Uitspraak
bij de rechtbank: eiser,
[appellant],
NAM,
1.De verdere procedure bij het hof
- een akte uitlating tussenarrest van [appellant] ;
- een akte overlegging productie (met één productie) van [appellant] ;
- een antwoordakte na tussenarrest van NAM.
Daarop heeft [appellant] een akte en heeft NAM een ‘antwoordakte na digitale regiezitting van 14 februari 2023’ genomen.
2.2. Het geschil en de eerdere arresten in deze zaak
- oorspronkelijk € 316.074,68 - als schadevergoeding gevorderd. Het betreft volgens hem de kosten die nodig zouden zijn om de te renoveren boerderij te versterken tegen aardbevingsschade. Daarnaast heeft hij € 253.331,02 wegens gevolgschade gevorderd. In de procedure bij de rechtbank had hij, na wijziging van eis, € 142.776,63 schadevergoeding, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente gevorderd. Dit bedrag was volgens hem nodig om de boerderij te versterken.
het tussenarrest van 16 juli 2019vastgesteld dat sprake is (geweest) van drie bouwplannen:
het tussenarrest van 16 juli 2019heeft het hof verder - samengevat - het volgende
- Op grond van artikel 6:184 lid 1 onder a BW is NAM aansprakelijk voor de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van aardbevingsschade wanneer sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging van dergelijke schade. Daarbij dient wel een dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd (5.4).
- Ook nog te maken kosten van versterkingsmaatregelen vallen onder het bereik van artikel 6:184 BW (5.5 en 5.6).
- Er is nog steeds sprake van een ernstige en onmiddellijke dreiging (5.7).
- Maatregelen die op grond van de NPR 9998 bij de verbouwing of nieuwbouw van een gebouw worden genomen, zijn in beginsel redelijk. Als de kosten van die maatregelen niet in een redelijke verhouding staan tot de kosten van ver- of nieuwbouw kan dat anders zijn (5.9).
- NAM is in beginsel aansprakelijk voor de kosten van realisering van plan C die het gevolg zijn van de versterkingsmaatregelen die op grond van de NPR 9998 moeten worden genomen (5.10). Maar het is ook mogelijk dat NAM aansprakelijk is voor (een deel van) de meerkosten tussen plan A en plan C, zoals [appellant] vordert. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat renovatie van de boerderij conform plan A (en plan B) niet mogelijk is vanwege de maatregelen die genomen moeten worden om de boerderij aardbevingsbestendig te maken (genormeerd volgens de NPR 9998). Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het voordeel dat [appellant] heeft van het feit dat nieuwbouw in plaats van renovatie plaatsvindt (5.11).
- Het is voldoende aannemelijk dat [appellant] plan A daadwerkelijk wilde realiseren en dat door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden plan A nog niet gerealiseerd was toen, in 2015, de NPR 9998 was ontwikkeld (5.12 - 5.15).
- Indien plan A, los van het risico op aardbevingsschade, niet kon worden gerealiseerd omdat de constructie (fundering) tekortschoot, heeft [appellant] geen aanspraak op de kosten die gemoeid zijn met verbetering van de constructie, uiteraard wel op de meerkosten die het gevolg zijn van toepassing van de normen van de NPR 9998 (5.16).
- Gelet op het verschil van mening over tal van technische aspecten, is een onderzoek door deskundigen noodzakelijk (5.17 e.v.).
het tussenarrest van 22 oktober 2019heeft het hof [de deskundige1] Msc van EBMC Nederland en [de deskundige2] van abtWassenaar tot deskundigen benoemd. Aan deze deskundigen (die hierna ook als de deskundigen worden aangeduid) zijn 15 vragen (a tot en met o) voorgelegd.
- Daarnaast zouden aanpassingen moeten worden gerealiseerd om deze plannen aardbevingsbestendig te maken. De directe kosten van deze aanpassingen bedragen
- afgerond - € 145.000,-, de totale kosten - afgerond - € 560.000,-.
