ECLI:NL:GHARL:2023:5863

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21-001616-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zedendelicten met meerdere slachtoffers en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zes zedendelicten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. Het hof heeft de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd. De verdachte heeft voor vier feiten in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd, terwijl voor de overige twee feiten de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar zijn beoordeeld. Het hof oordeelt dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor een bewezenverklaring van de feiten. De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen een hogere straf dan in eerste aanleg is opgelegd. De rechtbank Gelderland had de verdachte eerder veroordeeld tot veertig maanden gevangenisstraf, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn opgelegd. De verdachte heeft zich in de periode van april 2020 tot oktober 2021 schuldig gemaakt aan een reeks ernstige zedenmisdrijven, waarbij hij op grove wijze over de grenzen van de slachtoffers heen is gegaan. De gevolgen voor de slachtoffers zijn aanzienlijk, met diagnoses van PTSS en andere psychische klachten als gevolg van de daden van de verdachte. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden opgelegd om de slachtoffers te beschermen en de verdachte te begeleiden in zijn re-integratie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001616-22
Uitspraak d.d.: 12 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 14 april 2022 met parketnummer 05-276284-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 december 2022 en 28 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.C. Swier, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. A. van den Berg, advocate te Arnhem, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en door mr. E. Hullegie, advocate te Utrecht, namens de benadeelde partij [benadeelde 3] en door mr. S. Kriekaard, advocaat te Arnhem, namens de benadeelde partij [benadeelde 4] naar voren is gebracht. Tot slot heeft het hof kennisgenomen van de door mr. S. Striekwold, advocate te Doetinchem, namens de benadeelde partij [benadeelde 5] schriftelijk ingediende stukken.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft voorts bevolen dat de gestelde (bijzondere) voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 2.592,45 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 587,17,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4] is toegewezen tot een bedrag van € 780,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is toegewezen tot een bedrag van € 1.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] is toegewezen tot een bedrag van € 340,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] is toegewezen tot een bedrag van € 3.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, [benadeelde 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten en/of het losmaken van haar bh en/of het duwen/drukken van zijn geslachtsdeel tegen haar schaamstreek, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door telkens voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of zijn stem te verheffen en/of haar op bed te duwen en/of haar te zeggen dat ze moest luisteren en/of dat hij anders iets uit zijn zak zou pakken waar ze beiden spijt van zouden krijgen en/of met gebalde vuist voor haar te staan en/of te dreigen haar te slaan en/of aldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2021 te [pleegplaats 2] , althans in Duitsland, [benadeelde 6] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten en/of door haar in haar nek te zoenen en/of te zuigen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door aan haar shirt te trekken en/of' haar shirt kapot te trekken en/of zich dreigend/intimiderend op te stellen en/of tegen haar te zeggen dat het na drie tellen afgelopen zou zijn met haar, althans woorden van dergelijke dreigende aard of strekking en/of meermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand en/of aldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij op of omstreeks 19 april 2021 te [pleegplaats 3] , althans in Nederland, [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten/masseren van haar billen en/of het duwen/wrijven van zijn penis tegen/over/tussen haar billen en/of tegen/over/in haar anus, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door haar te masseren en daarbij op haar lichaam te zitten, waardoor hij haar in haar bewegingsvrijheid beperkte en/of een kussen op haar hoofd te leggen en/of haar broek en/of onderbroek naar beneden te trekken en/of ongevraagd en/of ongewenst te handelen en/of meermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand;4.
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te [pleegplaats 4] , althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of knijpen in haar borst(en) en/of het likken van haar borst(en), door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het shirt van [benadeelde 1] naar boven te trekken en/of haar bh naar beneden te trekken en/of daarmee (ongevraagd en ongewenst) haar borsten te ontbloten en/of meermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand en/of aldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
5.
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te [pleegplaats 4] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een minderjarige, namelijk [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 2004, van wie bij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft teweeggebracht en/of bevorderd, immers heeft hij, verdachte, - terwijl die [benadeelde 2] en/of haar vriendin, te weten [benadeelde 1] afhankelijk was/waren van verdachte en/of zijn broer om terug naar hun woongroep te gaan - die [benadeelde 2] geboden, althans gezegd dat zij seks moest hebben met [broer verdachte] omdat hij, verdachte, en/of genoemde [broer verdachte] anders de vriendin van die [benadeelde 2] , te weten [benadeelde 1] , zou(den) verkrachten, althans seks met die [benadeelde 1] zou(den) hebben;
5. subsidiair
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te [pleegplaats 4] , althans in Nederland, het plegen van ontucht door een minderjarige, namelijk [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 2004, van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van 18 ja ren nog niet had bereikt, met een derde, te weten [broer verdachte] , opzettelijk heeft teweeggebracht en/of bevorderd, door die [benadeelde 2] te gebieden, althans te zeggen dat zij seks moest hebben/seksuele handelingen moest verrichten met die [broer verdachte] ;
6.
