ECLI:NL:GHARL:2023:5546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
200.324.336/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek in familiezaken met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De verzoekster, de moeder, had verzocht om schorsing van de beschikking die de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] regelde. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en het kind onder begeleiding zou plaatsvinden, en de moeder was het niet eens met deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. Het hof heeft daarbij verwezen naar de wettelijke bepalingen omtrent de uitvoerbaarheid bij voorraad en de criteria die gelden voor het schorsen van een beschikking. De moeder heeft niet aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag of nieuwe omstandigheden die niet eerder in aanmerking konden worden genomen. Het hof heeft het verzoek tot schorsing dan ook afgewezen, met de overweging dat de beslissing van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en dat de belangen van de vader en het kind zwaarder wegen dan de bezwaren van de moeder. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.336/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183302)
beschikking van 27 juni 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels te Zevenbergen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 juni 2022 en 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij beschikking van 22 december 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank de beschikking van 15 april 2020 gewijzigd en ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de (minimale) omgang tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren [in] 2010, als volgt zal plaatsvinden, startend op 1 april 2023 dan wel zo spoedig mogelijk na de datum van de bestreden beschikking en onder regie van de GI, met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder ‘Beoordeling’ heeft overwogen:
- viermaal een keer per twee weken voor twee uur onder begeleiding op neutraal terrein,
waarbij de moeder [de minderjarige] naar de omgangslocatie brengt en haalt;
- vervolgens - indien de GI de woonsituatie van de vader als veilig voor kinderen heeft
beoordeeld - viermaal een keer per twee weken een dagdeel onder begeleiding bij de
vader thuis, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer bij de
moeder thuis brengt;
- hierna heeft de GI de verdere regie over de invulling van de zorgregeling, waarbij het
uitgangspunt blijft dat de moeder haalt en de vader (terug) brengt.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met bijlage(n), ingekomen op 17 maart 2023;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 22 maart 2023;
- het verweerschrift in hoger beroep en in het schorsingsverzoek met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 17 april 2023 met bijlage(n).
2.2
Er heeft - met instemming van partijen - geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
De rechtbank heeft in r.o.3.27 van de bestreden beslissing de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gemotiveerd, zodat het hof het verzoek tot schorsing zal beoordelen aan de hand van de hiervoor onder c. genoemde maatstaf.
3.5
Door de moeder is niet gesteld, noch is gebleken, dat sprake is van een kennelijke of feitelijke misslag dan wel dat sprake is van omstandigheden die bij het nemen van de beslissing van de rechtbank niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich na de beslissing hebben voorgedaan én die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Voor zover de moeder heeft bedoeld dat haar medische situatie aanleiding geeft om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen, heeft zij dit standpunt -in het licht van de hiervoor onder c. genoemde maatstaf- onvoldoende toegelicht en (met stukken) onderbouwd. Het hof begrijpt uit de stellingen van de moeder dat zij zich niet kan vinden in de beslissing van de rechtbank. Daarover zal echter op een later moment in de bodemzaak worden geoordeeld. Het hof zal het schorsingsverzoek van de moeder op grond van het voorgaande afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het schorsingsverzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.L. van der Bel en F.R. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.