- De kosten van plan C zijn hoger dan wanneer bij dit plan geen rekening hoeft te worden gehouden met het risico op aardbevingen. Omdat zij niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikten, konden de deskundigen deze meerkosten niet vaststellen.
- Plan C en plan A zijn eigenlijk niet te vergelijken. Plan C is wel een verbetering in vergelijking met plan A.
het tussenarrest van 14 september 2021heeft het hof overwogen er, gelet op de kritiek van partijen (vooral NAM) op het definitieve rapport, behoefte aan te hebben om het rapport met partijen en de deskundigen te bespreken tijdens een mondelinge behandeling. Tijdens die mondelinge behandeling is deskundige [de deskundige1] verschenen. In plaats van deskundige [de deskundige2] , die inmiddels was overleden, is [de deskundige3] , die ook aan het onderzoek heeft meegewerkt, verschenen.
€ 622.232,75 (rekening houdend met een betaling van NAM van € 16.464,76) aan bouwkosten en € 416.211,81 wegens gevolgschade, in totaal € 1.038.444,50, te vermeerderen met 21% btw. De totale vordering bedraagt dan ook € 1.256.517,84.
het tussenarrest van 15 november 2022heeft het hof het bezwaar van NAM tegen de vermeerdering van eis verworpen. Het hof heeft in dat tussenarrest één bezwaar van [appellant] tegen het rapport besproken. Dat bezwaar komt erop neer dat de deskundigen volgens [appellant] zijn uitgegaan van onjuiste gegevens over plan A. Het hof overwoog dat [appellant] dat bezwaar pas heel laat heeft uitgewerkt, waardoor er in een eerdere fase van de procedure geen aandacht aan is besteed en het ook tijdens de mondelinge behandeling met de deskundigen niet expliciet is besproken. Omdat het wel een fundamenteel bezwaar is
- indien het terecht is, valt de grond onder een aantal belangrijke conclusies van de deskundigen weg - heeft het hof aangegeven het bezwaar toch te willen bespreken. Het hof wilde daarmee voorkomen dat het een beslissing zou nemen op basis van een deskundigenbericht dat mogelijk (gedeeltelijk) op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd. Om die reden heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of het rapport van de deskundigen is gebaseerd op onjuiste gegevens over plan A en, zo ja, wat daarvan de consequenties zijn voor de procedure.
3.3. De verdere beoordeling van het geschil
het tussenarrest van 15 november 2022heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over drie vragen:
3.4 De deskundigen hebben in paragraaf 8.3 van hun rapport op een rij gezet wat plan A inhoudt. Zij geven aan dat zij zich daarbij hebben gebaseerd op door [appellant] verstrekte informatie, waaronder de omgevingsvergunning van 7 februari 2012. Bij die omgevingsvergunning hoort volgens hen een tekening van [naam4] van 30 januari 2012, tekening B-01 van werknummer 221111 van 30 januari 2012. De deskundigen signaleren dat die tekening ook bij plan B is gevoegd (pag. 95 deskundigenrapport). De deskundigen hebben (delen van) die tekening afgedrukt in het rapport, onder meer een doorsnede van het gebouw in de oude en de nieuwe situatie (pag. 104 deskundigenrapport).
Het hof stelt verder vast dat [appellant] bij zijn akte overlegging productie de aanvraag voor de omgevingsvergunning en de omgevingsvergunning van 7 februari 2012 betreffende de boerderij heeft overgelegd. De aanvraag verwijst naar de door de deskundigen in hun rapport afgedrukte tekening van [naam4] . In de omgevingsvergunning is vermeld dat vergunning wordt verleend en dat van de omgevingsvergunning onder meer deel uitmaakt: “
bouwtekening: gevels, plattegronden, etc. werknr. 201111, blad B-01, 30-01-2012.” De omgevingsvergunning verwijst dan ook naar de door de deskundigen afgedrukte tekening. Op die tekening is, zoals aangegeven, voor de nieuwe situatie een betonvloer ingetekend.
