ECLI:NL:GHARL:2023:6057

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
200.322.661/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het belang van de ontwikkeling en hechting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder had in eerste aanleg, bij beschikking van de rechtbank Overijssel op 9 november 2022, het gezag over haar dochter verloren, en de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) was benoemd tot voogd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat het gezag niet beëindigd hoefde te worden, nu zij bereid was om haar dochter in het pleeggezin te laten opgroeien.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van het kind voorop staat en dat de moeder niet in staat is gebleken om de zorg en opvoeding te bieden die haar dochter nodig heeft. Ondanks de positieve ontwikkeling in de relatie tussen de moeder en de pleegouders, was er onvoldoende vertrouwen dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de opvoeding binnen een aanvaardbare termijn kon dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de hechting van het kind aan de pleegouders een wederzijds proces is en dat het voortduren van het gezag van de moeder zou leiden tot onzekere en onveilige situaties voor het kind.

De beslissing van het hof is in lijn met artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van een ouder regelt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De moeder blijft echter de moeder van het kind en behoudt het recht op informatie en contact, voor zover het belang van het kind dit toelaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.661/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 284509)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
gevestigd te Zwolle;
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats2] ;
[de pleegouders](de pleegouders),
wonende te [woonplaats3] ;
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 februari 2023;
- het verweerschrift van de raad met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren de moeder, bijgestaan door haar advocaat, een vertegenwoordiger namens de raad, de pleegmoeder en een vertegenwoordiger namens de GI. Aan de begeleidster van moeder is bijzondere toegang tot de zitting verleend.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012. De ouders waren gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
Bij beschikking van 5 augustus 2014 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van (destijds) Bureau Jeugdzorg. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd tot 5 augustus 2018. [de minderjarige] woonde in die periode samen met haar moeder in een moeder-kindhuis.
3.3
Bij beschikking van 29 december 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd tot 25 maart 2023.
3.4
[de minderjarige] ging vanaf april 2019 op regelmatige basis naar een steungezin dat is uitgebreid naar 3 of 4 dagen pleegzorg per week. Zij is vanaf 30 december 2020 uit huis geplaatst op grond van een daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter en woont in het gezin van de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 november 2022. Deze grief ziet op de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover daarbij het gezag van de moeder over [de minderjarige] is beëindigd en het verzoek van de raad tot beëindiging van gezag van moeder, met benoeming van de GI tot voogdes, af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.5. De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 onder a. BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
5.3
Uit de beschikbare gegevens, waaronder het raadsrapport van 4 augustus 2022 dat
aan het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging ten grondslag ligt, en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is besproken, is gebleken dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt. Duidelijk is dat de moeder onvoldoende inzicht heeft om [de minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. Er waren in de thuissituatie bij de moeder forse zorgen over de (basale) zorg- en opvoedingstaken, het bieden van adequate aandacht, begrenzing, het sensitief en responsief handelen en het stimuleren van [de minderjarige] .
Het is niet gelukt om met intensieve hulpverlening de opvoedingssituatie voor [de minderjarige] stabiel en veilig te houden. Ook niet door de moeder fors te ontlasten door de zorg en opvoeding van [de minderjarige] meerdere dagen per week te delen met steunouders. [de minderjarige] is met meerdere partners van moeder geconfronteerd geweest die een rol in haar leven en opvoeding kregen en zij is getuige geweest van huiselijk geweld. Door haar belaste voorgeschiedenis is [de minderjarige] kwetsbaar. [de minderjarige] laat probleemgedrag zien en heeft specifieke verzorging, begeleiding en ondersteuning nodig. Nu de moeder sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] eind 2020 niet in staat is gebleken om binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, ontbreekt het vooruitzicht op terugkeer naar de moeder.
Dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt is ook niet (meer) in geschil. Hoewel sprake is van een positieve ontwikkeling, waarbij de moeder zegt te berusten in de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders, volgt het hof de moeder niet in haar stelling dat deze plaatsing zonder gezagsbeëindigende maatregel kan worden voortgezet en dat een beëindiging van het gezag niet noodzakelijk en proportioneel is.