hij op of omstreeks 27 april 2020 te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, [benadeelde 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 5] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door terwijl die [benadeelde 5] meermaals aangaf geen seksueel contact te willen en/of terwijl zij hem meermaals wegduwde en/of zich van hem af trachtte te bewegen, meermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand en/of aldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4. Ook ten aanzien van de feiten 5 en 6 bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De (nieuwe) raadsman heeft op de zitting van 28 juni 2023 aangegeven dat er ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten geen verweer meer wordt gevoerd, gelet op de gewijzigde proceshouding van verdachte ten aanzien van deze feiten. De verdachte heeft deze feiten zoals ze in het vonnis van de rechtbank zijn bewezenverklaard en gekwalificeerd ter zitting van het hof op 28 juni 2023 erkend. Ten aanzien van het onder 5 en 6 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is met betrekking tot feit 5 – kort gezegd – aangevoerd dat weliswaar aannemelijk is dat aangeefster seksuele handelingen heeft verricht met [broer verdachte] , de broer van verdachte, maar dat verdachte daarbij geen rol heeft gespeeld die hem in strafrechtelijke zin een verwijt oplevert. Bovendien wordt de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] betwist. Ten aanzien van feit 6 is door de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de aangifte onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat niet aan het wettelijk vereiste bewijsminimum is voldaan. De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de verkrachting van de aangeefster. Wel heeft hij seks met haar gehad, maar dat gebeurde volgens hem met wederzijdse instemming. Niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het tegen de wil van aangeefster seksueel binnendringen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop, zoals ook door de rechtbank is overwogen, dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerdelijke (seksuele) handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader het aan hem tenlastegelegde ontkent, hetgeen zich ook in de onderhavige zaak ten aanzien van de feit 6 voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor het steunbewijs van een aangifte niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging dient te vinden in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal mag echter niet een te ver verwijderd verband bestaan.
Het hof zal de aan verdachte tenlastegelegde feiten hieronder afzonderlijk bespreken.
Overweging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
De verdachte heeft de feiten 1 tot en met 4, zoals door de rechtbank bewezen zijn verklaard en gekwalificeerd, ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2023 bekend. De raadsman heeft met betrekking tot deze feiten niet langer verweer gevoerd. Door de bekennende verklaring van verdachte en de overige aanwezige bewijsmiddelen in het dossier acht het hof de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Overweging ten aanzien van feit 5
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft, na een daaraan voorafgaand ‘informatief gesprek zeden’, op 7 juni 2021 aangifte gedaan tegen verdachte. Aangeefster heeft – kort samengevat – verklaard dat zij op 10 mei 2021 via “ [datingsite] ” voor het eerst contact had met verdachte. Op 12 mei 2021 is aangeefster, samen met haar vriendin [benadeelde 1] , door verdachte en zijn broer [broer verdachte] opgehaald in de buurt van de woongroep waar aangeefster en [benadeelde 1] verbleven. Zij zijn vervolgens met zijn vieren naar het huis van [broer verdachte] gereden. Aangeefster heeft die avond seks gehad met verdachte. Na de seks heeft verdachte tegen haar gezegd dat zij ook seks moest hebben met zijn broer [broer verdachte] , omdat zij anders [benadeelde 1] zouden verkrachten. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij dat niet wilde, maar verdachte zei toen: “Je wilt toch niet dat hij boos wordt? Hij heeft gewoon seks nodig.” [benadeelde 2] vertelt dat ze [benadeelde 1] wilde beschermen. [benadeelde 1] had van te voren duidelijk gemaakt dat ze niet aangeraakt wilde worden, omdat ze een vriend had. [benadeelde 2] zegt dat ze de indruk kreeg dat ze eerst seks moest hebben met [broer verdachte] , voordat ze naar huis zouden worden gebracht. [broer verdachte] kwam toen naar haar toe en nam haar vervolgens mee naar de badkamer. Hij pakte haar hoofd vast en [benadeelde 2] moest de broer van verdachte pijpen. Daarna drukte hij haar tegen de muur aan en werd ze – zoals ze verklaart – hard geneukt. Hij drukte de linkerkant van haar gezicht en haar borsten tegen de muur en deed zijn penis in haar vagina. Daarna moest ze nog in allerlei andere standjes staan, waarbij hij haar penetreerde. Ze zei tegen hem dat ze wilde dat hij stopte, maar hij zei in eerste instantie nee.
Het hof acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar nu deze consistent en voldoende gedetailleerd is. Aangeefster heeft zowel tegenover de verbalisanten die kort na het incident ter plaatse kwamen als tijdens het ‘informatief gesprek zeden’ en in haar latere aangifte consistent verklaard over hetgeen haar is overkomen. Daarnaast vindt haar verklaring op relevante onderdelen (ook waar die niet direct zien op de tenlastegelegde gedragingen, maar op de door aangeefster geschetste context daarvan) steun in de verklaringen van [benadeelde 1] , [getuige 1] en verdachte zelf.
