ECLI:NL:GHARL:2023:5743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
21-006544-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed van drugs en schorsing rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van artikel 9, vierde lid, en artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, door te rijden onder invloed van drugs en het besturen van een voertuig terwijl zijn rijbewijs was geschorst. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 16 november en 6 december 2018, onder invloed van amfetamine en GHB heeft gereden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk is, en een taakstraf van 90 uren. Daarnaast is hem voor elk van de overtredingen een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar opgelegd. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de impact op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006544-19
Uitspraak d.d.: 15 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-021586-19 en 96-129615-19, 96-185492-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-088029-18, 96-024247-17, 96-111203-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.P.E. Buchele, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het door verdachte ingestelde hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder parketnummer 96-185492-19 ten laste gelegde feiten 1 en 2. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Vanwege het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep zijn deze feiten echter wel aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is ten aanzien van de onder parketnummer 96-021586-19 respectievelijk 96-129615-19 ten laste gelegde feiten door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast is verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegd van telkens één jaar voor het onder parketnummer 96-021586-19 ten laste gelegde feit respectievelijk voor het onder parketnummer 96-129615-19 ten laste gelegde feit 1.
Ook is de tenuitvoerlegging gelast van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden die door de kantonrechter Midden Nederland voorwaardelijk was opgelegd bij vonnis van 10 oktober 2017 (96-0242247-17). De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand (16-088029-18) is afgewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week (96-111203-17) is toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-021586-19:1.
hij op of omstreeks 16 november 2018 te [pleegplaats 1] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of GHB terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen meer dan 700 microgram, althans 700 microgram, amfetamine per liter bloed en/of 25 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Zaak met parketnummer 96-185492-19:1.
hij, op of omstreeks 22 december 2018, te [pleegplaats 2] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 510 microgram amfetamine per liter bloed- en 17 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij, op of omstreeks 22 december 2018, te [pleegplaats 2] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, [straat 1] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
Zaak met parketnummer 96-129615-19:1.
hij, op of omstreeks 6 december 2018, te [pleegplaats 3] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 430 microgram amfetamine per liter bloed en 90 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij, op of omstreeks 6 december 2018, te [pleegplaats 3] , gemeente [gemeente] , als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, [straat 2] , een motorrijtuig (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Voor zover aan de orde is dat de bloedmonsters niet conform artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit Alcohol, Drugs en Geneesmiddelen (oud) – hierna: Besluit – zo spoedig mogelijk zijn bezorgd bij het onderzoekend laboratorium, geldt dat de integriteit van het onderzoek daaronder niet heeft geleden en dat aan overschrijding van de bezorgtermijn geen consequenties hoeven te worden verbonden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat in de onderhavige zaken niet is voldaan aan de strikte waarborgen rondom het onderzoek ex artikel 13, eerste lid van het Besluit. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier niet volgt wanneer de bloedmonsters verzonden zijn en of deze in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit “zo spoedig mogelijk” verzonden zijn.
Ten aanzien van de onder parketnummer 96-185492-19 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet de bestuurder van het voertuig is geweest en hij mitsdien ook niet onder invloed heeft gereden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • het onder parketnummer 96-021586-19 ten laste gelegde feit;
  • het onder parketnummer 96-129615-19 ten laste gelegde feit 2, en
  • het onder parketnummer 96-185492-19 ten laste gelegde feit 1.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van:
  • het onder parketnummer 96-129615-19 ten laste gelegde feit 1, en
  • het onder parketnummer 96-185492-19 ten laste gelegde feit 2.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld wordt dat van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek, met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan, heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als strikte waarborgen. Tot deze strikte waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname een buisje met bloed zo spoedig mogelijk bij een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit wordt bezorgd. Indien deze waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Ten aanzien van parketnummer 96-021586-19:
Op 16 november 2018 werd verdachte als bestuurder van een personenauto ter controle op de naleving van de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften aan een onderzoek onderworpen.
Bij verdachte is een speekseltest afgenomen die een indicatie gaf dat verdachte methamfetamine/MDMA en amfetamine had gebruikt.
Verdachte heeft op 16 november 2018 bij de politie verklaard dat hij twee dagen eerder amfetamine had gebruikt.
Op 16 november 2018 is bij verdachte bloed afgenomen. Het bloedmonster is verpakt en verzegeld en voorzien van een SIN-sticker met nummer [nummer 1] en overeenkomstig het Besluit opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op 22 november 2018 is het bloedmonster ontvangen bij het laboratorium van het NFI.
