ECLI:NL:GHARL:2023:601
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vastlegging van pachtovereenkomsten tussen vader en zoon in de agrarische sector
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen [junior], h.o.d.n. [bedrijf A], en [senior], h.o.d.n. [bedrijf B], over de vastlegging van pachtovereenkomsten. [junior] werkte voorheen in het bloembollenbedrijf van zijn vader, [senior], en heeft een eigen bedrijf in de pioenteelt. [senior] heeft grond ter beschikking gesteld aan [junior] waarvoor laatstgenoemde heeft betaald. De bedoeling was dat [junior] het bedrijf van [senior] zou overnemen, maar dit is niet doorgegaan. [junior] heeft in eerste aanleg een hoevepachtovereenkomst gevorderd, terwijl [senior] een geliberaliseerde pachtovereenkomst wilde vastleggen. De pachtkamer heeft uiteindelijk een reguliere pachtovereenkomst voor los land vastgesteld. Het hof bekrachtigt dit vonnis en oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [junior] de schuren die bij het land horen, heeft gepacht. Het hof concludeert dat de schuren niet exclusief door [junior] zijn gebruikt en dat er geen tegenprestatie is voor het gebruik van de schuren. De vordering van [junior] tot vastlegging van een hoevepachtovereenkomst wordt afgewezen. Het hof oordeelt verder dat de arbeidsovereenkomst tussen [junior] en [senior] niet in de weg staat aan de uitoefening van de eigen onderneming van [junior]. De hoger beroepen van beide partijen worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.