[benadeelde 1] verklaart dat verdachte haar wilde laten ‘toetrekken’ naar [broer verdachte] . Hij zei steeds: “Hij doet niets, ga lekker dansen met hem”. [benadeelde 1] heeft toen tegen verdachte gezegd dat hij tegen [broer verdachte] moest zeggen dat ze niet wilde, omdat ze een vriend had. Op een gegeven moment, voordat [benadeelde 2] met [broer verdachte] naar de badkamer ging, zag [benadeelde 1] geroezemoes tussen [benadeelde 2] en verdachte. Toen [benadeelde 2] uit de badkamer kwam was ze heel stil en treurend. Ze schold ook tegen verdachte. Ze vertelde vrijwel direct aan [benadeelde 1] dat zij in de badkamer seks had gehad met [broer verdachte] en dat het helemaal niet fijn was en hij haar pijn deed. Als [benadeelde 2] en [benadeelde 1] teruglopen naar de woongroep vertelt [benadeelde 2] ook dat zij seks met [broer verdachte] moest hebben, omdat verdachte en zijn broer het anders met haar zouden hebben gedaan en zij dat niet wilde omdat [benadeelde 1] een vriend had.
Ook tegenover getuige [getuige 1] heeft aangeefster verklaard dat zij verkracht was, omdat zij [benadeelde 1] wilde beschermen. Tegen haar was immers gezegd dat als zij niet mee zou werken, hetzelfde zou gebeuren bij [benadeelde 1] . Tot slot geldt dat de verdachte zelf ook heeft verklaard dat hij aangeefster en [benadeelde 1] heeft opgehaald en hij in de badkamer seks met aangeefster heeft gehad. Ten slotte geldt dat de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster wordt versterkt door de omstandigheid dat zij tegenover de politie heeft verklaard dat zij met verdachte wel vrijwillig seks heeft gehad. Zij heeft daarover, ondanks haar negatieve ervaring tijdens (en ook na) de seks, niet gelogen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster als bewijs kan worden gebezigd. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
Ten aanzien van het bewijsminimum overweegt het hof het volgende.
Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde 1] . De verklaring van [benadeelde 1] berust niet alleen op informatie die zij van aangeefster heeft gehoord, maar ook op haar eigen waarnemingen. [benadeelde 1] was immers zelf aanwezig in de woning van [broer verdachte] en heeft verklaard dat zij toen verdachte en aangeefster uit de badkamer kwamen zag dat verdachte iets tegen aangeefster fluisterde. Zij zag dat aangeefster boos was; ze deed minder aardig tegen verdachte en haar gezicht werd ‘
bitchy’. Op enig moment heeft [benadeelde 1] , aangeefster zien opstaan en iets horen zeggen als: “ja oké”. [benadeelde 1] zag daarbij aan het gezicht van aangeefster en hoorde aan de toon waarop zij het zei, dat ze niet wilde. Aangeefster is vervolgens met de broer van verdachte naar de badkamer gegaan. Toen aangeefster uit de badkamer kwam, zag [benadeelde 1] aan het gezicht van aangeefster dat zij verdrietig was. Ze werd stil en schold naar verdachte.
Als steunbewijs kan verder worden aangemerkt de toestand waarin aangeefster zich bevond toen zij terug op de woongroep kwam. Getuige [getuige 1] heeft daarover verklaard dat aangeefster en [benadeelde 1] om 04.30 uur voor de achterdeur van de woongroep stonden. Aangeefster was stil, ging met een dekentje op de bank zitten en verkeerde in een shocktoestand.
Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster steun in de resultaten van het NFI-onderzoek, zoals neergelegd in het rapport van 12 november 2021. Uit dit onderzoek volgt dat het DNA van [broer verdachte] op de linkerborst van aangeefster is aangetroffen.
Alles afwegende concludeert het hof dat de verklaring van aangeefster voldoende bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen in het strafdossier. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Nu naar het oordeel van het hof is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en het hof op basis van de bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 5 primair tenlastegelegde.
Overweging ten aanzien van feit 6
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 6 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangeefster [benadeelde 5] heeft op 4 mei 2020 melding gedaan van verkrachting en op 14 oktober 2021 daarvan aangifte gedaan bij de politie. Aangeefster heeft – kort samengevat – verklaard dat verdachte en zijn broer [broer verdachte] in de nacht van 26 op 27 april 2020 bij haar kwamen gamen. Ze had van te voren aangegeven dat ze niet konden blijven slapen en dat zij geen zin had in gedoe. Omdat het al 4.00 uur was geworden en verdachte ook weer vroeg op moest, mochten ze toch blijven slapen. De verdachte sliep bij aangeefster in bed en zijn broer sliep op de bank. Nog voordat verdachte en [broer verdachte] bij haar thuis waren, heeft aangeefster tegen verdachte gezegd dat hij niet hoefde te verwachten dat ze seks zouden hebben. Dit heeft zij voordat verdachte ging slapen nogmaals tegen hem gezegd. Op enig moment is de broer van verdachte tussen verdachte en aangeefster in gaan liggen. Aangeefster reageerde op dat moment niet omdat ze wilde slapen maar [broer verdachte] begon haar te betasten, haalde zijn penis uit zijn broek en bewoog die langs haar billen. Hij probeerde met zijn hand tussen haar benen te gaan. Toen maakte aangeefster verdachte wakker omdat zij bang was voor zijn broer. Verdachte begon haar toen te zoenen. Aangeefster heeft verdachte weggeduwd en daarbij meerdere malen gezegd dat zij het niet wilde en dat ze dat niet hadden afgesproken. De verdachte ging echter door. Aangeefster heeft toen opnieuw herhaaldelijk ‘nee’ en ‘ik wil dit niet’ gezegd, maar verdachte zei: “Je wilt het wel”. Verdachte luisterde niet en is op aangeefster gaan zitten. Aangeefster heeft zich verzet door hem weg te duwen en met haar benen te trappen, terwijl ze om kracht te zetten het hoofdbord van het bed vastgreep. Het lukte haar niet hem van zich af te krijgen. Verdachte heeft haar ondergoed opzij gedaan en heeft seks met haar gehad. Aangeefster realiseerde zich dat ze het niet kon winnen en heeft het over zich heen laten komen, zodat het snel voorbij zou zijn. Na afloop vroeg verdachte aan haar of ze boos was. Hij zei ‘sorry’ en wilde een knuffel.