Het hof merkt op dat [appellant] de onduidelijkheid over de inhoud van plan A wel zelf in de hand heeft gewerkt door de schetsen waarop de deskundigen zich hebben gebaseerd ook toe te voegen aan de door hem aan de deskundigen verstrekte informatie met betrekking tot plan A. Bovendien heeft [appellant] op diverse plaatsen in de processtukken, ten minste de indruk gewekt dat plan A ook een forse inpandige wijziging inhield, doordat hij benadrukte dat hij delen van de boerderij wilde verhuren. Hij heeft daarbij niet duidelijk gemaakt dat, zoals hij nu wel stelt, voor deze verhuur kon worden volstaan met wat ondergeschikte bouwkundige aanpassingen.
“
Bij een gebouw dat globaal 100 jaar eerder gebouwd is, en waarvan noch de gemeente (als handhaver), noch de eigenaar reden had tot twijfel over de veiligheid, wordt verondersteld dat het bestand is tegen de bedoelde krachten. Er kan echter niet meer met zekerheid worden gesteld dat het pand in alle opzichten aan bouwbesluit 2003 voldeed of niet.”
“
Ik vind dat wij voldoende informatie hebben kunnen verzamelen om met een redelijke mate
“
Bouwbesluit stelt allerlei eisen maar biedt ruimte voor een bepaalde mate van zettingen van de fundering, terwijl dat al voldoende is voor het laten ontstaan van schade. Eisen aan goed en deugdelijk werk, en het (voldoende) scheurvrij houden van het bouwwerk, leiden tot strengere limieten.
- Op pag. 105 van hun rapport gaan de deskundigen in op de gevolgen van het storten van een betonstrook naast de bestaande fundering. Zij schrijven daarover:
”
Op de tekening is aangegeven: (Verkleind), dat rondom het gehele gebouw (zie donkere lijn voor nieuw gemetselde muur buitenom op de plattegrond, een betonstrook wordt gestort (zie detail onderaan rechts), welke niet gekoppeld is aan de bestaande fundering en welke het nieuwe metselwerk gaat dragen.
Volgens de deskundigen zullen door het aanbrengen van de nieuwe betonstrook in combinatie met de betonvloer schade en scheuren ontstaan. Zij laten de verdiepingsvloer daarbij geheel buiten beschouwing en beperken zich tot het effect van de betonvloer en een betonstrook naast de bestaande fundering.
“
Essentieel in het rapport is, de verschillen tussen de oorspronkelijke situatie en de beoogde planvorming van A en B. In de open schuurruimte was geen vloerafwerking (zie tekst en fotos pag. 46 o.a. van deskundigenbericht), en in het woongedeelte voornamelijk houten vloeren. Bij de plannen A en B, zou dit dan overal een betonnen vloer worden, waarop de gebouwindeling rust. Het gaat dus zowel om het zettingsgedrag van de oorspronkelijke boerderij, dat al zettingsverschillen heeft en scheurvormingen, als om het onvermijdelijke feit dat de ondergrond door nieuwe belastingen opnieuw zettingen en zettingsverschillen ondergaat.”
“
De NPR schrijft geen maatregelen voor. De NPR schrijft de specifieke omstandigheden voor waarop het gebouw moet worden berekend. Aangetoond moet worden dat het ontworpen gebouw sterk genoeg is om tijdens die omstandigheden niet in te storten.
“
[de deskundige1] : Plan C leidt tot een gebouw dat je in de normen van het Bouwbesluit kunt
Wanneer wordt uitgegaan van deze gegevens over het soort gebouw en de PGA-contour zou het vergoedingspercentage volgens de tabel in het deskundigenrapport uitkomen op 10%. Dat zou betekenen dat 10% van de bouwsom kan worden gerelateerd aan de kosten van maatregelen die noodzakelijk zijn om het gebouw aardbevingsbestendig te maken.
