In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een belastingaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, waarbij belanghebbende een aanslag had ontvangen. De Inspecteur had bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de belastingrente verminderd. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de rechtbank vernietigde en de aanslag verminderde. De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die het beroep gegrond verklaarde en de zaak verwees naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Het Hof heeft zich gebogen over de vraag of belanghebbende economisch (mede)eigenaar was van de woning en of een bedrag van € 549 voor aftrek in aanmerking komt als eigenwoningrente of als onderhoudsverplichting. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen feiten heeft aangetoond die de conclusie rechtvaardigen dat hij in 2013 de economische (mede)eigendom van de woning had. Ook werd geoordeeld dat de betaling van zijn aandeel in de hypotheeklast niet kwalificeert als een periodieke uitkering op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en verminderde de aanslag IB/PVV tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.215. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.663,50.