Het hof acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar nu deze consistent en gedetailleerd is. Aangeefster heeft bij de politie immers al op 4 mei 2020 een telefonische melding gedaan waarin zij aangeeft dat zij tegen haar wil seks heeft gehad met verdachte en dat [broer verdachte] haar had betast. Op 14 oktober 2021 heeft aangeefster bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over de door de verdachte verrichte ontuchtige handelingen. Deze verklaring heeft zij op 17 april 2023 ten overstaan van de raadsheer-commissaris herhaald. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van een vriendin van aangeefster, getuige [getuige 2] , de gesprekken via WhatsApp en Snapchat en de verklaring van verdachte zelf.
De getuige [getuige 2] verklaart dat aangeefster direct na het incident, om vijf uur ’s nachts belde, erg verward en leeg was en tegen haar heeft gezegd dat verdachte en zijn broer die nacht in haar huis waren blijven slapen en dat verdachte haar tegen haar wil heeft gepenetreerd. De WhatsApp-gesprekken die aangeefster op 27 april 2020 (en ook later nog) met getuige [getuige 2] voert, geven eveneens steun aan aangeefsters verklaring. Uit de gesprekken die aangeefster met de verdachte en zijn broer heeft gevoerd via Snapchat en WhatsApp blijkt het volgende. [broer verdachte] schrijft op 27 april 2020 om 12.30 uur: “U accepteert mijn excuses niet.” Op 3 mei 2020 om 22.23 uur schrijft hij opnieuw: “Ik heb mijn excuses aangeboden.” Aangeefster reageert hierop: “Wat er is gebeurd is zeer slecht.” [broer verdachte] reageert daar vervolgens op met de tekst: “Ja. Ik weet dat.” [broer verdachte] schrijft verder dat hij er niets aan kon doen, omdat hij ‘niet bij bewustzijn’ was. Hij stuurt aangeefster een bericht met de tekst: “Je bent erg sexy in je kleding en schoonheid.” Aangeefster reageert dan: “Dit is geen reden voor jou om dan dat te doen. Dit is niet mijn schuld. En dat jullie dit wel deden daardoor is niet mijn probleem.” Ook de verdachte heeft zijn excuses aangeboden via Snapchat. Ten slotte geldt dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook zelf heeft verklaard dat de verklaring die aangeefster heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris op een aantal punten klopt. De verdachte bevestigt de seks met aangeefster maar stelt dat het met wederzijdse instemming was.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster als bewijs kan worden gebezigd. Dat aangeefster pas later aangifte heeft gedaan, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring niet af. Aangeefster heeft immers al op 4 mei 2020 melding gedaan bij de politie. Uit haar aangifte en haar later bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring volgt dat zij erg bang was voor de verdachte en zij hetgeen gebeurd was lange tijd heeft weggestopt.
Ten aanzien van het bewijsminimum overweegt het hof het volgende.
De verklaring(en) van aangeefster worden zoals gezegd ondersteund door de hierboven genoemde Snapchat- en WhatsApp-berichten, de verklaring van getuige [getuige 2] , die daarin niet alleen heeft verklaard over wat zij van aangeefster heeft gehoord, maar ook over haar eigen waarnemingen. Getuige [getuige 2] verklaart dat aangeefster erg verward en leeg was en zij ook in de dagen daarna ‘echt een wrak’ was. Zij beschrijft aangeefster na het incident als erg teruggetrokken en verklaart dat zij bang was om over straat te gaan, terwijl zij haar niet kent als een bange vrouw. Het hof acht de verklaring van getuige [getuige 2] – anders dan de raadsman – betrouwbaar. Ook de dagen na 27 april 2020 is [getuige 2] veel met aangeefster opgetrokken en heeft zij de emoties en gedragsveranderingen van aangeefster van dichtbij waargenomen.
