ECLI:NL:GHARL:2023:5818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.303.263/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor te laat inleveren van een leenauto zonder overeengekomen termijn en ingebrekestelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en A-Garage B.V. over de schadevergoeding voor het te laat inleveren van een leenauto. [appellante] had in juni 2019 een auto gekocht bij A-Garage, die haar een leenauto ter beschikking stelde tijdens de reparatie van haar voertuig. Er ontstond een geschil over de reparatiekosten en de teruggave van de leenauto. De kantonrechter had eerder de vordering van A-Garage tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen schriftelijke ingebrekestelling was gedaan en er geen vaste termijn voor teruggave was overeengekomen. In hoger beroep heeft A-Garage haar stellingen gewijzigd en beweerde dat de leenauto voor de duur van de reparatie ter beschikking was gesteld. Het hof oordeelde echter dat A-Garage haar stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat er geen bewijs was dat er een vaste termijn was afgesproken. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, waarbij elke partij zijn eigen kosten moest dragen. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke overeenkomst en de noodzaak van een ingebrekestelling bij het vorderen van schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.303.263/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8846572 CV EXPL 20-8016)
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. W. Wallinga, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
A-Garage B.V.,
die is gevestigd in Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
A-Garage,
advocaat: mr. M. Schuring, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 24 oktober 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellante]
  • het arrest van 1 februari 2022
  • de mondelinge behandeling na aanbrengen die op 7 april 2022 is gehouden en waarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt
  • Op 24 mei 2022 heeft [appellante] royement van de procedure gevraagd, maar A-Garage heeft op 7 juni 2022 laten weten daar niet mee akkoord te gaan
  • [appellante] heeft geen memorie van grieven genomen; op 30 augustus 2022 is ambtshalve een akte van niet dienen verleend
  • A-Garage heeft een akte in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep genomen
  • [appellante] heeft een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen
  • A-Garage heeft een akte uitlaten producties genomen
Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1
In hoger beroep ligt de vraag voor of [appellante] A-Garage een schadevergoeding moet betalen vanwege het te laat inleveren van een leenauto.
2.2
De kantonrechter heeft de daartoe strekkende vordering van A-Garage afgewezen.
Het hof komt tot hetzelfde oordeel. Dat zal hierna onder 4 worden gemotiveerd nadat eerst onder 3 de feitelijke achtergrond van het geschil wordt geschetst.

3.De feitelijke achtergrond van het geschil

3.1
[appellante] heeft in juni 2019 een auto gekocht bij A-Garage. Kort na de levering heeft zij zich bij A-Garage gemeld omdat de auto erg rookte en niet meer goed reed. A-Garage heeft [appellante] een leenauto ter beschikking gesteld en de auto gerepareerd.
3.2
Tussen partijen ontstond een geschil over de vraag of [appellante] reparatiekosten moest betalen. A-Garage hield de auto onder zich met een beroep op haar retentierecht. [appellante] heeft het geschil voorgelegd aan de Geschillencommissie voertuigen. Die oordeelde in een bindend advies dat het probleem was veroorzaakt doordat [appellante] verkeerde brandstof had getankt zodat haar klacht dat A-Garage geen reparatiekosten in rekening mocht brengen ongegrond was.
3.3
[appellante] heeft de kantonrechter vervolgens gevraagd het bindend advies te vernietigen. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van 24 oktober 2021 geoordeeld dat daar geen grond voor is en dat [appellante] de door A-Garage gevorderde reparatiekosten moet betalen.
Tegelijkertijd is A-Garage veroordeeld tot teruggave van de auto aan [appellante] nadat [appellante] de reparatiekosten heeft voldaan.
De kantonrechter heeft de vordering van A-Garage tot betaling door [appellante] van huur althans een gebruiksvergoeding voor de leenauto, afgewezen.
3.4
Omdat A-Garage de auto niet teruggaf nadat [appellante] de reparatiekosten had voldaan, heeft [appellante] een kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Nadat de kort geding dagvaarding was uitgebracht heeft A-Garage de auto aan [appellante] afgegeven. De voorzieningenrechter heeft A-Garage bij vonnis van 14 oktober 2022 veroordeeld in de kosten van het kort geding.