5.4
De moeder stond aanvankelijk niet achter de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin, waardoor de samenwerking met de pleegouders moeilijk verliep en er sprake was van een minimaal contact tussen hen. Tijdens de zitting bij het hof is gebleken dat er momenteel helemaal geen direct contact meer is tussen de pleegouders en de moeder. Er is alleen af en toe app-contact tussen de moeder en de pleegmoeder. De moeder heeft aangegeven dat het contact wel weer zou moeten worden opgebouwd, maar dat ze daar hulp bij nodig heeft.
De pleegouders ervaren moeilijkheden ten aanzien van de informatievoorziening van school, omdat de moeder daarvoor toestemming moet geven. Ook heeft de moeder eerder geen toestemming gegeven voor een vakantie en heeft de kinderrechter vervangende toestemming moeten geven voor de aanvraag van een ID-kaart voor [de minderjarige] .
Gelet op het voorgaande, ligt een vrijwillige plaatsing niet in de rede. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het van groot belang is dat de ingezette hulpverlening (speltherapie) voor en diagnostisch onderzoek van [de minderjarige] en de ambulante hulpverlening in het pleeggezin worden voortgezet en dat die voortgang niet afhankelijk is van toestemming van de moeder. Met name nu [de minderjarige] in de toekomst mogelijk nog een vervolgbehandeling nodig zal hebben. Verder is het van belang dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] kan worden gecontinueerd.
Het is, gelet op de verstoorde verhouding met de vader, niet de verwachting dat de moeder dit contact (in een vrijwillig kader) in het belang van [de minderjarige] zal kunnen vormgeven.
5.5
De moeder heeft [de minderjarige] op 15 juni 2022 -in bijzijn van de jeugdbeschermer- verteld dat het goed is dat [de minderjarige] in het pleeggezin blijft wonen en dat ze wel omgang heeft met de moeder, maar niet bij haar blijft slapen. Ook geeft de moeder aan dat zij nu wel haar toestemming zal verlenen wanneer dat nodig is.
Voor het hof is duidelijk dat de moeder stappen heeft gezet in het accepteren van het feit
dat [de minderjarige] niet bij haar opgroeit. Hieruit kan worden afgeleid dat de moeder inmiddels wel duurzaam bereid om [de minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien. Echter, een duurzame bereidheid staat niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag. Hierbij is van belang dat, gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind -en derhalve niet die van de ouders- voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Nu duidelijk is dat de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin wordt gecontinueerd, is het in het belang van [de minderjarige] , maar ook van de pleegouders (hechting is een wederzijds proces), dat door middel van de beëindiging van het gezag van de moeder duidelijk wordt dat zij (in ieder geval) tot haar volwassenheid zal opgroeien bij de pleegouders.
5.6
Het hof betrekt bij zijn oordeel dat het voortduren van het gezag van de moeder, terwijl het perspectief van [de minderjarige] blijvend bij de pleegouders ligt, tot gevolg zou hebben dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks zouden dienen te worden verlengd, wat veel onzekerheid en onrust met zich brengt. Verder geldt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel van tijdelijke aard dienen te zijn en die tijdelijkheid niet past bij de huidige situatie, waarin duidelijk is dat [de minderjarige] 's belang gelegen is in een bestendiging van het verblijf bij de pleegouders.
5.7
Wat betreft het beroep van de moeder op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt het hof dat de inbreuk die de gezagsbeëindiging maakt, zoals hiervoor overwogen, in dit geval in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk en proportioneel wordt geacht. De gezagsbeëindiging van de moeder is dan ook niet in strijd met genoemde verdragsbepaling.
5.8
Omdat de moeder geen grief heeft aangevoerd tegen de benoeming van de GI tot voogd, zal het hof dit onderdeel onbesproken laten.
5.9
Tot slot merkt het hof op dat de gezagsbeëindiging niet met zich brengt dat de moeder voor [de minderjarige] minder belangrijk is of wordt. De moeder zal ondanks de beëindiging van het gezag altijd de moeder van [de minderjarige] blijven. Hierdoor houdt zij het recht op informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] en contact met haar, voor zover het belang van [de minderjarige] zich hiertegen niet verzet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep aan de orde, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 november 2022, voor zover in hoger beroep aan de orde;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, M.P. den Hollander en M.M. Lorist, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.