Alles afwegende concludeert het hof dat de verklaring van aangeefster voldoende bevestiging vindt in de overige inhoud van het dossier. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad op het tegen de wil van aangeefster seksueel binnendringen overweegt het hof het volgende. Aangeefster heeft verklaard dat zij meermalen, zelfs nog voordat de verdachte bij haar thuis was, heeft aangegeven geen seks te willen met verdachte. Dat heeft zij herhaald toen verdachte in de woning was. Ook heeft zij meerdere keren geprobeerd om verdachte van zich af te duwen. Zij heeft hierover verklaard dat zij eerst met haar handen heeft geprobeerd verdachte weg te duwen en zij daarna haar benen heeft opgetrokken en het hoofdbord heeft vastgepakt om verdachte van zich af te kunnen trappen. De verklaring van verdachte dat aangeefster dit vaker deed tijdens de seks en hij daarom niet kon weten dat aangeefster geen seks wilde acht het hof niet aannemelijk. Aangeefster heeft immers herhaaldelijk ‘nee’ gezegd en aangegeven dat zij geen seks wilde. Verdachte heeft dit ook gehoord, nu hij haar op enig moment antwoordde met de woorden “je wilt wel”. De verdachte wist dus dat aangeefster geen seks met hem wilde hebben. Door desondanks misbruik te maken van zijn fysieke overwicht, zijn zin door te drukken en de seksuele handelingen te verrichten, heeft verdachte opzet gehad op het tegen de wil van aangeefster laten plaatsvinden van de seksuele handelingen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nu naar het oordeel van het hof is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en het hof op basis van de bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij opof omstreeks9 oktober 2021 te [pleegplaats 1] ,althans in Nederland, [benadeelde 4] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden vaneen of meerontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten en/ofhet losmaken van haar bh en/ofhet duwen/drukken van zijn geslachtsdeel tegen haar schaamstreek, door geweldof een andere feitelijkheiden/ofbedreiging met geweldof een andere feitelijkheid, te weten door telkens voorbij te gaan aan haar verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet en/ofzijn stem te verheffen en/ofhaar op bed te duwen en/ofhaar te zeggen dat ze moest luisteren en/ofdat hij anders iets uit zijn zak zou pakken waar ze beiden spijt van zouden krijgen en/ofmet gebalde vuist voor haar te staan en/ofte dreigen haar te slaan en/ofaldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij opof omstreeks29 augustus 2021 te [pleegplaats 2] ),althans in Duitsland, [benadeelde 6] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden vaneen of meerontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten en/ofdoor haar in haar nek te zoenen en/ofte zuigen door geweldof een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door aan haar shirt te trekkenen/of' haar shirt kapot te trekken en/of zich dreigend/intimiderend op te stellen en/of tegen haar te zeggen dat het na drie tellen afgelopen zou zijn met haar, althans woorden van dergelijke dreigende aard of strekkingen/ofmeermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand en/ofaldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij opof omstreeks19 april 2021 te [pleegplaats 3] ,althans in Nederland, [benadeelde 3] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden vaneen of meerontuchtige handelingen, te weten het betasten/masseren van haar billen en/ofhet duwen/wrijven van zijn penistegen/over/tussen haar billen en/oftegen/over/inhaar anus, door geweld of een andere feitelijkheiden/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door haar te masseren en daarbij op haar lichaam te zitten, waardoor hij haar in haar bewegingsvrijheid beperkte en/ofeen kussen op haar hoofd te leggen en/ofhaar broek en/ofonderbroek naar beneden te trekken en/ofongevraagd en/ofongewenst te handelen en/ofmeermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand;4.
hij opof omstreeks13 mei 2021 te [pleegplaats 4] ,althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden vaneen of meerontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/ofknijpen in haar borst(en) en/of het likken van haar borst(en), doorgeweld ofeen andere feitelijkheiden/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het shirt van [benadeelde 1] naar boven te trekken en/ofhaar bh naar beneden te trekken en/ofdaarmee (ongevraagd en ongewenst) haar borsten te ontbloten en/ofmeermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand en/ofaldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
5.primair
hij opof omstreeks13 mei 2021 te [pleegplaats 4] ,althans in Nederland, doorgeweld of een andere feitelijkheid en/ofbedreiging met geweldof een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een minderjarige, namelijk [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 2004, van wie bij wistof redelijkerwijs moest vermoedendat zij de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft teweeggebrachten/of bevorderd, immers heeft hij, verdachte, - terwijl die [benadeelde 2] en/ofhaar vriendin, te weten [benadeelde 1] afhankelijkwas/waren van verdachte en/of zijn broer om terug naar hun woongroep te gaan - die [benadeelde 2]geboden, althansgezegd dat zij seks moest hebben met [broer verdachte] omdat hij, verdachte, en/of genoemde [broer verdachte] anders de vriendin van die [benadeelde 2] , te weten [benadeelde 1] , zou(den) verkrachten,althans seks met die [benadeelde 1] zou(den) hebben;
6.
hij opof omstreeks27 april 2020 te [pleegplaats 1] ,althans in Nederland, [benadeelde 5] heeft gedwongen tot het ondergaan vaneen of meerhandelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 5] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina doorgeweld ofeen andere feitelijkheiden/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door terwijl die [benadeelde 5] meermaals aangaf geen seksueel contact te willen en/ofterwijl zij hem meermaals wegduwde en/ofzich van hem af trachtte te bewegen, meermaals voorbij te gaan aan haar verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand en/of aldus voor haar een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
met een minderjarige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt door dreiging met geweld, het plegen van ontucht door een derde opzettelijk teweegbrengen;
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde straf moet worden gematigd in verband met de bepleite vrijspraak van de feiten 5 en 6. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, passender is dan de door de rechtbank opgelegde straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de periode van april 2020 tot en met oktober 2021 schuldig gemaakt aan een reeks van ernstige zedenmisdrijven. Hij is daarbij steeds op grove wijze over de grenzen van die vrouwen heen gegaan. Hij heeft genegeerd dat zij de seksuele handelingen niet wilden en alleen aan zijn eigen gerief gedacht.
