ECLI:NL:GHARL:2023:6082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
200.325.950/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gedragsproblematiek en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 januari 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd tot 3 februari 2024. De moeder verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling te bekorten of af te wijzen.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De minderjarige woont bij de vader en verblijft om het weekend bij de moeder. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die gedragsproblematiek vertoont en lijkt te lijden onder de spanningen tussen de ouders. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek en de hulpverlening komt niet van de grond. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie van de minderjarige zorgwekkend is.

Na het horen van de betrokken partijen en het afwegen van de argumenten, heeft het hof geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is. De hulpverlening moet worden voortgezet om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling is verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.950/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 549628)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim maar voor het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 26 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 april 2023;
- een brief van de raad van 2 mei 2023;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief van de GI van 16 mei 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 23 mei 2023 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 25 mei 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2023 plaatsgevonden. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. Namens de GI zijn twee medewerkers verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij de vader en verblijft om het weekend bij de moeder. Tijdens de vakanties is [de minderjarige] voor de helft van de tijd bij de moeder en voor de helft van de tijd bij de vader.
3.3
Bij beschikking van 25 april 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, [de minderjarige] eerder onder toezicht gesteld voor de termijn van één jaar. Bij beschikking van 3 februari 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld voor de periode van 3 februari 2022 tot 3 februari 2023.
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 26 januari 2023 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd van 3 februari 2023 tot 3 februari 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking van 26 januari 2023 te vernietigen en het verzoek van de GI om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar, af te wijzen dan wel in duur te bekorten.
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling (nog steeds) aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling daarom moet worden verlengd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.3
Het hof heeft meerdere zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Met de GI is het hof van oordeel dat [de minderjarige] gedragingen laat zien, die erop wijzen dat hij klem zit tussen de ouders en in zijn loyaliteit wordt bedreigd. Zo heeft [de minderjarige] het [naam1] ( [naam1] ) gebeld om aan te geven dat hij iemand van het [naam1] bij het gesprek met de GI wilde hebben, omdat de GI zou liegen en dingen zou verdraaien. Dit gedrag van [de minderjarige] is niet leeftijdsadequaat en lijkt ingegeven te worden door de moeder. Daarnaast kampt [de minderjarige] met kindeigen problematiek. [de minderjarige] laat grensoverschrijdend gedrag zien op school en hij lijkt moeilijk zijn emoties te kunnen reguleren. Verder wordt gezien dat [de minderjarige] veel liegt, omdat hij het gevoel lijkt te hebben dat hij moet liegen. Tijdens de zitting is gebleken dat de gedragsproblematiek van [de minderjarige] na de bestreden beschikking van 26 januari 2023 is verergerd. De spanningen bij [de minderjarige] lopen momenteel op, waardoor steeds meer problemen ontstaan, onder andere binnen het gezin van de vader. Het hof vindt de situatie zorgelijk en concludeert, in weerwil van hetgeen de moeder stelt, dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat deze zorgen zo ernstig zijn dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is.
Het is positief dat de hulpverlening van het [naam2] van [naam3] op korte termijn zal starten met het ondersteunen van het gezin bij vader. De GI heeft aangegeven dat, gelet op de huidige situatie, ook de therapie van [de minderjarige] zal worden hervat. Ondanks deze positieve stappen in de hulpverlening, acht het hof de betrokkenheid van de GI noodzakelijk om in het belang van [de minderjarige] alsnog zicht te kunnen krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder en de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] . De moeder stelt weliswaar dat zij openstaat voor hulpverlening, maar het verleden heeft laten zien dat de moeder onvoldoende meewerkt met de GI. Immers, de hulpverlening van de door de GI voorgestelde partijen, waaronder
[naam4] , [naam3] en [naam5] , is door gebrek aan medewerking aan de zijde van de moeder niet van de grond gekomen. Onlangs heeft de GI geprobeerd om hulpverlening van praktijk [naam6] bij de moeder op te starten, maar ook dit is mislukt omdat de moeder zich samen met haar juridisch adviseur de heer [naam7] uiteindelijk niet kon vinden in de behandelovereenkomst die praktijk [naam6] had opgesteld. Het gebrek aan inzicht van de moeder in de problematiek van [de minderjarige] is zorgelijk en brengt met zich dat de hulpverlening binnen de thuissituatie van de moeder niet van de grond komt. Nu de hulpverlening in het gedwongen kader al niet van de grond komt, heeft het hof er weinig vertrouwen in dat de hulpverlening in het vrijwillig kader wel zal worden ingezet. Het hof is daarom net als de kinderrechter en de GI van oordeel dat de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is. Ondanks de weigerachtige houding van de moeder, ziet de GI nog mogelijkheden om te komen tot de nodige hulpverlening bij de moeder. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat zij nogmaals zal proberen om in overleg met de moeder en praktijk [naam6] tot overeenstemming te komen ten aanzien van de behandelovereenkomst. Het hof hoopt dat de moeder inziet dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij hieraan meewerkt.
5.4
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder zal worden afgewezen en de bestreden beschikking van 26 januari 2023 zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
26 januari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Coster en S. Rezel bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.