ECLI:NL:GHARL:2023:6278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
200.324.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarige na herbeoordeling van de situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De gecertificeerde instelling (GI) had de uithuisplaatsing beëindigd, maar het hof moest beoordelen of deze beslissing in het belang van de minderjarige was. De uithuisplaatsing was aanvankelijk noodzakelijk, maar de GI concludeerde dat de minderjarige door de uithuisplaatsing ernstiger klem was komen te zitten. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de zorg voor de minderjarige weer op zich genomen per 17 mei 2023, en de GI had nieuwe jeugdbeschermers aangesteld om de situatie te begeleiden. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was en dat de minderjarige weer bij de vader kon wonen, mits er voldoende ondersteuning vanuit de hulpverlening was. De moeder, verweerster in hoger beroep, uitte haar zorgen over het gebrek aan communicatie en de voortgang van de hulpverlening. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor de periode tot 17 mei 2023, maar vernietigde de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf die datum. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.324.422/01 en 200.324.422/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 413323)
beschikking van 25 juli 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.C. Schurink te Winterswijk.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 april 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het hof heeft daarna nog de volgende processtukken ontvangen:
- de brief van de GI van 2 juni 2023;
- het journaalbericht van mr. Westendorp-Hertgers van 6 juni 2023 met als bijlage een brief van mr. Westendorp-Hertgers van diezelfde datum;
- het journaalbericht van mr. Schurink van 7 juni 2023 met een brief van mr. Schurink van diezelfde datum.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 25 april 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Het hof heeft in die tussenbeschikking overwogen dat het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om te kunnen beoordelen of het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing in het gezinshuis wordt voortgezet. Het hof heeft de behandeling daarom aangehouden en de GI tot 1 juni 2023 in de gelegenheid gesteld een plan van aanpak in te dienen om de problematiek van [de minderjarige] en de verstoorde verstandhoudingen aan te pakken. Voorts heeft het hof overwogen dat de systeemtherapie voor de ouders en de diagnostiek bij [de minderjarige] bij voorkeur op 1 juni 2023 is gestart, dat de ouders tot 1 juni 2023 kunnen laten zien dat zij bereid zijn om zich in te zetten in het belang van hun beide kinderen en dat de vader de komende weken kan laten zien dat hij zich terughoudend naar [de minderjarige] kan opstellen en de samenwerking met hulpverleners kan aangaan. Indien de GI van mening is dat de uithuisplaatsing kan worden beëindigd, dient in het plan van aanpak ook te worden vermeld op welke manier de terugplaatsing kan worden uitgevoerd en op welke manier de belangen van [de minderjarige] bij de vader voldoende kunnen worden gewaarborgd.
De GI
2.3
De GI heeft het hof bij voormelde brief van 2 juni 2023 bericht dat er voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] twee nieuwe jeugdbeschermers door de GI zijn aangesteld. Verder meldt de GI dat tijdens het multidisciplinair overleg op 12 mei 2023 naar voren is gekomen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , bedoeld om rust en ruimte voor [de minderjarige] te creëren, het tegenovergestelde effect op hem heeft en schadelijk voor hem is. [de minderjarige] begrijpt de maatregel niet en de afstand tussen [de minderjarige] en zijn moeder wordt alleen maar groter. Op 17 mei 2023 heeft de GI zijn situatie nader besproken, een veiligheidsmeting gemaakt en besloten dat [de minderjarige] per direct weer bij zijn vader gaat wonen.
Hulpverlening vanuit [naam1] komt bij de vader en zijn partner thuis voor hulpverlening aan de tweeling en heeft geen zorgen over de basale veiligheid bij de vader en zijn partner. Een begeleider vanuit [naam2] komt elke week twee keer bij de vader en [de minderjarige] . Deze begeleider onderzoekt de veiligheid en ondersteunt de vader. De jeugdbeschermers zullen regelmatig bij zowel de vader als de moeder komen om te werken aan contactherstel voor beide jongens onderling en tussen de jongens en de ouder die zij niet zien; zij streven er ook naar te komen tot een gezamenlijk plan. Ook zijn de ouders aangemeld voor [naam3] om daar met hulpverleners te kijken naar het verhaal van [de minderjarige] over zijn verhaal over het seksueel misbruik bji de moeder thuis en hoe de ouders hiermee kunnen omgaan en hoe zij samen ouders kunnen blijven.
De vader
2.4
De advocaat van de vader heeft het hof bij voormelde brief van 6 juni 2023 bericht dat de vader voorzichtig positief is over de samenwerking met de twee nieuwe jeugdbeschermers. Sinds 17 mei 2023 verblijft [de minderjarige] weer bij hem thuis en het gaat naar omstandigheden redelijk goed met [de minderjarige] . Er zijn wekelijkse gesprekken met de gezinsbegeleider vanuit [naam2] . [naam3] is gevestigd te Utrecht en gespecialiseerd in het aanbieden van hulp wanneer sprake is van (een vermoeden) van seksueel misbruik. Onderzocht wordt of [naam3] de hulp zelf gaat aanbieden of dat zij de hulpverleners van [naam1] gaat coachen. De vader hoopt dat dat spoedig duidelijk is en kan worden gestart.
De vader persisteert bij zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen dan wel deze beschikking met ingang van 17 mei 2023 te vernietigen, nu [de minderjarige] sinds die datum bij hem verblijft.
