ECLI:NL:GHARL:2023:5974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.326.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter die de kinderen onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) tot 6 februari 2024. De moeder voerde aan dat zij in staat was om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader voldoende was. De raad voor de kinderbescherming en de vader steunden echter de ondertoezichtstelling, waarbij werd gesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig waren en dat de samenwerking tussen de ouders onvoldoende was.

Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, aangezien de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling en de onveilige thuissituatie werden door de moeder niet ontkend. Het hof benadrukte dat de bereidheid van de ouders om zorg te aanvaarden niet voldoende is zonder daadwerkelijke inzet en samenwerking. De ondertoezichtstelling werd als noodzakelijk beschouwd om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en de ouders te ondersteunen in hun verantwoordelijkheden.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de kinderen werd gehandhaafd. Het hof benadrukte het belang van de samenwerking tussen de ouders en de GI om de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.763
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550105)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 mei 2023; en
- een journaalbericht van mr. Pool van 11 mei 2023 met één productie.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben schriftelijk hun mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, als waarnemer van mr. Pool;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de raad; en
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 in [woonplaats1] ; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 in [plaats1] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 6 februari 2024. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen af te wijzen dan wel in duur te beperken.
4.2
De raad voert verweer en hij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij voert aan dat niet is voldaan aan alle gronden, zoals genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW. De moeder erkent de zorgen die er zijn over [de minderjarige2] , maar zij is in voldoende mate bereid, en ook in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging in de ontwikkeling weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Dit wordt volgens de moeder ook bevestigd door de betrokken jeugd- en gezinswerker. [de minderjarige2] gaat drie weekenden per maand naar een gezinshuis en zij heeft in het verleden speltherapie gevolgd. Op 1 mei 2023 is voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , de vader en de moeder systeemtherapie gestart. De raad heeft niet onderbouwd dat de inzet van hulpverlening niet in het vrijwillig kader mogelijk is.
5.3
De raad voert aan dat aan de gronden voor de ondertoezichtstelling is voldaan. De zorgen die er waren bij de aanvang van het raadsonderzoek zijn er nog steeds. De hulp die in het vrijwillig kader was ingezet, heeft er niet toe geleid dat die zorgen zijn weggenomen. De moeder was wisselend in visie en handelen. Het contact tussen de ouders is kwetsbaar en hun samenwerking is onvoldoende waardoor zij niet samen de stap naar hulpverlening kunnen maken. Omdat het Jeugdteam niet verder kwam is de zaak via de Jeugdbeschermingstafel aan de raad voorgelegd.
5.4
De vader voert aan dat het niet lukt om goed samen te werken met de moeder. De vader werd door de hulpverlening die vrijwillig was ingezet niet betrokken en niet geïnformeerd. Daardoor is hij wantrouwig naar het Jeugdteam. Sinds de ondertoezichtstelling wordt de vader door de GI volledig geïnformeerd en betrokken. Hierdoor voelt hij zich meer begrepen en krijgt hij het gevoel van vader zijn weer terug. De vader heeft nog grote zorgen over [de minderjarige2] , maar hij heeft wel vertrouwen in de toekomst. Daarom staat de vader achter de ondertoezichtstelling.
5.5
De GI stelt dat er nog grote zorgen zijn over de kinderen. De samenwerking tussen de ouders is niet goed. Het Jeugdteam heeft weinig tot geen contact gehad met de vader. Sinds de ondertoezichtstelling wordt de vader, als gezaghebbend ouder, ook betrokken. Het contact tussen de GI en de ouders is goed.
5.6
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen wordt door de moeder niet ontkend. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne:
“Zo zijn er zorgen over het veilig opgroeien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun sociaal-emotionele
ontwikkeling. Toen de ouders nog bij elkaar waren zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] getuige geweest van
veel ruzies en geweld tussen de ouders. Na de scheiding van de ouders heeft de komst van
nieuwe partners opnieuw voor veel onrust gezorgd. De ouders communiceren minimaal met
elkaar over de kinderen en het lukt de ouders onvoldoende om negatieve meningen over
elkaar bij kinderen weg te houden. De vader heeft een nieuw gezin en wil hen niet
confronteren met het (zorgelijke) gedrag van [de minderjarige2] . Hierdoor voelt [de minderjarige2] zich sterk
afgewezen door haar vader. Het lijkt erop dat [de minderjarige2] vanuit een gevoel van afwijzing laat
weten dat zij geen omgang meer met de vader wil, terwijl zij ook signalen afgeeft dat zij
haar vader mist. Ten aanzien van [de minderjarige1] zijn er zorgen dat hij het gevoel kan hebben dat hij
er alleen voor staat en niet op zijn ouders kan terugvallen voor praktische en emotionele
ondersteuning.