2 maart 2022 melding gemaakt van € 798.371,89 excl. btw. In zijn memorie na comparitie van 26 april 2022 (minder dan 2 maanden later) maakt [appellant] melding van een bedrag van € 1.130.135,52 excl. btw. Dit bedrag is door zijn accountant gecontroleerd. Wanneer de specificaties van deze bedragen worden vergeleken, valt op dat in de optelling die leidt tot het bedrag van € 798.371,89 bij diverse posten niet de volledige bedragen zijn meegenomen. Van die posten wordt een deel niet aan NAM toegerekend. Deze berekening past in een benadering waarbij NAM de meerkosten van plan C ten opzichte van plan A moet vergoeden en op die meerkosten vervolgens een aftrek wordt toegepast voor de verbetering van plan C in vergelijking met plan A. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat die benadering door het hof niet wordt toegepast. Om die reden zal het hof uitgaan van het bedrag van € 1.130.135,52 excl. btw en daarop enkele correcties toepassen. Die correcties betreffen de posten onvoorzien en prijsstijgingen/indexeringen (wanneer wordt uitgegaan van de daadwerkelijk betaalde bedragen zijn deze posten niet aan de orde), kosten voor de tuin en de stalling van huisraad en kozijnen, de kosten van architecten en adviseurs en leges (het gaat niet om bouwkosten). Na die correcties komt het hof uit op een bouwsom van - afgerond –
[appellant] heeft ook geen aanspraak op vergoeding van de kosten die (volgens de deskundigen) gemoeid zouden zijn geweest met het aardbevingsbestendig maken van plan A. [appellant] heeft deze kosten immers niet gemaakt en artikel 6:184 BW biedt geen grondslag voor vergoeding van de (dus niet gemaakte) kosten van niet getroffen maatregelen ter voorkoming en beperking van schade.
“
Er zit geen overlap in aanpassingen t.b.v. bouwbesluit en NPR. In grote lijnen kan worden gesteld dat het voor de omvang [het hof leest: van de] seismische versterking niet uitmaakt of een woning voldoet aan het bouwbesluit.De kosten van bovengenoemde directe constructieve versterkingsmaatregelen bedragen ongeveer€ 145.151,- excl. BTW.De totale kosten vanallemaatregelen, dus inclusief de indirecte kosten (bijkomende werkzaamheden, installaties, planuitwerking (dat is inclusief uitgebreide engineeringskosten), bouwplaatskosten, algemene kosten, Winst en Risico, inventaris, huisvesting, BTW, etc.) bedragen ongeveer€ 562.431,- incl. BTW.”
In bijlage 2 bij hun rapport hebben de deskundigen deze bedragen onderbouwd met een uitgebreide specificatie.
“
In het algemeen geldt dat het voor de omvang [het hof leest: van de] seismische versterking niet uitmaakt of een woning voldoet aan het bouwbesluit of niet. Ook de geplande verbouwing had weinig invloed op de omvang van de versterking. Voor het versterken van het oorspronkelijke pand (model A0) hadden dezelfde maatregelen getroffen moeten worden als voor het verbouwde pand (model A).”
“
[de deskundige1] : Op basis van de gegevens die wij over plan A hebben, zou plan A niet haalbaar zijn zoals het getekend is. Bij de uitwerking van plan A zou vanzelf naar voren zijn gekomen dat er nadere maatregelen nodig waren. Wat ik zo even heb gezegd betreft plan A in de statische situatie, nog los van de aardbevingen. De kosten van de aanpassingen zijn voor ons niet te kwantificeren, omdat daar een aanpassingsplan voor nodig was en dat plan is er juist niet.
(…)
“
Model A richtte zich meer op het behoud van het oude gebouw. Met het oog op het voorkomen van schade, zoals scheurvorming, was dit gebouw niet zonder meer geschikt voor aanzienlijke aanpassingen, zoals bijvoorbeeld de toevoeging van verdiepingsvloer met indeling.
de stalling van kozijnen. Hij stelt dat hij de al gereedmaakte kozijnen niet kon plaatsen. De kozijnen moesten daarom worden opgeslagen. Hij heeft met Wagenborgen BV afgesproken dat deze de kozijnen zou opslaan voor € 75,- per maand. Hij beroept zich op een offerte van Wagenborgen van 7 februari 2013 en op een ‘pro forma’ factuur van Wagenborgen van 22 oktober 2021, waarbij Wagenborgen € 8.550,-, te vermeerderen met btw, aan hem in rekening brengt.
