In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de uitvoering van een echtscheidingsconvenant. Partijen zijn in 2013 gehuwd en hun huwelijk is op 16 augustus 2019 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant, dat op 30 juli 2019 is ondertekend, zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning, die aan de man toebehoort. De vrouw vordert in hoger beroep dat het convenant wordt gewijzigd, zodat de man haar een bedrag van € 80.000,- betaalt, ook al is de woning niet verkocht. De man heeft in eerste instantie de vorderingen van de vrouw betwist en stelt dat hij niet heeft willen verkopen. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 24 februari 2021 enkele vorderingen van de vrouw toegewezen, maar ook een aantal afgewezen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat er een leemte in het convenant bestaat, omdat er geen regeling is opgenomen voor het geval de verkoop van de woning niet doorgaat. Het hof heeft geoordeeld dat de man de vrouw € 80.000,- moet betalen bij het niet doorgaan van de verkoop, en dat de woning aan de man wordt toebedeeld zonder verrekening van de waarde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en de vorderingen van de vrouw toegewezen, terwijl het voor het overige vonnis heeft bekrachtigd.