Het tijdsverloop tussen de afname van het bloed en de bezorging van de bloedmonsters bij het laboratorium bedraagt derhalve zes dagen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1853) kan een tijdsverloop van zes dagen naar het oordeel van het hof aangemerkt worden als ‘zo spoedig mogelijk’ zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. Aldus is aan de betreffende waarborg voldaan en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs worden gebezigd. Dat – zoals door de verdediging gesteld – in het dossier niets is terug te vinden over de wijze van bewaren van het bloed op het politiebureau en het vervoeren daarvan naar het laboratorium en er niets vermeld is over een bewaartemperatuur, wat daar verder ook van zij, is niet relevant omdat het hof de wijze van bewaren van het onderzochte bloed niet heeft betrokken en in dit geval ook niet hoeft te betrekken bij het oordeel dat sprake is van “zo spoedig mogelijke” bezorging daarvan.
Uit het bloedonderzoek is gebleken dat het gehalte amfetamine 700 microgram per liter bloed bedroeg en het gehalte GHB 25 milligram per liter bloed, waarmee verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van parketnummer 96-129615-19
Feit 1
Op 6 december 2018 uur is verdachte als bestuurder van een personenauto ter controle op de naleving van de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften aan een onderzoek onderworpen. Bij verdachte is een speekseltest afgenomen, die een indicatie gaf dat verdachte methamfetamine/MDMA en amfetamine had gebruikt.
Verdachte heeft op 6 december 2018 bij de politie verklaard dat hij in de voorgaande 48 uur in totaal 80 tot 100 milliliter GHB had gebruikt.
Op 6 december 2018 is bij verdachte bloed afgenomen. Het bloedmonster is verpakt en verzegeld en voorzien van een SIN-sticker met nummer [nummer 2] en overeenkomstig het Besluit opgestuurd naar het Labor Mönchengladbach. Op 19 december 2018 is het bloedmonster ontvangen bij het Labor Mönchengladbach. Het tijdsverloop tussen de afname van het bloed en de bezorging van de bloedmonsters bij het laboratorium bedraagt derhalve dertien dagen.
Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een ‘zo spoedig mogelijke’ bezorging van het onderzochte bloed als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. , Nu over de wijze van bewaren van het bloed na afname ervan en tijdens het transport naar het laboratorium op basis van het dossier geen concrete vaststellingen kunnen worden gedaan, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan voornoemd voorschrift. Daarmee is aan de strikte waarborg niet voldaan en dient het resultaat van het bloedonderzoek te worden uitgesloten van het bewijs. Een en ander maakt dat het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2
Het hof heeft vastgesteld dat het rijbewijs van verdachte op 16 november 2018 is ingevorderd en ontvangen door de politie en vervolgens op 17 november 2018 is verzonden aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat verdachte desondanks op 6 december 2018 een Volkswagen Polo heeft bestuurd op [straat 2] te [pleegplaats 3] . Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van parketnummer 96-185492-19
Feit 1
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2018 gerelateerd dat zij op 22 december 2018, rijdend in hun dienstvoertuig, zagen dat een voertuig kwam aanrijden vanaf de rechter zijde vanaf de grote parkeerplaats bij de Aldi aan [straat 3] te [pleegplaats 2] . Verbalisanten lieten dat voertuig voorgaan en zagen, doordat de koplampen van hun dienstvoertuig in het compartiment van het voertuig scheen, de hun ambtshalve bekende [verdachte] achter het stuur van de auto zitten. Zij zagen dat hij hun aankeek.
Verdachte heeft verklaard dat niet hij maar [betrokkene] bestuurder van het voertuig was. Het hof heeft echter geen reden om te twijfelen aan de waarneming van de beide verbalisanten, temeer omdat tussen de plaats van herkenning en de plaats van staandehouding van het voertuig slechts tweehonderd meter zat, verbalisanten het voertuig al die tijd in het zicht hebben gehad en zij bovendien hebben waargenomen dat verdachte toen kort gedekt, [kleur 1] haar had en [betrokkene] lang, [kleur 2] , [kleur 2] haar. Het hof gaat er daarom vanuit dat verdachte en [betrokkene] van plaats hebben gewisseld ergens tussen het moment dat verbalisanten het voertuig waarnamen – met verdachte als bestuurder – en het moment dat verbalisanten na staandehouding bij het voertuig kwamen. Dat verbalisanten het van plaats wisselen niet hebben waargenomen, is naar het oordeel van het hof verklaarbaar nu gebleken is dat de achterruit van verdachtes auto was afgeplakt met zwarte, niet licht doorlatende folie. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat verdachte op 22 december in [pleegplaats 2] het voertuig heeft bestuurd.
Bij verdachte is een speekseltest afgenomen die een indicatie gaf dat verdachte cannabis, opiaten/morfine en cocaïne had gebruikt. Verdachte heeft op 23 december 2018 bij de politie verklaard dat hij in de voorgaande 48 uur 100 milliliter GHB en een beetje speed had gebruikt.