Op 27 april 2020 heeft verdachte slachtoffer [benadeelde 5] in haar woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, verkracht. De verdachte heeft misbruik gemaakt van haar vertrouwen en haar gastvrijheid om hem en zijn broer bij haar te laten overnachten. Op het moment dat zij juist bescherming van verdachte vroeg, omdat zij in haar slaap onverwachts werd betast door zijn broer, heeft verdachte [benadeelde 5] verkracht. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn voor haar zeer groot, zo is gebleken uit de door haar opgestelde en door de advocaat-generaal ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Bij haar is de diagnose van een PTSS vastgesteld en zij heeft EMDR-behandelingen moeten ondergaan om weer ‘enigszins normaal’ te kunnen functioneren.
Op 13 mei 2021 heeft verdachte het slachtoffer [benadeelde 1] aangerand en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van het plegen van ontucht door een derde met het slachtoffer [benadeelde 2] , die op dat moment minderjarig was. De verdachte heeft beide vrouwen opgehaald uit een instelling en meegenomen naar de woning van zijn broer. In de woning is drugs gebruikt en heeft hij tegen [benadeelde 2] gezegd dat zij seks moest hebben met zijn broer, omdat zij anders haar vriendin, [benadeelde 1] , zouden verkrachten. Terwijl [benadeelde 2] deed wat verdachte haar had opgedragen, werd [benadeelde 1] ook nog door verdachte aangerand. De verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van twee jonge, kwetsbare en op dat moment van verdachte afhankelijke, vrouwen. De gevolgen van dit handelen zijn voor beide slachtoffers zeer groot. Zo is bij slachtoffer [benadeelde 1] PTSS vastgesteld en ondergaat zij EMDR-behandelingen, omdat het handelen van verdachte nog dagelijks negatieve invloed heeft op haar leven. Ook het slachtoffer [benadeelde 2] ondergaat wekelijks individuele behandeling gericht op traumaverwerking.
Op 19 juli 2021 heeft verdachte het slachtoffer [benadeelde 3] aangerand in haar woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. De verdachte heeft voorgesteld [benadeelde 3] te masseren en heeft - toen zij dat niet wilde – gezegd dat zij hem moest vertrouwen. Van dit vertrouwen heeft verdachte vervolgens ernstig misbruik gemaakt door haar aan te randen. De psychische gevolgen van het handelen van verdachte zijn zo groot dat [benadeelde 3] heeft verklaard op sommige momenten niet meer te willen leven. Daarnaast heeft zij geregeld last van boosheid, verdriet en angst.
Op 29 augustus 2021 heeft verdachte het slachtoffer [benadeelde 6] aangerand in een discotheek in Duitsland. [benadeelde 6] was eerst aan het dansen met verdachte, maar op enig moment sloeg de stemming om en werd verdachte boos. Aangeefster heeft geprobeerd de aandacht van de overige aanwezigen te trekken door mensen om haar heen te waarschuwen. Het handelen van verdachte heeft nog steeds een enorme impact op het leven van [benadeelde 6] . Zo heeft zij verklaard dat haar gegeneraliseerde angststoornis als gevolg van deze gebeurtenis opnieuw op is gaan spelen. Zij heeft daarnaast verklaard dat zij slecht slaapt, vaak in paniek wakker schrikt, last heeft van hartkloppingen en het eng vindt om alleen te zijn.
Op 9 oktober 2021 heeft verdachte het slachtoffer [benadeelde 4] in haar woning, wederom op de plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, aangerand. De verdachte heeft gedreigd iets uit zijn zak te pakken waar zij beiden spijt van zouden krijgen als [benadeelde 4] niet naar verdachte zou luisteren. Daarnaast heeft de verdachte dreigend en met gebalde vuist voor haar gestaan. Uit de verklaring van [benadeelde 4] volgt dat zij nog steeds ernstige psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zo schrijft zij dat ze soms niet kan slapen, zich angstig voelt, erg emotioneel is en zij het moeilijk vindt om mensen te vertrouwen.
Uit bovenstaande weergave van de feiten volgt dat verdachte keer op keer over de grenzen van zijn slachtoffers is gegaan. Hij heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en heeft in het geheel geen rekening gehouden met de slachtoffers. Uit de verklaringen van de slachtoffers volgt dat de verdachte met zijn handelen een spoor van vernieling heeft achtergelaten in hun levens. De slachtoffers worden nog dagelijks geconfronteerd met het handelen van de verdachte. Hoewel de verdachte de aanrandingen van slachtoffers [benadeelde 4] , [benadeelde 6] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en zegt in te zien dat hij ‘over grenzen heen is gegaan’, lijkt verdachte nog steeds niet in te zien wat hem precies wordt verweten.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 april 2023 en de rapporten die over hem zijn uitgebracht, te weten:
  • het NIFP Pro Justitia rapport opgemaakt door W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, van 6 januari 2021;
  • het reclasseringsadvies van 9 mei 2023.