Het hof vindt het, gelet op de offerte van Wagenborgen en op wat vaststaat over de bouwplannen van [appellant] , voldoende aannemelijk dat [appellant] al kozijnen had aangeschaft. Dat hij deze kozijnen niet kon gebruiken en dat deze daarom moesten worden opgeslagen, is eveneens voldoende aannemelijk. Het hof gaat er vanuit dat Wagenborgen de opslagkosten nog niet daadwerkelijk in rekening heeft gebracht - vandaar het pro forma-karakter van de factuur -, maar dat betekent niet dat Wagenborgen de opslagkosten niet alsnog in rekening zal brengen. Bij een vertraging van twee jaren (24 maanden) voor rekening van NAM, heeft [appellant] aanspraak op vergoeding van 24 x € 75,- = € 1.800,- excl. btw ofwel
€ 2.178,-incl. btw. Dit bedrag is toewijsbaar.
de stalling van huisraadis, gelet op het verweer van NAM, onvoldoende onderbouwd. [appellant] woont in Groningen, zodat niet valt in te zien waarom zijn huisraad elders gestald zou moeten worden. [appellant] heeft weliswaar een brief van (grafisch ontwerpbureau) Studio Eye Candy van 20 juni 2016 overgelegd waarin wordt bevestigd dat dat bureau voor onbepaalde tijd de opslag van huisraad van [appellant] zal verzorgen, maar deze brief laat veel vragen onbeantwoord. Onduidelijk is welke huisraad het betreft en met ingang van wanneer huisraad wordt opgeslagen. In juni 2016 lag de bouw al geruime tijd stil. Onduidelijk is wat er tot die tijd met het huisraad is gebeurd. Het hof wijst deze schadepost dan ook af.
vergoeding van rente van leningen. Hij is de leningen kennelijk aangegaan ten behoeve van de financiering van plan C. NAM wijst er terecht op dat [appellant] ook zonder vertraging plan C zou hebben moeten financieren. De financieringskosten zijn dan ook op zichzelf niet toewijsbaar. Maar vanwege de vertraging heeft hij wel gedurende een langere periode financieringskosten moeten maken. Uit de opgave van zijn accountant volgt dat de financieringskosten – afgerond - € 3.000,- per jaar hebben bedragen. Daarvan uitgaande beloopt de schade vanwege de vertraging van twee jaren
€ 6.000,-.Dit bedrag is toewijsbaar.
kosten voor het tijdelijk afdichten van het dak, het plaatsen van noodgoten en het vervangen van gevelfoliezien op werkzaamheden die na 2018 zijn verricht toen [appellant] plan C niet kon afronden. Dat leidt het hof af uit de toelichting van [appellant] , die aanvoert dat hij “vanwege het traineren van de zaak” deze kosten heeft moeten maken en uit de door hem overgelegde factuur van Boelens van 9 maart 2021. Hiervoor is al overwogen, dat NAM niet aansprakelijk is voor de vertraging in het afronden van plan C, veroorzaakt door geldgebrek bij [appellant] .