Op 23 december 2018 is bij verdachte bloed afgenomen. Dat bloedmonster is verpakt en verzegeld en voorzien van een SIN-sticker met nummer [nummer 3] en overeenkomstig het Besluit opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op 27 december 2018 is het bloedmonster ontvangen door het laboratorium van het NFI.
Het tijdsverloop tussen de afname van het bloed en de bezorging van de bloedmonsters bij het laboratorium bedraagt derhalve vier dagen.
Gelet op HR 13 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1853) kan een tijdsverloop van vier dagen naar het oordeel van het hof aangemerkt worden als ‘zo spoedig mogelijk’ zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. Aldus is aan de betreffende waarborg voldaan en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs worden gebezigd. Dat – zoals door de verdediging gesteld – in het dossier niets is terug te vinden over de wijze van bewaren van het bloed op het politiebureau en het vervoeren daarvan naar het laboratorium en er niets vermeld is over een bewaartemperatuur, wat daar verder ook van zij, is niet relevant omdat het hof de wijze van bewaren van het onderzochte bloed niet heeft betrokken en in dit geval ook niet hoeft te betrekken bij het oordeel dat sprake is van “zo spoedig mogelijke” bezorging daarvan.
Uit het bloedonderzoek is gebleken dat het gehalte amfetamine 510 microgram per liter bloed bedroeg en het gehalte GHB 17 milligram per liter bloed. Daarmee heeft verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994.
Feit 2
Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte op 22 december 2018 bekend was met de schorsing van zijn rijbewijs. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-021586-19 en in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 96-129615-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Ten aanzien van parketnummer 96-021586-19:1.
hij op
of omstreeks16 november 2018 te [pleegplaats 1] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van
een of meerin artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en
/ofGHB terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen meer dan 700 microgram,
althans 700 microgram,amfetamine per liter bloed en
/of25 milligram GHB per liter bloed bedroeg
, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Ten aanzien van parketnummer 96-185492-19:1.
hij, op
of omstreeks22 december 2018
,te [pleegplaats 2] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van
een of meerin artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 510 microgram amfetamine per liter bloed en 17 milligram GHB per liter bloed bedroeg
, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Ten aanzien van parketnummer 96-129615-19:2.
hij
,op
of omstreeks6 december 2018
,te [pleegplaats 3] , gemeente [gemeente] , als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd
en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderden aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, [straat 2] , een motorrijtuig (personenauto), van de categorie
of categorieënwaarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 96-021586-19 en in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
telkens: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-129615-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van drie jaren en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren. Verder heeft de advocaat-generaal voor het rijden onder invloed in de zaken met parketnummers 96-021586-19, 96-185492-19 en 96-129615-19, telkens verzocht om een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval van een (gedeeltelijke) bewezenverklaring aan verdachte een taakstraf op te leggen, gelet op de positieve ontwikkelingen in zijn persoonlijke omstandigheden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van GHB en amfetamine en ook heeft hij als bestuurder van een personenvoertuig gereden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het betreft ernstige feiten, die de verkeersveiligheid aantasten.
Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een taakstraf van 100 uren acht het hof passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. Het hof stelt vast dat tussen het instellen van het hoger beroep op 16 december 2019 en de datum waarop dit arrest wordt gewezen, te weten 15 maart 2023, ongeveer 3 jaar en 3 maanden is verstreken, waarmee de redelijke termijn in hoger beroep met 15 maanden is overschreden. Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn zal het hof, naast de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, volstaan met een taakstraf voor de duur van 90 uren.
Het hof zal daarnaast voor iedere overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 afzonderlijk een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van één jaar, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof merkt daarbij op dat verdachte op dit moment niet beschikt over een rijbewijs en dat naar de inschatting van het hof voorlopig nog wel zo zal blijven, zodat verdachte op zichzelf waarschijnlijk geen gevolgen van deze ontzeggingen zal ondervinden. .

De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Ten aanzien van 96-024247-17
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 10 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden, parketnummer 96-024247-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De verdediging heeft te kennen gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Ten aanzien van 96-111203-17
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 25 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, parketnummer 96-111203-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen met dien verstande dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf van 80 uren.
De verdediging heeft te kennen gegeven daartegen geen bezwaar te hebben.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 30 uur gelasten.
Ten aanzien van 16-088029-18
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 17 juli 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, parketnummer 16-088029-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten.
Bij arrest van het hof van 29 november 2021 is deze vordering tot tenuitvoerlegging reeds in zijn geheel toegewezen. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 14 december 2021. Om die reden zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak voor de onder parketnummer 96-185492-19 ten laste gelegde feiten 1 en 2.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 96-129615-19 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-021586-19 en in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 96-129615-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-021586-19 en in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 96-129615-19 onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-021586-19 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-185492-19 onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Amersfoort van 10 oktober 2017, parketnummer 96-024247-17, te weten een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2017 met parketnummer 96-111203-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 16-088029-18.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 15 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.