Psycholoog Gaertner constateert een zorgelijk beeld van verdachte. Zij beschrijft dat niet duidelijk is geworden waar het grensoverschrijdende gedrag van de verdachte vandaan komt. Niet uit te sluiten is dat de culturele verschillen en de vraag hoe om te gaan met vrouwen die grenzen stellen hierin een rol speelt. Voorts is niet uit te sluiten dat sprake is van narcistische krenking en/of een antisociale ontwikkeling. Verdachte is zich bewust van de regels in het seksuele verkeer en van het feit dat de partner dient in te stemmen met de handelingen. Verdachte wordt door de psycholoog in staat geacht het gedrag van de ander adequaat te interpreteren. Het grensoverschrijdende gedrag is op dit moment niet (deels) verklaarbaar vanuit psychopathologie, zodat de psycholoog adviseert het tenlastegelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen. Daarnaast heeft zij geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij een zo lang mogelijke proeftijd en bijbehorende voorwaarden als stok achter de deur.
Uit het meest recente reclasseringsrapport van 9 mei 2023 komt naar voren dat het recidiverisico bij verdachte wordt ingeschat als matig tot hoog. Hoewel de verdachte een deel van de feiten heeft bekend, lijkt er volgens de reclassering nog onvoldoende sprake te zijn van probleeminzicht. Dit omdat verdachte nog geen inzicht heeft in welke aspecten van zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde ertoe hebben geleid dat de slachtoffers zich gedwongen voelden tot seksuele handelingen. Mede omdat er geen stoornis geconstateerd is door de PJ-rapporteur en omdat onvoldoende sprake is van probleeminzicht blijft het onduidelijk wat er precies aan het seksueel grensoverschrijdende gedrag ten grondslag ligt. De verdachte lijkt een eigen invulling te hebben over consensus ten aanzien van seksuele handelingen. De reclassering acht het zeer zorgelijk dat er in onderhavige zaak sprake is van zes aangiftes van zes verschillende jonge vrouwen. Bij een bewezenverklaring lijken de voornaamste criminogene factoren te liggen in de leefgebieden seksualiteit en relaties, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding. De reclassering adviseert een (ambulante) behandelverplichting, ondanks dat een stoornis door de PJ-rapporteur niet is geconstateerd. Middels een ambulante behandeling kan onderzocht worden wat de dynamiek achter het veelvuldig grensoverschrijdend gedrag is. De reclassering adviseert een zo lang mogelijke proeftijd en bijzondere voorwaarden als stok achter de deur. Daarnaast adviseert de reclassering om bij een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee of drie jaar een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Dit omdat de reclassering het van belang acht dat verdachte voor langere tijd in beeld is bij de reclassering en zodat er voldoende mogelijkheden zijn voor ondersteuning en sturing van gedragsverandering.
Op te leggen gevangenisstraf
Het hof is gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en vanuit het oogpunt van vergelding en preventie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf ook de rechterlijke oriëntatiepunten voor strafoplegging betrokken. Het oriëntatiepunt voor verkrachting (bewezenverklaard onder 6) met een beperkte mate van dwang, geweld of een daarmee vergelijkbare mate van dwang, is een gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 36 maanden. In het kader van de eenheid van straftoemeting ziet het hof geen reden om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte wordt voorts veroordeeld ter zake van vier aanrandingen van jonge vrouwen en het bevorderen van ontucht met een minderjarig meisje. Het hof acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Die straf is hoger dan in eerste aanleg is opgelegd en dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, omdat in die gevorderde straf in onvoldoende mate de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking komen. Het hof zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen. Daarnaast zal het hof als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 5] , [benadeelde 4] , [benadeelde 6] en [benadeelde 3] opleggen.
Het hof ziet geen noodzaak de contactverboden dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu de verdachte zich in detentie bevindt en het hof geen aanwijzingen heeft dat verdachte vanuit de penitentiaire inrichting contact heeft gelegd dan wel zal leggen met de slachtoffers.
Anders dan de advocaat-generaal vordert, legt het hof geen vrijheidsbenemende- en gedragsbeïnvloedende maatregel op. De onderbouwing van de noodzaak daarvoor is onvoldoende uit het dossier gebleken. De proeftijd voor de duur van vijf jaren biedt in dit geval een afdoende kader.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Inleidende overwegingen
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in de persoon in zijn eer of goede naam of op andere wijze.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof overweegt dat in algemene zin kan worden aangenomen dat dergelijke zedenzaken als een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kunnen worden beschouwd, zodat daarmee een aantasting van de persoon gegeven is. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken nog lang psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Om die reden zal het hof dan ook bedragen aan immateriële schade toekennen, waarbij zij bij het bepalen van de hoogte daarvan gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid.
Het hof zal de vorderingen van de benadeelde partijen hieronder afzonderlijk bespreken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.212,50, bestaande uit € 2.212,50 aan materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade. De bij de rechtbank gevorderde materiële schade bestond uit de volgende kostenposten:
  • Niet teruggekregen inbeslaggenomen kledingstuk € 30,00.
