Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, geboren in 2018 in Iran. De moeder, die in Nederland woont, had eerder een verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen ingediend. De rechtbank Midden-Nederland had in haar beschikking van 18 november 2022 het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen, afgewezen. De vader van het kind is onbekend waar hij verblijft, wat complicaties met zich meebrengt voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 was de vader niet aanwezig, en de moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale zaak. Het hof concludeert dat de gewone verblijfplaats van het kind niet kan worden vastgesteld, waardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden gegrond op artikel 9 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel stelt dat de rechter rechtsmacht heeft indien een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt.
Het hof heeft overwogen dat het in het belang van het kind is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, zodat zij regelmatig contact kan hebben met haar. De vader neemt zijn verantwoordelijkheid niet en houdt het kind weg bij de moeder. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder is, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.