te maken aan het geschil ligt besloten dat de drempel om op een dergelijke overeenkomst terug te kunnen komen, hoog is. Daarmee is naar het oordeel van het hof uitgangspunt, dat partijen er over en weer redelijkerwijs van mochten uitgaan dat als MTO na inspectie van de installatie een voorstel zou doen voor een nadere financiële regeling en [appellante] daar niet in mee zou willen gaan, elk van partijen pas een beroep zou toekomen op de in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde als (a) MTO zou blijven vasthouden aan haar wens en (b) nader overleg tussen partijen niet zou leiden tot overeenstemming over een nadere financiële regeling. Voor zover deze stappen niet met zoveel woorden in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst zijn verwoord, is sprake van een leemte die het hof bij de uitleg van deze bepaling aanvult.
6.7 [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was dat als MTO een aanpassingsvoorstel had gedaan, het daarna uitsluitend aan [appellante] was om te beslissen of de vaststellingsovereenkomst in stand zou blijven en dat MTO daarop verder geen invloed had. Dat bij de formulering van de vaststellingsovereenkomst de situatie onder ogen is gezien wat moet gebeuren als MTO een eerder gedaan aanpassingsvoorstel intrekt, is niet gebleken. Verder wordt opgemerkt dat tijdens de mondelinge behandeling [appellante] op de vraag wat volgens hem de bedoeling was van punt 6 in de vaststellingsovereenkomst, heeft geantwoord dat wanneer er geen overeenstemming zou worden bereikt over een nadere financiële regeling, de vaststellingsovereenkomst van de baan zou zijn.
Het hof leidt daaruit af dat [appellante] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde kennelijk ook zelf zo heeft opgevat dat die pas vervuld zou zijn als overleg over een nadere financiële regeling niet tot overeenstemming zou hebben geleid
6.8 Door de intrekking door MTO van haar voorstel na de weigering van [appellante] om dat voorstel te aanvaarden, bestond er in feite overeenstemming dat er geen nadere financiële regeling getroffen behoefde te worden en was de ontbindende voorwaarde dus niet vervuld.
De stelling van [appellante] dat MTO haar voorstel niet meer kon intrekken nadat [appellante] het had verworpen, is onjuist. [appellante] beroept zich op artikel 3:37 lid 5 BW, maar dat artikel ziet niet op intrekking van een toch al verworpen verklaring.
6.9
[appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat zij meende teveel te hebben weggegeven bij de vaststellingsovereenkomst. De ontdekking van de defecte besturingscomputer en het financiële voorstel van MTO waren toen voor haar redenen om geen uitvoering meer te willen geven aan de vaststellingsovereenkomst. In wat hiervoor is overwogen ligt besloten dat die gestelde omstandigheden echter geen rechtsgeldige grond vormen voor een beroep op de ontbindende voorwaarde.
Overigens zouden die omstandigheden ook niet toereikend zijn geweest voor een terzijde stelling van de vaststellingsovereenkomst op andere gronden.
6.1
De slotsom is dat de ontbindende voorwaarde die onderdeel is van punt 6 van de vaststellingsovereenkomst, niet is vervuld. De kantonrechter heeft [appellante] dus terecht veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de uitvoering van die overeenkomst. Wat MTO verder nog heeft ingebracht tegen de stelling van [appellante] dat zij daar ten onrechte toe is veroordeeld, behoeft daarmee geen bespreking.
Over de andere vorderingen van partijen
6.11
Omdat de ontbindende voorwaarde niet is vervuld, komt het hof niet toe aan een bespreking van de overige vorderingen van partijen. Ook de daarover aangevoerde grieven van [appellante] falen dus.
De conclusie
6.12
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
7. De beslissing
Het hof:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
11 mei 2022;
7.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van MTO:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 6.962,- aan salaris van de advocaat van MTO (2 procespunten x appeltarief V)
7.3
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, J.H. Kuiper en H.H.B Vedder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.