Daarnaast zijn er periodes waarin er conflicten plaatsvinden tussen [de minderjarige2] en de moeder en ook tussen de kinderen onderling waarbij er sprake kan zijn van verbaal en fysiek geweld.
[de minderjarige2] heeft een negatief zelfbeeld en zij heeft liet gevoel dat alles wat er speelt haar schuld
is. Zij wil graag aardig worden gevonden en is daardoor geneigd om anderen te ‘pleasen’.
De zorg bestaat dat [de minderjarige2] niet in staat is om haar eigen grenzen te herkennen en aan te geven waarbij het de ouders onvoldoende lukt om de veiligheid van [de minderjarige2] te waarborgen.
De zorg bestaat dat zij om erkenning te krijgen op zoek gaat naar verkeerde contacten met
oudere jongens, mannen en/of andere individuen waarbij er misbruik van haar kan worden gemaakt.”
Het is het hof gebleken dat de moeder (en de vader) bereid zijn om zorg te aanvaarden om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Anders dan de moeder betoogt, is het hof echter van oordeel dat die bereidheid alleen niet voldoende is. De grond van artikel 1:255 lid 1 onder a BW ziet ook op het daadwerkelijk (kunnen) benutten van die zorg. [1] Het Jeugdteam ondersteunt de moeder in het vrijwillige kader al gedurende vijf jaar. In die periode is onder meer opvoedondersteuning voor de moeder ingezet en speltherapie voor [de minderjarige2] . Deze hulpverlening heeft er echter niet toe geleid dat de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen is weggenomen. Beide kinderen zijn zelfbepalend in de thuissituatie en hebben moeite met hun emotieregulatie. Hun stresssysteem staat voortdurend ‘aan’. Bij [de minderjarige2] was/is ook sprake van steel- en wegloopgedrag. De ouders zijn emotioneel onvoldoende beschikbaar voor de kinderen. Die zorgen blijken uit het raadsrapport en die zorgen zijn nog niet weggenomen. Het Jeugdteam heeft de vader niet betrokken bij de inzet van de hulpverlening. Hierdoor werd de vader lange tijd belangrijke informatie - over in ieder geval [de minderjarige2] - onthouden en is er niet gewerkt aan contactherstel. Doordat het contact tussen de ouders kwetsbaar is, is er onvoldoende basis voor een goede samenwerking, waardoor de ouders (nog) niet in staat zijn om samen de benodigde hulp in te zetten. Dat belemmert dus ook de mogelijkheid om in het vrijwillig kader de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
Sinds de ondertoezichtstelling zijn er goede stappen gezet. [de minderjarige2] verblijft drie weekenden per maand in een gezinshuis. De GI is in gesprek met de ouders over een eventuele uitbreiding. Vanaf 1 mei 2023 is er systeemtherapie waarbij zowel de kinderen als de moeder én de vader zijn betrokken. Ook heeft de GI al met [de minderjarige2] gesproken over de manier waarop zij weer contact met de vader kan en wil hebben. Het hof vindt het positief dat de moeder en de vader goed contact hebben met de GI en dat zowel de vader als de moeder - hoewel de moeder liever geen inmenging van de GI wil - benoemen dat de inzet van de GI helpend is. Het hof is, zoals ook door de raad is aangevoerd, van oordeel dat op de ingeslagen weg moet worden doorgegaan. In het kader van de ondertoezichtstelling wordt meer bereikt dan eerder in het vrijwillig kader. De maatregel is op dit moment noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 februari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.H.F. van Vugt en L. Hamer, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 13 juli 2023 uitgesproken door mr. M.H.F. van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218