  • Toekomstige behandelkosten psycholoog € 2.182,50.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 780,00.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De raadsman van de benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat [benadeelde 4] voor wat betreft de gevorderde toekomstige behandelkosten niet-ontvankelijk verklaard kan worden, omdat de behandelingen nog niet hebben plaatsgevonden en [benadeelde 4] er nog niet aan toe is om te beslissen of zij deze behandelingen daadwerkelijk gaat volgen. De vordering benadeelde partij is voor het overige gehandhaafd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele (in hoger beroep aangepaste) vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 30,00 (bestaande uit de kosten van het inbeslaggenomen kledingstuk van [benadeelde 4] ). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor zover deze ziet op de toekomstige behandelkosten worden afgewezen.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de verklaring van [benadeelde 4] volgt dat zij nog steeds ernstige psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zo schrijft zij dat ze soms niet kan slapen, zich angstig voelt, erg emotioneel is en zij het moeilijk vindt om mensen te vertrouwen. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 540,00, bestaande uit € 40,00 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De bij de rechtbank gevorderde materiële schade bestond uit de volgende kostenposten:
  • Kledingstuk € 35,00.
  • Tepelplakkers € 5,00.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 340,00.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele gehandhaafde vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 40,00, (bestaande uit de kosten voor het kledingstuk en de tepelplakkers van [benadeelde 6] ). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de verklaring van [benadeelde 6] volgt dat haar gegeneraliseerde angststoornis door het handelen van verdachte opnieuw opspeelt. Zij heeft daarnaast verklaard dat zij slecht slaapt, vaak in paniek wakker schrikt, last heeft van hartkloppingen en het eng vindt om alleen te zijn. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 bestaande uit immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele gehandhaafde vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 2.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de verklaring van [benadeelde 3] volgt dat zij nog dagelijks ernstige psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zo schrijft zij dat er momenten zijn dat zij liever niet meer wil leven. Daarnaast heeft zij geregeld last van boosheid, verdriet en angst. Inmiddels ondergaat [benadeelde 3] therapie bij [Geestelijke gezondheidszorg] . Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.087,17, bestaande uit € 87,17 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade. De bij de rechtbank gevorderde materiële schade bestond uit de volgende kostenpost:
- Reiskosten voor het doen van aangifte en de afspraken met de advocaat € 87,17.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 587,17.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele gehandhaafde vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 87,17 (bestaande uit reiskosten voor het doen van aangifte en afspraken met haar advocaat). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de brief van GZ-psycholoog Liesbeth Vermeer volgt dat bij [benadeelde 1] een PTSS is vastgesteld. Daarnaast schrijft Vermeer dat [benadeelde 1] EMDR-therapie volgt, omdat het handelen van verdachte nog dagelijks negatieve invloed heeft op het leven van [benadeelde 1] . Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.092,45, bestaande uit € 92,45 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De bij de rechtbank gevorderde materiële schade bestond uit de volgende kostenpost:
- Reiskosten voor het doen van aangifte, de afspraken met de advocaat en de reis naar het ziekenhuis € 92,45.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.592,45.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele gehandhaafde vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 92,45 (bestaande uit reiskosten voor het doen van aangifte, afspraken met haar advocaat en het ziekenhuis). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 5.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de e-mail van [naam] volgt dat [benadeelde 2] vanwege het handelen van verdachte wekelijks individuele behandeling voor traumaverwerking volgt. De behandeling wordt vormgegeven op basis van EMDR en schemagerichte technieken. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Eerste aanleg
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.250,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.500,00.
Hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele gehandhaafde vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet-gemotiveerd betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 5.250,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending. De verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring van [benadeelde 5] volgt dat zij nog dagelijks ernstige psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. [benadeelde 5] schrijft dat bij haar de diagnose van een PTSS is gesteld en zij EMDR-behandelingen heeft ondergaan om ervoor te zorgen dat zij weer enigszins normaal kon functioneren. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242, 246 en 248f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te [plaats] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de verdachte zich zal laten behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Mocht nieuwe diagnostiek gewenst zijn, dan werkt verdachte daar ook aan mee. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te hebben, te leggen of te laten leggen met:
 [benadeelde 4] , geboren op [geboortedag] 1993, wonende aan de [adres ] ;
 [benadeelde 6] , geboren op [geboortedag] 1998, wonende aan de [adres ] ;
 [benadeelde 3] , geboren op [geboortedag] 2001, wonende aan de [adres ] ;
 [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag] 2005, wonende aan de [adres ] ;
 [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 2004, wonende aan de [adres ] ;
 [benadeelde 5] , geboren op [geboortedag] 1992, wonende aan de [adres ] ;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.030,00 (duizend dertig euro) bestaande uit € 30,00 (dertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.030,00 (duizend dertig euro) bestaande uit € 30,00 (dertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 oktober 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 540,00 (vijfhonderdveertig euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 40,00 (veertig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 540,00 (vijfhonderdveertig euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 40,00 (veertig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 augustus 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 april 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.087,17, (duizend zevenentachtig euro en zeventien cent) bestaande uit € 87,17 (zevenentachtig euro en zeventien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.087,17 (duizend zevenentachtig euro en zeventien cent) bestaande uit € 87,17 (zevenentachtig euro en zeventien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 5 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.092,45 (vijfduizend tweeënnegentig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 92,45 (tweeënnegentig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 5 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.092,45 (vijfduizend tweeënnegentig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 92,45 (tweeënnegentig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.250,00 (vijfduizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.250,00 (vijfduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 april 2020.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. K.J.C. Geeve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. Maris, griffier,
en op 12 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.