4.Beoordeling van de grieven van A-Garage

4.1
[appellante] heeft geen bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de kantonrechter geformuleerd. Dit hoger beroep is daardoor beperkt tot de bezwaren (grieven) van A-Garage. Die houden in dat de kantonrechter de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding als schadevergoeding voor het gebruik van de leenauto ten onrechte heeft afgewezen.
4.2
A-Garage heeft in de procedure bij de kantonrechter gesteld dat zij de leenauto slechts voor een periode van één week kosteloos aan [appellante] ter beschikking heeft gesteld. [appellante] , die heeft betwist dat deze termijn is genoemd, retourneerde de leenauto op 1 juli 2020. In een factuur van diezelfde datum heeft A-Garage een bedrag van € 11.011,- inclusief 21% btw aan [appellante] in rekening gebracht onder de noemer ‘autohuur’. Dit bedrag is als volgt berekend: 371 dagen x € 25,- per dag = € 9.275, minus € 175,- (7 dagen x € 25,-) = € 9.100,- vermeerderd met 21% btw = € 11.011.
De kantonrechter heeft in het midden gelaten of A-Garage, als partijen al een termijn van een week zijn overeengekomen, na ommekomst daarvan huur of een gebruiksvergoeding in rekening mocht brengen. De vordering van A-Garage stuitte naar het oordeel van de kantonrechter al af op het feit dat A-Garage [appellante] niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld en haar geen redelijke termijn heeft gegeven om de leenauto te retourneren dan wel een vergoeding te betalen.
4.3
In dit hoger beroep heeft A-Garage haar stellingen gewijzigd in die zin dat zij nu stelt dat zij de leenauto voor de duur van de reparatie aan [appellante] ter beschikking heeft gesteld. Het tijdstip van teruggave van de leenauto was daarmee volgens A-Garage bepaald en door te weigeren de leenauto terug te geven is [appellante] zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt, aldus A-Garage. Volgens A-Garage was de auto van [appellante] in augustus 2019 gerepareerd. [appellante] heeft betwist dat partijen een afspraak hebben gemaakt over het moment waarop de leenauto moest worden ingeleverd. Ook betwist zij dat A-Garage haar heeft verzocht de leenauto in te leveren en dat zij vervolgens heeft geweigerd aan dat verzoek gevolg te geven. Bovendien stelt [appellante] dat de reparatie van haar auto vier maanden in beslag heeft genomen en niet deugdelijk is uitgevoerd.
4.4
A-Garage vordert in dit hoger beroep een bedrag aan schadevergoeding wegens het niet tijdig retourneren van de leenauto dat exact gelijk is aan het bij de factuur van
1 juli 2020 in rekening gebrachte bedrag. Zij geeft aan dat haar schade bestaat uit een huurprijs van € 27,16 per dag, gedurende 335 dagen, vermeerderd met 21% btw.
4.5
Het hof is van oordeel dat A-Garage haar stellingen dat partijen zijn overeengekomen dat de leenauto voor de duur van de reparatie ter beschikking is gesteld en dat [appellante] geweigerd heeft de leenauto terug te brengen nadat de reparatie was voltooid onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft A-Garage niet aangegeven op welk moment, op welke wijze en met wie ( [appellante] of haar vader?) die afspraak zou zijn gemaakt. Ook heeft A-Garage niet duidelijk aangegeven wanneer zij [appellante] heeft gemeld dat de reparatie gereed was en dat de leenauto teruggebracht moest worden. Evenmin heeft zij toegelicht wanneer en op welke wijze [appellante] vervolgens te kennen heeft gegeven dat zij niet van plan was de leenauto terug te brengen. Dat had wel van A-Garage mogen worden verwacht. Niet alleen omdat [appellante] steeds heeft betwist dat er afspraken zijn gemaakt over de duur van het gebruik van de leenauto, maar ook in het licht van het feit dat A-Garage haar stellingen in hoger beroep heeft gewijzigd. In eerste aanleg heeft zij immers betoogd dat er een andersluidende afspraak was gemaakt: de auto zou slechts gedurende maximaal een week mogen worden gebruikt om in verband met een vakantie heen en weer te kunnen rijden naar Schiphol. Op de factuur van 1 juli 2020, waarbij A-Garage ‘autohuur’ inrekening bracht, heeft A-Garage ook vermeld dat de auto voor maximaal 1 week was verstrekt.
A-Garage heeft geen verklaring gegeven voor haar wisselende stellingname.
Weliswaar heeft A-Garage aangeboden bewijs te leveren middels het horen van de heer
[naam1] (directeur), mevrouw [naam2] (medewerkster A-Garage) en [appellante] maar zij heeft niet aangegeven wat deze getuigen zouden kunnen verklaren.
Het hof passeert het bewijsaanbod van A-Garage nu zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en het bewijsaanbod bovendien niet voldoet aan de eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld (ECLI:NL:HR:2004:AO7817).
4.6
Nu niet aannemelijk is geworden dat partijen een vaste termijn voor teruggave van de leenauto zijn overeengekomen met als gevolg dat het verzuim van [appellante] na het verstrijken van een zodanige termijn zonder ingebrekestelling zou zijn ingetreden, had A-Garage, voordat zij aanspraak kan maken op een eventuele schadevergoeding, [appellante] schriftelijk in gebreke moeten stellen en haar een termijn moeten geven om de leenauto te retourneren. Gesteld noch gebleken is dat A-Garage dat heeft gedaan. Weliswaar heeft A-Garage aan de gemachtigden van [appellante] laten weten dat zij de auto terug wilde, maar van een ingebrekestelling van [appellante] was geen sprake. A-Garage stelt dat zij [appellante] op 24 juni 2020 heeft laten weten dat zij de leenauto met de meeste spoed terug moest krijgen in verband met het verlopen van de APK keuringsdatum (26 juni 2020). Kort daarna, op of omstreeks
1 juli 2020, heeft [appellante] de leenauto geretourneerd. Pas toen, op 1 juli 2020 is A-Garage aanspraak gaan maken op ‘autohuur’. Voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, die een vergoeding voor het gebruik van de leenauto in het voorafgaande jaar inhoudt, bestaat – wat er van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding verder ook zij – dan ook geen grond.
De conclusie
4.7
[appellante] wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat zij geen grieven tegen het vonnis heeft geformuleerd. Het hoger beroep van A-Garage slaagt niet. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.
4.8
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder ongelijk hebben gekregen.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 4 oktober 2021;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, I. Tubben en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2023.