Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 juni 2022;
- het verweerschrift tevens houdende vermeerdering van de verzoeken en incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- twee journaalberichten van mr. Swarts van respectievelijk 21 oktober 2022 en 9 november 2022, beide met producties;
- een journaalbericht van mr. Huisman van 28 oktober 2022, met producties;
- een brief van mr. Huisman van 7 november 2022, met producties.
3.De feiten
- [de minderjarige] , geboren [in] 2008 in [woonplaats1] , en
- [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2003 in [woonplaats1] .
4.De omvang van het geschil
- met wijziging van het ouderschapsplan van november 2019 bepaald dat de man met ingang van 1 september 2021 een bedrag van € 290,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] dient te betalen en een bedrag van € 290,- per maand als bijdrage aan het levensonderhoud en de studie van [de jong-meerderjarige] ;
- beslist dat de man deze kinderalimentatie en bijdrage voor de jongmeerderjarige vanaf 24 maart 2022 steeds voor de eerste van de maand moet betalen;
- die beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- het anders of meer verzochte afgewezen.
- de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van minderjarige [de minderjarige] met ingang van 1 september 2021 te bepalen op ten hoogste € 168,00 per maand;
- de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van [de jong-meerderjarige] op nihil te stellen,
- dan wel een zodanige bijdrage van de man in de kosten van [de minderjarige] en [de jong-meerderjarige] te bepalen die het hof gelet de omstandigheden juist acht,
- de vrouw het hof in het incidenteel hoger beroep voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2021 aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te betalen van € 276,- per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
- [de jong-meerderjarige] het hof in het incidenteel hoger beroep voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man aan hem een bijdrage in de kosten van zijn studie en levensonderhoud dient te betalen:
5.De motivering van de beslissing
- in de periode van 1 september 2021 tot 1 januari 2022: € 637,- minus( € 87,- + € 177,- + € 332,-) =] € 41,- per maand;
- in de periode van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023: € 646,- minus (€ 88,- + € 304,- + € 113,-) =] € 141,- per maand en
- vanaf 1 januari 2023: [€ 660,- minus (€ 91,- + € 310,-) =] € 259,- per maand.
- met ingang van 1 september 2021 tot 1 januari 2022 was voor [de minderjarige] [(€ 368,- ÷ € 409,-) x € 456,- =] € 410,- per maand beschikbaar en voor [de jong-meerderjarige] [€ 41,- ÷ € 409,-) x € 456,- =] € 46,- per maand;
- in 2022 was voor [de minderjarige] [(€ 375,- ÷ € 516,-) x € 469,- =] € 341,- per maand beschikbaar en voor [de jong-meerderjarige] [€ 141,-÷ € 516,-) x € 469,- =] € 128,- per maand;
- in 2023 is voor [de minderjarige] [(€ 388,- ÷ € 647,-) x € 668,- =] € 401,- per maand beschikbaar en voor [de jong-meerderjarige] [€ 259,- ÷ € 647,-) x € 668,- =] € 267,- per maand.
- in 2022 voor [de minderjarige] [(€ 375,- ÷ € 516,-) x € 103,- =] € 75,- per maand beschikbaar en voor [de jong-meerderjarige] [€ 141,- ÷ € 516,-) x € 103,- =] € 28,- per maand;
- in 2023 voor [de minderjarige] [(€ 388,- ÷ € 647,-) x € 258,- =] € 155,- per maand beschikbaar en voor [de jong-meerderjarige] [€ 259,- ÷ € 647,-) x € 258,- =] € 103,- per maand.
- het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige] (€ 410,- ÷ € 507,-) x € 368,- = € 298,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de minderjarige] (€ 97,- ÷ € 507,-) x € 368,- = € 70,- per maand;
- het aandeel van de man in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 46,- ÷ € 57,-) x € 41,- = € 33,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 11,- ÷ € 57,-) x € 41,- = € 8,- per maand.
- het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige] (€ 341,- ÷ € 416,-) x € 375,- = € 307,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de minderjarige] (€ 75,- ÷ € 416,-) x € 375,- = € 68,- per maand;
- het aandeel van de man in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 128,- ÷ € 156,-) x € 141,- = € 116,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 28,- ÷ € 156,-) x € 141,- = € 25,- per maand.
- het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige] (€ 401,- ÷ € 556,-) x € 388,- = € 280,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de minderjarige] (€ 155,- ÷ € 556,-) x € 388,- = € 108,- per maand;
- het aandeel van de man in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 267,- ÷ € 370,-) x € 259,- = € 187,- per maand;
- het aandeel van de vrouw in de behoefte van [de jong-meerderjarige] (€ 103,- ÷ € 370,-) x € 259,- = € 72,- per maand.
6.De slotsom
7.Aanhechten draagkrachtberekeningen
- het NBI van de man in 2022 en 2023, en
- het NBI van de vrouw in 2022 en 2023.
8.De beslissing
- met ingang van 1 september 2021 € 206,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2022 € 213,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2023 € 183,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- met ingang van 1 september 2021 € 33,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2022 € 116,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2023 € 187,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;