De moeder
2.5
De moeder stelt dat de brief van de GI geen plan van aanpak betreft zoals het hof in de tussenbeschikking heeft gevraagd, maar een verslag met de stand van zaken en een toelichting/verantwoording waarom [de minderjarige] inmiddels weer bij de vader woont. Voor de moeder was dit een onverwachte ontwikkeling. Tot 17 mei 2023 is er geen enkel contact geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . In het gezinshuis is niet gestart met hulpverlening en therapie voor de ouders. De gezinsbegeleider van het gezinshuis heeft haar laten weten dat [de minderjarige] niet wil dat zijn moeder over hem wordt geïnformeerd en dat is daarna een aantal weken niet gebeurd. De moeder is verbaasd dat [de minderjarige] hierin de regie heeft. Sinds kort krijgt zij weer wat informatie en inmiddels is afgesproken zij één keer per week hoort hoe het met [de minderjarige] gaat, bijvoorbeeld over de schoolgang en de gezondheid. Zij wordt niet geïnformeerd over het sociale gedeelte. De moeder heeft de indruk dat [de minderjarige] gedurende de uithuisplaatsing niet uit de situatie is gehaald en dit is een gemiste kans.
Onbekend is of de beslissing tot het beëindigen van de uithuisplaatsing door de GI aan de raad voor de kinderbescherming is voorgelegd. Normaliter dient namelijk hierover een advies gevraagd te worden.
Op 11 mei jongstleden heeft de moeder een kennismakingsgesprek gehad met de nieuwe jeugdbeschermers. Dit zou in beginsel een gezamenlijk gesprek zijn met de vader, maar de moeder heeft vernomen dat de vader niet samen met haar aan een tafel wil zitten. De ouders zijn aangemeld voor [naam3] . Voorlopig zal dit nog niet worden gestart omdat er een wachtlijst is en de moeder vraagt zich af of de vader ook daadwerkelijk met haar in gesprek wil. Tot op heden is systeemtherapie en diagnostiek of (trauma)therapie voor [de minderjarige] dus nog steeds niet van de grond gekomen. Er is geen duidelijk plan om de problematiek aan te pakken. De moeder vraagt zich af of de afstand tussen haar en [de minderjarige] gaat worden verkleind en of er ooit weer contact tussen hen komt. [naam4] heeft [de minderjarige] tot nu toe ook nog niet gezien.
Het oordeel van het hof
2.6
Het hof stelt vast de GI de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft beëindigd. In deze procedure moet het hof nog een beslissing geven op het verzoek van de vader om de beslissing van de rechtbank, inhoudende dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden is verleend, te vernietigen.
Het hof heeft in de tussenbeschikking reeds overwogen dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking in het belang van het onderzoek van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [de minderjarige] noodzakelijk was. Dat was onder meer omdat de vader in die periode onvoldoende medewerking verleende aan het op gang brengen van nieuwe hulpverlening voor [de minderjarige] en omdat [de minderjarige] onvoldoende ruimte kreeg om een eigen visie te ontwikkelen.
Uit de aanvullende informatie van de GI volgt nu dat [de minderjarige] door de uithuisplaatsing nog ernstiger klem kwam te zitten en zijn ontwikkeling alleen maar ernstiger werd bedreigd. De GI heeft uitgelegd dat de recente terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met de inzet van meerdere vormen van hulpverlening gepaard gaat om te kunnen waarborgen dat [de minderjarige] ruimte krijgt om zich te kunnen ontwikkelen en zijn trauma’s te verwerken.
De GI heeft verder nieuwe jeugdbeschermers aangesteld. Voor de vader moet dit voldoende zijn om weer zonder voorbehoud te gaan meewerken. Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat hij niet verder in loyaliteitsproblemen wordt gebracht tussen zijn ouders en tussen zijn vader en de hulpverleners.
Het komt het hof voor dat de GI de regie weer heeft over de situatie van [de minderjarige] bij de vader. Onder de huidige omstandigheden is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] dat hij weer bij zijn vader woont. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] is per 17 mei 2023 niet langer noodzakelijk in het belang van het onderzoek van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid [de minderjarige] . Het hof vraagt zich af of de GI naast de feitelijke terugplaatsing ook een besluit tot beëindiging van de uithuisplaatsing heeft genomen in de zin van artikel 1:265d BW en aan de raad voor de kinderbescherming haar voornemen daartoe tijdig (uiterlijk een maand voor het voorgenomen tijdstip van de beëindiging) heeft meegedeeld onder overlegging van een verslag van het verloop van de uithuisplaatsing (artikel 1:265j BW.
2.7
Het hof zal de bestreden beschikking op grond van het hiervoor overwogene tot 17 mei 2023 bekrachtigen en vanaf 17 mei 2023 vernietigen. Vanaf 17 mei 2023 zal het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] worden afgewezen.
2.8
Het hof zal de proceskosten van de procedure in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
ten aanzien van het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.324.422/02)
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing;
ten aanzien van de hoofdzaak (zaaknummer 200.324.422/01)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 2 februari 2023 voor zover de (machtiging tot) uithuisplaatsing van [de minderjarige] betrekking heeft op de periode tot 17 mei 2023;
vernietigt voornoemde beschikking, voor zover de (machtiging tot) uithuisplaatsing van [de minderjarige] betrekking heeft op de periode vanaf 17 mei 2023, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 mei 2023 alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep (in beide zaken) in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en W.D. Kolkman, bijgestaan door de griffier, en is op 25 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.