onderhoud van het erf. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten in de relevante periode van de vertraging hoger zijn geweest. De vordering van [appellant] tot vergoeding van deze kosten is daarom, wat er verder ook zij van de onderbouwing, niet toewijsbaar. Datzelfde geldt voor de kosten van
gas-, water- en elektra, waaronder de kosten van levering van energie door
Engieen de
WOZ. De vordering betreffende
dubbele kosten van de woonverzekeringheeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
reiskostenheeft moeten maken om geregeld vanuit Groningen naar [woonplaats1] te gaan om onderhoud te verrichten. Dat hij voor dat onderhoud 12 dagen per maand (en 12 maanden per jaar) heen en weer heeft gereisd, vindt het hof niet aannemelijk. Wel acht het hof een wekelijks bezoek door [appellant] aan de boerderij aannemelijk en redelijk. Het hof zal deze post schatten op 50 maal (rekening houdend met twee weken vakantie) per jaar. Uitgaande van de door [appellant] opgegeven kilometers en vergoeding per kilometer, die niet door NAM zijn weersproken, komt het hof uit op 100 x 48 x € 0,19 =
€ 912,-.
huur voor de woning in Groningen.
Het hof volgt NAM niet in het betoog dat [appellant] slechts aanspraak heeft op de helft van de huur, omdat hij samen met zijn partner huurder is. Beide huurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor voldoening van de huur. Bovendien mag ervan worden uitgegaan dat indien de huur wordt gedeeld [appellant] de vordering tot vergoeding van de huur mede namens zijn partner instelt.
€ 16.800,-.
kosten van de nutsvoorzieningen en de gemeentelijke belastingen van de huurwoningvoor rekening van de verhuurder zijn. De vordering tot vergoeding van die kosten is dan ook niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de vordering tot vergoeding van schade vanwege
huurderving betreffende de woning in Groningen. Wanneer over de relevante periode van vertraging zowel de dubbele woonlasten van [appellant] als huurderving (doordat de woning niet aan een derde verhuurd kan worden) zouden worden vergoed, zou dezelfde schade dubbel worden vergoed.
€ 14.400,-.
Kosten div. nov. 2021 t/m geplande verhuizing in maart 2023” is niet van een adequate onderbouwing voorzien en om die reden niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de post “
Extra kosten g/l 2017/2018”. In het licht van het door NAM gevoerde verweer heeft [appellant] de kosten van het
schoonmaken van 40 pallets stenenen het
aanbrengen van vorstpannenonvoldoende onderbouwd. Niet alleen heeft hij nagelaten te onderbouwen dat hij die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, maar ook heeft [appellant] nagelaten aan te geven waarom hij zelf deze door hem gestelde schade (vervuiling van stenen en kapot gaan van dakpannen) niet eenvoudig had kunnen voorkomen. Het hof tekent daarbij overigens nog aan dat de vordering betreffende het schoonmaken van de stenen is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat NAM verantwoordelijk kan worden gehouden voor een vertraging van acht jaren (in plaats van twee jaren).
onvoorzien” is alleen al daarom niet toewijsbaar, omdat het gaat om vergoeding van schade vanwege vertraging in het verleden. Ook de vordering betreffende de
prijsstijgingen van 2018 t/m 2022is niet toewijsbaar, omdat NAM niet aansprakelijk is voor de vertraging in deze periode.
subsidie voor energiebesparende maatregelenis misgelopen. NAM heeft in haar memorie van antwoord uitgebreid verweer gevoerd tegen deze schadepost. In het licht van dit verweer heeft [appellant] zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Hij heeft met name niet duidelijk gemaakt op grond van welke subsidieregeling hij subsidie zou hebben ontvangen, welk bedrag het betrof en dat deze regeling ook van toepassing was op sloop en herbouw. De stelling van [appellant] dat hij, wanneer de vertraging niet zou zijn ontstaan, aanspraak zou hebben gehad op subsidie, heeft hij dan ook onvoldoende gemotiveerd. Zijn vordering strandt daarop.
Conclusies3.56 [appellant] heeft alles bij elkaar genomen aanspraak op € 92.433,34 (kosten van de versterking minus het al betaalde bedrag) + € 40.290,- = € 130.723,34. Het hof zal NAM veroordelen tot betaling van dat bedrag aan [appellant] . Het hof merkt op dat [appellant] geen wettelijke rente heeft gevorderd, zodat het hof geen wettelijke rente kan toewijzen.
4.De beslissing
en beslist als volgt: